Het verdorven genootschap - Philipp Blom
De 18de eeuw was waarschijnlijk de meest revolutionaire in de menselijke geschiedenis. Koning en kerk hadden de macht nog steeds in handen maar de eerste haarden van verzet tegen het absolutisme werden zichtbaar en zouden een bijzondere invloed hebben op de sociale en maatschappelijke gebeurtenissen enkele decennia later zoals de Franse Revolutie en de Amerikaanse Onafhankelijkheidstrijd. De kerken, hierin gesteund door de vorsten, behielden nog steeds hun greep op de moraal en het gedrag van de mensen, maar kregen voor het eerst een bijzondere rivaal in de vorm van het atheïsme dat stilaan maar zeker vorm kreeg en beleden werd binnen de Europese intellectuele kringen. Een belangrijke gebeurtenis in die tijd vormde de aardbeving in Lissabon op 1 november 1755 (Allerheiligen) gevolgd door een enorme tsunami waarbij de stad grotendeels verwoest werd en tienduizenden mensen het leven lieten. Volgens de geestelijken, in het bijzonder de jezuïeten, was dit het gevolg van het losbandige gedrag van de mens die niet langer gehoorzaamde naar de bevelen van God. Maar de toenmalige burgemeester, Markies van Pombal, begon meteen met het begraven van de doden, het invoeren van graan en de heropbouw van de stad. Zijn ingrepen zorgden ervoor dat Lissabon snel herstelde en opnieuw werd opgebouwd.
Deze natuurramp was de belangrijkste gebeurtenis van die tijd en werd in alle intellectuele kringen besproken. Het inspireerde Voltaire om zijn Candide te schrijven waarin hij de draak stak met Leibniz die ooit had gesteld dat we in de beste der werelden leefden, een wereld die door God was geschapen. De ramp deed heel wat filosofen nadenken over het bestaan van God, en dan vooral over zijn almachtige, algoede en alwetende status. Want waarom had God, als hij dan toch alles kon en wist, toegelaten dat een zo katholiekgetrouwe stad als Lissabon vernietigd was geworden? Het intrigeerde ook steeds meer ‘verlichte’ geesten dat tal van verhalen in de Bijbel niet in overeenstemming waren met empirische waarnemingen en ze begonnen er met elkaar over te discussiëren in allerlei clubs en salons die toen bijzonder populair werden. Eén van de meest belangrijke salons was die van baron d’Holbach in Parijs waar de grootste geesten van die tijd zoals Diderot, d’Alembert, Hume en Rousseau samenkwamen en waar hun revolutionaire ideeën vorm kregen. In zijn boek Het Verdorven Genootschap schetst de historicus Philipp Blom een intrigerend beeld van bijeenkomsten van deze ‘vergeten radicalen van de Verlichting’, mannen en vrouwen die tegen de gevestigde orde gekant waren, hun ideeën ook op papier zetten, maar het alleen onder schuilnaam en via verborgen boodschappen konden verspreiden.
De voornaamste protagonist in dit boek is de Franse filosoof en schrijver Denis Diderot, de samensteller van de beruchte Encyclopédie ou dictionnaire raisonné des sciences, des arts et des métiers, een monumentaal werk van 28 delen met meer dan 72.000 artikelen over de meest uiteenlopende onderwerpen dat ondanks de kerkelijke censuur tot stand kwam. Diderot was een vast lid van het salon van baron d’Holbach dat in die tijd beschouwd werd als ‘het epicentrum van het intellectuele leven in Europa’. De onderwerpen die ze bespraken en de teksten die ze schreven waren staatsgevaarlijk. ‘De lichtste straf bestond uit het symbolisch verscheuren van het boek door de beul, maar een schrijver kon ook een paar weken in de Bastille belanden, tot de galeien worden veroordeeld, slopend werk dat neerkwam op een doodvonnis, of in het openbaar worden gemarteld en terechtgesteld’, aldus Blom. De mate waarin teksten en boeken verschenen, hing in grote mate af van de strengheid van de censuur. Sommige scherpe denkers zoals Voltaire kozen het zekere boven het onzekere en verhuisden naar het buitenland. Anderen bleven, vaak met nadelige gevolgen. Zo werd Diderot op 24 juli 1749 gearresteerd en pas vrijgelaten nadat hij een document tekende waarin hij verklaarde ‘nooit meer iets godslasterlijk te zullen schrijven of publiceren’. Vanaf dan werkte de bezieler van de Encyclopédie voortdurend met een zwaard van Damocles boven zijn hoofd.
Toch kon de censuur niet verhinderen dat de radicale Verlichters bijeenkwamen en elkaar stimuleerden in hun religiekritiek en in het gebruik van de rede. Onder hen bevond zich aanvankelijk ook Jean-Jacques Rousseau, Georges-Louis Leclerc de Buffon (die al een eerste idee ontwikkelde over de evolutie van de mens) en Friedrich Melchior Grimm die een relatie begon met de intelligente Louise d’Epernay. In feite bouwden ze voort op de filosofische denkbeelden van Spinoza en Descartes die de twijfel in hun filosofie hadden toegelaten. Zij deden dagelijks ontdekkingen die ingingen tegen ‘een letterlijke interpretatie van de Bijbel’. Voor de radicale Verlichters was Spinoza een van de topfiguren van het vrije denken, en om die reden volgden ze zijn voorbeeld. Ze schreven boeken en lieten die naar Amsterdam smokkelen om ze er te laten drukken onder een schuilnaam waarna ze gretig gelezen werden. Maar uiteindelijk kwam het tot een breuk binnen de groep. Rousseau trok in de richting van de Romantiek, terwijl Diderot steeds meer nadruk legde op de rede. In die tijd (1757) werd zijn Encyclopédie evenwel officieel verboden en stopte d’Alembert met zijn medewerking aan dit reusachtige project. Het leek het einde van een stormachtige periode.
