Bloemen der duisternis - Aharon Appelfeld
De Israëlische schrijver Aharon Appelfeld schrijft zich verder een weg naar de top. Hij kreeg in ons taalgebied bekendheid met zijn autobiografie Het verhaal van een leven. Maar echte faam kreeg hij pas na de publicatie van zijn roman Badenheim 1939 over de sfeer onder de joodse bezoekers van een vakantieoord in Oostenrijk in de voordagen van de Tweede Wereldoorlog. Appelfeld groeide op in een klein dorpje in de Oekraïne als kind van verlichte, geassimileerde joden. Op zevenjarige leeftijd eindigde zijn jeugd toen zijn moeder werd vermoord door de nazi’s en hij samen met zijn vader werd gedeporteerd naar een concentratiekamp. Aharon weet uit het kamp te ontsnappen en dwaalde om te overleven drie jaar lang door de uitgestrekte bossen. Hij werd opgenomen in het Rode Leger, diende in veldkeukens en kwam vervolgens in Italië terecht. In 1946 bereikte hij tenslotte Palestina waar hij een nieuw leven opbouwde. In de jaren zeventig begon hij te schrijven. En nu is er zijn boek Bloemen der duisternis.
Centraal in het verhaal staat de elfjarige joodse jongen Hugo die samen met zijn moeder in het getto woont van een niet nader bepaalde plaats in de Oekraïne. Vanaf het begin van de start van de Operatie Barbarossa in de zomer van 1941 werden de joden bijeengedreven in getto’s en systematisch vermoord. Ouders probeerden hun kinderen te verstoppen of mee te geven aan lokale boeren om ze, vaak voor veel geld, weg te stoppen voor de Duitse moordenaars en hun handlangers. In zijn directe en levendige stijl, vol symboliek, verhaalt Appelfeld hoe de moeder van Hugo wanhopig poogt zo’n boer te vinden voor haar zoon. Dat is niet eenvoudig want op het helpen van joden staat de doodstraf en de boeren zelf ‘kennen geen naastenliefde maar worden gedreven door winstbejag’. Ze vindt geen boer, maar uiteindelijk slaagt ze erin Hugo te laten onderduiken bij haar vriendin Mariana die in een bordeel werkt teneinde aan de kost te komen. Daar ontvangt ze nacht na nacht uitgeputte, afgepeigerde en hysterische soldaten die hun lusten, angsten en frustraties komen botvieren op de hoeren. Al die tijd zit Hugo opgesloten in een donker achterkamertje waar hij luistert naar de stemmen en ruzies in de slaapkamer van zijn beschermvrouw.
De jongen ziet nauwelijks het daglicht en droomt over de mooie momenten uit zijn nog jonge leven. Over zijn ouders die een apotheek runden in de stad en hun zieke en arme medemensen zoveel mogelijk probeerden te helpen, over zijn vriendjes en de schooltijd, over de schaarse idyllische skivakanties in de sneeuw, over de joodse feesten naar aanleiding van een verloving, een bruiloft, de besnijdenissen, de bar mitswa’s en de zilveren en gouden huwelijken. Die dromen over zijn zorgeloze kindertijd staan in schril contract met de gruwelijke omstandigheden waarin hij en Mariana moeten leven. Op die manier zorgt de auteur voor een voortdurend spanningsveld die de lezer naar de keel grijpt. De elfjarige jongen begrijpt trouwens niet goed wat zijn beschermvrouw doet en probeert haar zoveel mogelijk te troosten en te ontzien. Wel beseft hij dat hij aan een groot gevaar is ontsnapt, dat zijn ouders iets vreselijk hebben meegemaakt en dat hij zich moet schuilhouden. En hoewel hij bijna geen antwoorden krijgt op zijn vele vragen begint Hugo te beseffen dat juist zijn joods zijn de reden is van zijn ongeluk. De reden waarom is hem niet duidelijk, maar dat de Duitsers en hun handlangers alles doen om hen te vermoorden voelt hij instinctief aan.
