Kaputt - Curzio Malaparte

Kaputt - Curzio Malaparte

‘Geen enkel woord dan het harde en bijna geheimzinnige Duitse woord Kaputt, dat letterlijk “kapot, op, stuk, naar de bliksem” betekent, zou beter kunnen aanduiden wat wij zijn, wat Europa nu is: een schroothoop’. Dat schrijft Curzio Malaparte, de zoon van een Italiaanse moeder en van een Duitse vader, en een extreme non-conformist in de inleiding van zijn belangrijkste boek Kaputt. Malaparte vocht twee jaar aan het front tijdens de Eerste Wereldoorlog, werd lid van de fascistische partij, uitte kritiek op de partij en kreeg gevangenisstraf, verbleef als journalist aan het front tijdens de Tweede Wereldoorlog, en schreef enkele opmerkelijke romans die niemand onberoerd lieten. Hij sympathiseerde oorspronkelijk met Mussolini maar werd al snel zijn grootste criticus. In feite was Malaparte een anarchist en vrijdenker die zich niet wou plooien naar de richtlijnen van een leider of partij. In die zin is zijn boek Kaputt een bijzonder en controversieel werk. Het bevat een reeks verhalen die zowel waar als onwaar zijn, zowel realistisch als surrealistisch, zowel grappig als wreed. Malaparte beschrijft gewoon de mens met al zijn goede en slechte kanten en die laatste waren in die jaren van terreur en geweld gewoon veel meer aanwezig.

Het boek van Malaparte is een terugblik op een gruwelijke periode van leven en dood. Het zijn geen echt, concreet beleefde zaken, maar gebeurtenissen die zich in een of andere vorm hebben voorgedaan. In feite gaat het om herinneringen waarin feiten en voorstellingen elkaar beïnvloeden en die zich verenigen tot een nieuw totaalbeeld. ‘Soms vraag ik me af of bepaalde herinneringen wel echt van mij zijn, of het niet eerder andermans herinneringen betreft van voorvallen waaraan ik onbewust heb deelgenomen en waar ik pas later weet van kreeg, omdat mensen die erbij waren geweest mij erover vertelden, als tenminste ook zij niet wat ze vertelden hadden gehoord van anderen’. Het is een uitspraak van José Saramago in zijn boek Kleine herinneringen, maar ze is meer dan ooit van toepassing op dit boek. Malaparte probeert het onbegrijpelijke begrijpbaar te maken, het onverstaanbare verstaanbaar en het onzichtbare zichtbaar. En dat doet hij met zijn enorm literaire talent waarbij hij allerlei details op een Proustiaanse manier tot leven wekt en aldus geloofwaardig maakt. Zijn beschrijvingen zijn cynisch, ruw en aanstootgevend, en toch is de auteur er zich van bewust dat de werkelijkheid nog wreder en aangrijpender is. De realiteit is erger dan de fictie. Niemand kan beschrijven hoezeer soldaten aan het front, burgers in gevechtszones, tijdens de oorlog geleden hebben. De verhalen van Malaparte tonen er alleen een schokkende glimp van.

Malaparte schrijft in de ik-vorm, als een officier van het Italiaanse fascistische regime die als correspondent aan het front is om verslag uit te brengen. Hij draagt een militair uniform dat hem niet alleen aanzien verschaft, maar ook gehoorzaamheid afdwingt, iets waarvan hij gretig gebruik maakt om door te dringen tot de hoogste echelons van de macht en om allerlei min of meer wettige zaken te regelen. In die positie beschrijft hij de gemoedsgesteldheid van de soldaten en het volk tijdens de oorlog. Over de Duitsers is hij niet mals. ‘Ze moorden en vernielen uit angst’, zo schrijft hij, ‘ze zijn bang voor alles wat leeft, voor alles wat buiten hen om leeft, en ook voor alles wat anders is dan zij’. Net daarom hangen ze joden op, vermoorden ze ‘rode’ arbeiders en boeren, en haten ze de Ander. Het christelijke Europa is doordrongen van het antisemitisme. Ook in andere landen gedragen eenvoudige gelovige mensen zich als beesten wanneer het om de joden gaat. ‘Wij doen de boeren geen kwaad. Wij hebben het alleen op de joden begrepen’, zo verklaren Roemeense soldaten. De fascist Malaparte loopt niet hoog op met het antisemitisme, integendeel. In tal van verhalen schaart hij zich aan de kant van de onschuldige slachtoffers die alleen omwille van hun afkomst vervolgd en vermoord worden.