Toch bleef de impact van de Verlichting overal toenemen. Uit Engeland kwam David Hume die met zijn A Treatise on Human Nature en An Enquiry Concerning Human Understanding furore maakte op het vasteland. In dat laatste werk maakte hij duidelijk dat er niets is dat men met zekerheid kan weten, dus ook het bestaan van God niet maar ook zijn niet-bestaan. Hume was een agnosticus wat hem vaak in botsing bracht met de atheïsten in de Parijse salons. Die laatsten waren er ook meer dan Hume van overtuigd van ‘het vermogen van de wetenschap om de samenleving te verbeteren en het universum te verklaren’, aldus Blom. In die periode werden allerlei populaire wetenschappelijke experimenten gedaan met elektriciteit. Maar in het salon van Holbach gingen de radicale Verlichters nog veel verder en stelden openlijk vragen bij de eeuwenoude stelling dat er geen moraal zonder God kon bestaan. Eén van de gasten was de Schotse moraalfilosoof Adam Smith die stelde dat ‘compassie’ de oorzaak tot altruïstisch handelen was. De philosophes redeneerden daarop verder en Holbach kwam tot het besluit dat religies obstakels waren voor mensen op hun zoektocht naar geluk in dit leven. Wellust en liefde zagen ze niet als een zonde, zoals de kerk dat deed, maar als normale menselijke gedragingen. Het betekende de start van het erotische genre in de literatuur, en kunstenaars als Boucher en Greuze schilderden portretten van wulpse en sensuele vrouwen.
Een bijzonder gast in het salon van baron d’Holbach was de Italiaanse filosoof Cesare Beccaria die met zijn boek Dei deletti e delle pene (Over misdaden en bestraffingen) zorgde voor een heuse omwenteling in het strafrecht. Hij verdedigde de ‘verlichte’ idee dat een rechtvaardige samenleving geen barbaarse straffen behoefde, maar een rationele reactie tegen het onheil dat werd aangericht. In die zin keerde hij zich ook tegen de doodstraf, een standpunt waarmee hij zijn tijd – ook die van de Verlichters – ver vooruit was. Dit boek heeft een grote invloed gehad op het juridisch systeem in Europa en leidde ertoe dat Zweden al in 1772 de doodstraf en de toepassing van foltering afschafte. Veel philosophes waren onder de indruk van zijn ideeën, maar niet Rousseau die een soort civiele religie voorstond ‘compleet met inquisitie en censuur’. Hieruit blijkt dat de afstand tussen de denkbeelden van Rousseau die later zoveel opgang maakte bij totalitaire systemen, veraf stonden van die van de Verlichtingdenkers. In die periode en salons ontstonden ook de eerste aspecten van het feminisme waar Olympes de Gouges een van de eerste vertegenwoordigers van was. Zij schreef in 1791 de Déclaration des Droits de la Femme et de la Citoyenne waarvoor ze werd opgepakt, opgesloten en uiteindelijk onthoofd. Ook Diderot erkende de positie van de vrouw en schreef zijn beruchte werk Sur les femmes waarin hij zich keerde tegen de onderdrukking van de vrouw.
Dergelijke ideeën waren niet alleen vooruitstrevend, maar in die tijd ook bijzonder gevaarlijk. Mensen werden toen nog terechtgesteld wegens godslastering omdat ze een verboden boek van Voltaire in huis hadden. Diderot vluchtte naar het rijk van Catherina van Rusland, vertelde haar zijn verlichte ideeën (waar ze geen oren naar had), en keerde gedesillusioneerd terug naar Parijs. Later keerde hij zich voluit tegen de slavernij die door het christendom en de islam halsstarrig werden verdedigd. Eén van de eerste denkers die dit oppikte was Thomas Paine die er een tekst over schreef. Maar de philosophes werden ouder en het salon van Holbach werd steeds minder bezocht. ‘Nieuwe’ denkers zouden hun ideeën oppikken en verder uitwerken, soms tot in het absurde, zoals gebeurde tijdens de Franse Revolutie. Maar de geest van het kritisch rationalisme was uit de fles en geen kerk of despoot kon die nog terug in de fles stoppen. In die zin kan het belang van het werk van Diderot en de andere philosophes niet genoeg onderstreept worden. Het is alvast de verdienste van Blom dat hij de rechtlijnigheid van de radicale Verlichters zoals Diderot en Holbach scherp afzet tegen het opportunisme en romantisme van figuren als Voltaire en Rousseau die voor de Verlichting in feite minder betekenden dan de ware radicalen.
Blom Philipp, Het verdorven genootschap, De Bezige Bij, 2010
Recensie door Dirk Verhofstadt