Op die manier bouwt Appelfeld een dubbelverhaal van twee mensen, de joodse jongen Hugo en de hoer Mariana, die elk op hun eigen manier slachtoffer zijn van de waanzin van de oorlog, zonder het zelf goed te begrijpen. Het drijft hen in elkaars armen, zowel figuurlijk als letterlijk. Hugo is voor alles afhankelijk van haar en Mariana van de ‘Madame’, de bazin van de hoeren, die de prostituees aanmaant om te voldoen aan alle wensen van de klanten en hen verbiedt om te klagen. Mariana kan het echter niet verdragen. Ze drinkt en stribbelt tegen, met alle gevolgen van dien. Zo beschrijft de auteur een dubbele worsteling. Die van de jongeman tegen de onwezenlijke realiteit en die van zijn beschermvrouw die kotst van haar lamentabele bestaan. Alleen Hugo houdt echt van haar en Mariana voelt dat. Ze beschermt hem dan ook met alle mogelijke middelen tegen huiszoekingen door de Duitsers, maar ook tegen de verklikkers die betaald worden om de ondergedoken joden aan te geven. Op die manier schetst Appelveld een wereld van geweld, haat, wantrouwen en verraad, terwijl er tussen de protagonisten ware liefde bloeit. Het ultieme besef dat er maar één mens op de wereld bestaat die men volledig en onvoorwaardelijk kan vertrouwen. Bloemen der duisternis is geen vrolijk boek. Het drukt de lezer met zijn neus op die ene ongemakkelijke vraag: wat moet je doen als je weet hebt van een medemens die in nood is?
Zo gaat Appelfeld onverbiddelijk verder. Als de Duitsers terrein verliezen groeit de angst voor de Russen die oprukken en geen mededogen kennen met vermeende collaborateurs zoals vrouwen die hun lichaam hebben ‘gegeven’ aan Duitse soldaten. Hier raakt de auteur de kern van de vraag over schuld en onschuld van de vele vrouwen die doorgaans tegen hun zin als hoeren werden ingezet om de manschappen ten dienste te zijn op straffe van mishandeling of zelfs executie. De vrouwen zelf beginnen te bidden maar dat helpt niet. Ze zijn ten dode opgeschreven en zo verloopt het ook met hen. Het is een treurige geschiedenis, nog versterkt omdat ze wordt opgetekend door de ogen van een joodse jongen die juist omwille van hun moed gered wordt. Die moed is bijzonder omdat de redders op alle vlakken weerloos zijn maar hun menselijke liefde niet kunnen intomen. Daarmee draait Appelfeld het gezegde dat liefde ‘alles overwint’ om in de stelling dat ‘liefde doodt’. Op het einde van de oorlog, als de Duitsers gevlucht zijn en de Russen optrekken, keren de bewoners zich tegen de hoeren en bekogelen ze met stenen. Zelf hebben ze geen poot uitgestoken om joden of andere sukkelaars te helpen, integendeel. Nu keren ze zich als beesten tegen al wie in hun ogen collaboreerde, hoe goed die ook waren. En hun voornaamste slachtoffers zijn opnieuw de joden die ze als bron van hun miserie zien en niet langer willen zien.
Bloemen der duisternis is een aangrijpend boek. Uiteraard fictie, maar wie de geschiedenis van de Oekraïne tijdens de oorlog heeft gelezen, weet dat de realiteit niet veel verschilde. Voor Hugo, net zoals voor talloze andere joden, is er in Oekraïne geen plaats meer. Als hij na tal van ontberingen zijn ouderlijk huis kan terugvinden wordt Hugo door de nieuwe bewoners verjaagd. De joden zijn lastposten die de plaatselijke bevolking herinneren aan hun wanstaltig gedrag en die hun toekomst in de weg staan. Daarom: weg ermee. Ook na de oorlog bleven de popes en priesters van op hun preekstoelen verkondigen dat de joden de moordenaars van Christus waren. Vandaar de actualiteit van dit boek. De boodschap dat haat tegenover mensen van een ander volk, geloof of ras van alle tijden is, en steeds opnieuw kan terugkeren. En de meest kwetsbaren, kinderen en vrouwen, zijn er de grootste slachtoffers van.
Aharon Appelfeld, Bloemen der duisternis, Anthos, 2009
Recensie door Dirk Verhofstadt