In zijn boek heeft Malaparte het vaak over dieren, zoals paarden, honden en katten. Ook zij zijn het slachtoffer van de waanzin en de auteur gebruikt hen om de lezer tot in zijn ziel te raken. Het doet denken aan de film Kagemusha van de Japanse filmregisseur Akira Kurosawa die in de slotscène honderden paarden in beeld brengt die na een bloedig gevecht proberen overeind te komen, een scène die gevoelige kijkers niet kunnen aanschouwen met droge ogen. In De IJspaarden heeft Malaparte het ook over een groep paarden die aan het Finse front op de vlucht slaan voor het oorlogsgeweld, terechtkomen in een meer en er door de vrieskou sterven en veranderen in ijssculpturen. ‘Een gruwelijk en wonderbaarlijk schouwspel ontvouwde zich voor hun ogen. Het meer was als een enorme wit marmeren plaat waarop honderden en nog eens honderden paardenhoofden stonden’, schrijft de auteur, die het vergelijkt met een tafereel van Jeroen Bosch. De honger aan het noordse front (ter hoogte van Leningrad) is zo groot dat soldaten zich gedragen als kannibalen. De auteur beschrijft een Russische gevangene die zich twee maanden schuilhield in de bossen naast het lijk van zijn kameraad. In zijn knapzak zit een stuk mensenvlees. De Duitse soldaten ontdekken dit en zijn vol afschuw waarop de gevangene wordt doodgeschoten. Maar zijn niet alle mensen als wilde beesten, zo vraagt Malaparte zich af. En wie heeft die arme uitgehongerde stakker tot een dergelijke wanhoopsdaad bedreven?

Duitsland bezette Polen in september 1939 en de nazi-politicus Hans Frank werd aangesteld tot Generalgouverneur van Polen. In die functie was hij verantwoordelijk voor de onderdrukking van, en de moord op, honderdduizenden Polen. In een eerste fase deporteerde hij de Poolse Joden naar gettos’, nadien liet hij ze op systematische wijze afvoeren naar kampen zoals het nabij gelegen Auschwitz-Birkenau, waar ze massaal werden vergast. Om die reden werd hij ‘de slachter van Polen’ genoemd. Maar Malaparte geeft hem de bijnaam van ‘de Duitse koning van Polen’ die zijn hoofdkwartier vestigde in het oude koninklijke paleis Wawel in Krakau dat hij wou doen herleven als een Italiaans hof uit de Renaissance. Frank was een intellectueel. Hij bewonderde moderne schilderijen en speelde zelf pianostukken van Chopin, Schumann en Brahms. Hij was ook bevriend met de antisemitische schaakmeester Aleksandr Aljechin waarmee hij tal van partijen speelde. Malaparte beschrijft de uitgebreide diners bij de Generalgouverneur met exquise gerechten en dronkenfuiven waarbij generaals over de grond rolden, afgewisseld met taferelen van extreme honger, ellende en nood die de Joden en Russen, maar ook gewonde Duitse soldaten en burgers dagelijks ondervonden.

Malaparte beschrijft een bezoek aan het joodse getto in Warschau. Als hij zich per ongeluk stoot tegen een jood verontschuldigt hij zich. ‘Prosze Pana’, ‘mijn excuses’, waarop de joden hem verbaasd aankijken omwille van zoveel mededogen. En hij verhaalt over een scène waarbij twee meisjes vechten voor een stukje rauwe aardappel! De Duitsers zien het anders, ze verfoeien de Joodse levenswijze ze ‘so shmutzig’ noemen. Het boek van Malaparte stoelt grotendeels op zijn verbeelding, maar de realiteit was doorgaans erger. Zo heeft de auteur het over afschuwelijke pogroms in Oost-Europa, zoals in het Roemeense Ia,i in juni 1941. Groepen Joden vluchtten door de straten met soldaten achter zich aan en razende burgers, gewapend met messen en ijzeren staven, groepen gendarmes sloegen met de kolf van hun geweren de deuren van de huizen in, de ramen gingen plotseling wijd open, vrouwen in nachthemd met verwarde haren verschenen gillend en zwaaiend met hun armen, sommigen wierpen zich uit het raam, sloegen met een zachte klap met hun gezicht op het asfalt van de stoep’. Toen men Frank confronteerde met deze feiten veroordeelde hij ze als ‘niet netjes’ en dat ‘het Roemeense volk geen beschaafd volk is’. Nochtans waren het de Duitsers die onder leiding van Adolf Eichmann aanstuurden op meer deportaties. De Roemeense leider Ion Antonescu deed eerst enthousiast mee aan de vernietiging van de joden, later sloeg hij er ook geld uit door ze te ‘verkopen’ tegen harde valuta zodat ze naar Palestina konden trekken. In totaal werden 300.000 joden in Roemenië vermoord.

