De geschiedenis van de Joden - Simon Schama
Zijn Joden ook mensen? Beslist niet, meende de Duitse oriëntalist Johann Eisenmenger (1654-1704) in zijn verhandeling Entdecktes Judentum (Het jodendom ontmaskerd). Wat Joden dan volgens hem wél waren? Wandelende infecties, besmettingshaarden, ondieren op twee benen. De Franse filosoof en vrijdenker Voltaire (1694-1778) was het er roerend mee eens. Joden zijn ‘de grootste schurken die de aarde ooit hebben bezoedeld,’ schreef de prominente pionier van de Verlichting. Richard Wagner (1813-1883) deed er in het in 1850 verschenen schimpschrift Das Judenthum in der Musik nog een schepje bovenop. De wereldberoemde componist richtte zijn afkeer weliswaar vooral op Joden die zich wilden integreren. Zulke Joden hebben immers de ‘belachelijke, futiele, zielige pretentie te willen worden behandeld als echte Duitsers, of eigenlijk zelfs als mensen.’
Enkele jaren voordien had Wagners landgenoot, de filosoof en historicus Bruno Bauer (1809-1882), in Die Judenfrage zelfs een lans voor uitroeiing gebroken. Joden waren bloedzuigers, roofdieren, aaseters, parasieten die het gezonde lichaam van de natie waren binnengedrongen en het vervolgens van binnenuit vernietigden. Uitroeiing nam ook de Franse journalist Edouard Drumont (1844-1917) in La France Juive in de mond. De rabiate antidreyfusard beschreef in zijn krant La Libre Parole de Joden zowel als spinnen die Frankrijk in hun ‘smerige en harige web’ gevangenhielden als vampiers die hun ‘slagtanden en klauwen in het hulpeloze lichaam’ van hun Franse slachtoffers zetten. Een mening die onder andere door de schilders Degas, Renoir en Cézanne werd gedeeld.
‘Alles zou goed komen,’ aldus Simon Schama (1945). Met die pregnante maar onheilspellende zin (we weten wat er in de twintigste eeuw met de Joden in Europa is gebeurd) besluit de Britse historicus zijn magistrale tweede deel van De geschiedenis van de Joden. De ondertitel luidt Erbij horen. Een loffelijke aspiratie die Schama in 1492 laat beginnen. In dat jaar gaf de koning van Spanje, Ferdinand van Aragón (1452-1516), de opdracht om alle Joden uit zijn land uit te zetten. Schama rondt de portie Joodse geschiedenis in 1900 af. Bij het aanbreken van de nieuwe eeuw beseften vele Joden dat hun hunkering om als medemensen behandeld te worden door hun niet-Joodse buren op moordlustig gehuil was onthaald. In 1896 schreef de Oostenrijkse journalist Theodor Herzl (1860-1904) in Der Judenstaat dan ook dat de emancipatie van de Joden was mislukt. ‘Het antisemitisme groeit van dag tot dag en van uur tot uur,’ stelde de vader van het moderne zionisme vast. De mens? Hij was niet vatbaar voor verbetering.
Schama wentelt zich niet de hele tijd in de stinkende modder van het anti-Joodse gebrul en gescheld. Hij geeft weliswaar grif toe dat er op de bladzijden van de Joodse geschiedenis geen gebrek aan tranen is. Ook Salo Baron (1895-1989), de grote Amerikaanse historicus van de Joden, waarschuwde voortdurend voor een al te ‘huilerige geschiedenis’ van ontwrichting en omzwerving. Schama geeft gehoor aan Barons oproep tot een evenwichtige rapportage van het Joodse levenslot. Zo looft hij de filosemieten. Ondanks Luthers ‘felle demonisering’ verspreidde het ‘filosemitisme’ zich razendsnel in het protestantse Europa van de 17de eeuw. Toen Moses Mendelssohn (1729-1786), een van de origineelste en creatiefste denkers van zijn tijd, in Berlijn en ver daarbuiten de eerste intellectuele lieveling van de niet-Joden werd, ontstond zelfs de indruk dat het beeld van de Jood als uitzuiger, armoezaaier en moordenaar van Christus eindelijk uit het woordenboek zou verdwijnen.
Een kanttekening: de Jodenvrienden hoopten vurig dat de Joden zich tot het christendom zouden bekeren. Toen een aantal zich inderdaad liet dopen, zwol de kritiek zowaar aan. Alleen, deze keer verweten de antisemieten de Joden dat ze het christendom probeerden te verjoodsen. Tegen de tijd dat de Eiffeltoren verrees waren de filosemieten van hun kant dan weer van oordeel dat de Joden zich niet snel genoeg bekeerden. De moderne tijd was aangebroken! Waarom weigerden die koppige Joden in hemelsnaam de vooruitgang te omarmen?
De strategie van Schama om de lezer het hart en de ziel van de Joden binnen te loodsen is even origineel, zinderend als wijs. Geen breedvoerige besprekingen van anti- of pro-Joodse maatregelen, wél een indrukwekkend snoer van pittige portretten van Joden die op de ene of de andere manier niet enkel het nu eens trieste en dan weer florissante lot van hun gemeenschap deelden, maar die gemeenschap tevens een weg naar een hoopvollere toekomst hielpen banen. Het accent legt Schama daarbij niet zozeer op beroemdheden zoals de filosoof Baruch Spinoza (1632-1677), de componist Giacomo Meyerbeer (1791-1864) of de puissant rijke bankier Edmond de Rotschild (1845-1934). Aangezien hij wil onderstrepen dat Joden simpele buren zijn die net als iedereen de wisselvalligheden van het leven proberen te trotseren, verkiest hij de prestaties van doodgewone mensen te belichten.