Malaparte beschrijft hoe Duitse soldaten als gekken jacht maakten op de plaatselijke honden. Het waren anti-tankhonden die door de Russen werden afgericht om hun voer onder tanks te zoeken, waarna de lading springstof op hun lichaam tot ontploffing werd gebracht. In voorbereiding van een aanval met tanks en pantsers schildert de auteur een beeld van het sterke Duitse troepenmacht die alle tegenstand overwint maar dan geconfronteerd wordt met die razende honden. Ook aan de oevers van Donau, waar duizenden joden werden doodgeschoten door de Hongaarse fascisten heeft Malaparte het over honden. ‘Geen enkele mensenstem ervaart die van een hond in de uitdrukking van universeel leed. Geen enkele muziek, ook de zuiverste niet, kan zo het wereldleed uitdrukken als de stem van een hond’. Daarna heeft hij het over de rekruten van de SS-Leibstandarte, die ‘moeten met de linkerhand een levende kat in het nekvel grijpen, zodat hij zijn poten vrij heeft om zich te kunnen verdedigen, en hem met de rechterhand, voorzien van een klein mes, de ogen uisteken’, waarna de auteur cynisch schrijft: ‘Voilà comment on apprend à tuer les juifs’.

Zo volgt de ene scène uit Kaputt op de andere. Over gevangen genomen jonge joodse meisjes die terechtkomen in een soldatenbordeel in Soroca en er drie weken lang werden verkracht, tot vijftig keer per dag. ‘Het leken geen vrouwen meer. Het waren vodden’, zo schrijft Malaparte. Na drie weken werden ze gefusilleerd en ‘afgelost’ door nieuwe meisjes. In een ander verhaal heeft hij het over een fictieve ontmoeting met Reichsführer-SS Himmler in een Finse sauna. Malaparte die zelf een forse postuur heeft, maakt een bijzonder portret van de nazi-topman en zijn duivelse medewerkers die naakt op de banken liggen te zweten. Het doet hem inzien dat naakte Duitsers zo weerloos zijn. ‘Ze hebben geen geheim meer. Ze boezemen geen angst meer in. Het geheim van hun kracht ligt niet in hun huid, hun botten, hun bloed, maar in hun uniform’. Hij kijkt naar Himmler en ziet ‘tussen zijn onderarmen stak slap een bol, rozig buikje naar voren’. Dit beeld contrasteert met de donkere holle blikken van de hongerige gevangenen die als levende skeletten nog nauwelijks vel over het been zijn, van joodse jongens in getto’s die hun leven wagen door onder de muren van het getto te kruipen op zoek naar iets eetbaars, van jonge soldaten die hun haar verliezen en met een gelige gelaatskleur van het front terugkomen, van de smerige burgers gehuld in lompen die zelfs van de mestvaal eten om te kunnen overleven, of van ‘stokoude, kale, tandeloze grijsaards met een hondenkop’. Dierlijke wreedheid.

Kaputt is een indringende beschrijving van het verval van Europa. Malaparte eindigt zijn reis in zijn geliefde Napels, de stad die tijdens de oorlog zwaar werd beschadigd zowel door de oprukkende geallieerden als door de zich terugtrekkende Duitsers. De enorme bergen puin en de stank van onbegraven lijken doen hem besluiten dat Napels de ‘meest beklagenswaardige stad van Europa’ is. In een nawoord maakt de gewezen fascistische auteur komaf met het verleden: ‘Ik heb het nazisme altijd gehaat, dat heb ik altijd openlijk verklaard en geschreven; ik heb de nazi’s altijd gezien als een horde domme, wrede tirannen, en ik heb altijd een diep medelijden gehad met een volk als het Duitse, dat aan zo’n gruwelijke tirannie onderworpen was zonder de mogelijkheid tot verzet’. Maar tegelijk wijst hij de Duitsers met de vinger wiens lot het is niet vrij te zijn. ‘Jullie weten alleen vrij te zijn onder een wet, en hoe harder en onvrijer die wet, hoe meer jullie in vrijheid menen te leven. Het begrip vrijheid bestaat voor jullie uit gehoorzaamheid.’ Het klinkt als een verwijt, maar dat is het niet. Hij verzette zich alvast tegen de vreselijke veroordeling van de Duitse jeugd die ze niet verdiende.

 

Curzio Malaparte, Kaputt, De Arbeiderspers, 2005

Recensie door Dirk Verhofstadt

Print Friendly and PDF
Op denkles - Sebastien Valkenburg

Op denkles - Sebastien Valkenburg

Het verdorven genootschap - Philipp Blom

Het verdorven genootschap - Philipp Blom