Leone Ebreo (1464-1530) bijvoorbeeld, die in 1567 in Mantua het eerste Joodse toneelstuk schreef, en dat slechts enkele jaren nadat paus Paulus IV (1476-1559) in zijn bul Cum nimis absurdum de Joden ‘tot eeuwigdurende horigheid, vernedering en dakloosheid’ had veroordeeld. Of Daniel Mendoza (1764-1836), een armeluis uit het Londense East End, die als gevierd vuistvechter de antisemieten liet zien dat Joden durfden terug te slaan wanneer ze werden aangevallen. In The History of John Juniper, Esq., alias Juniper Jack, een verhaal van Charles Johnstone (c.1719-1800) uit 1781, was met de Joodse onderdanigheid inderdaad flink de draak gestoken. ‘Spuug een Jood in het gezicht,’ schamperde de in Ierland geboren schrijver, ‘geef hem met één hand een oorvijg en een stuiver met de ander, en hij zal de belediging met een bedankje incasseren’. Ook Uriah Phillips Levy (1792-1862) bleef ondanks felle tegenstand in beterschap geloven. Phillips Levy, geboren in Philadelphia in Pennsylvania, begon als scheepsjongen maar eindigde als de eerste Joodse commodore van de Amerikaanse marine. Bovendien overtuigde hij de politici in Washington DC ervan dat zij de erfstukken van de Amerikaanse Revolutie – zoals het huis van Thomas Jefferson, de opsteller van de Onafhankelijkheidsverklaring – niet enkel dienden te bewaren maar ze ook voor de volgende generaties dienden open te stellen.
Schama reist met zijn protagonisten naar alle continenten. En wat blijkt? Enkel in China ondervonden Joden geen discriminatie. Voorts dwaalt de lezer door menig Joodse wijk of getto in menig christenland of moslimland. Het zijn fonkelend frisse beschrijvingen. Schama is een subliem verteller die mede dankzij zijn ervaring als televisiemaker van documentaires voor de BBC zijn impressies van het dagelijkse reilen en zeilen van de Joden in een luisterrijke taal en een bevlogen stijl weet om te zetten. Hoewel hij met volle teugen van zijn wandelingen geniet, bezondigt hij zich niet aan sentimentaliteit. ‘Gij bindt onze handen en beschuldigt ons er vervolgens van ze niet te gebruiken,’ had Moses Mendelssohn geklaagd. Een aantal Joodse gemeenschappen bleef desondanks liever vastgebonden.
Het eeuwige gekibbel en de soms zelfs regelrechte vijandschap tussen traditionalistische en liberale Joden loopt als een rode draad door de geschiedenis. De enen weigerden zich te ontdoen van de letterlijke interpretatie van en commentaren op de Thora en de andere Heilige Boeken. Haarkloverij en scherpslijperij waren het onvermijdelijke resultaat. Zo vroegen orthodoxe rabbijnen zich ernstig af hoeveel witte haren een rode koe mocht hebben om toch een rode koe te blijven. De anderen stapten onvervaard de wereld van de filosofie, kunst en wetenschappen binnen. Maar bleven ze dan wel Joods? Een conclusie trekt Schama niet; die laat hij aan de lezer over.
Enkele aspecten worden nauwelijks of niet belicht. Schama rept bijvoorbeeld met geen woord over de zogenoemde Protocollen van de Wijzen van Zion, het door de Ochrana, de Russische geheime dienst, in 1897 uitgegeven fictieve verslag van een vergadering van Joodse leiders. Het doel van die Joden? De christelijke samenleving omverwerpen en de heerschappij over de wereld overnemen. Of zullen de Protocollen in het derde en laatste deel opduiken? Per slot van rekening circuleren ze nog altijd en masse in de moslimwereld. Ook het in 1854 in Breslau (Duitsland) opgerichte Jüdisch-Theologisches Seminar verdiende een vermelding. Deze hogeschool van het Reformjudentum leidde progressieve rabbijnen op en was wellicht het belangrijkste centrum van Joodse wetenschap in Europa. In één zinnetje ten slotte verwijst Schama naar Bohdan Chmelnytsky (c.1595-1657). Deze kozakkenleider vermoordde in 1648 honderdduizenden Joden in Polen en Oekraïne. Het was de grootste slachting vóór de Shoah. Kleine smetten? Geenszins. Het tweede deel van De geschiedenis van de Joden biedt (net als het eerste deel trouwens) vanaf de eerste tot en met de laatste bladzijde buitengewoon beklijvend leesgenot.
Simon Schama, De geschiedenis van de Joden. Deel 2: erbij horen 1492-1900. Uitgeverij Atlas Contact, 936p., €49,99. Vertaald door Sylvie Hoyinck, Huub Stegeman, Maarten van der Werf, Josephine Ruitenberg en Paul Heijman.
Simon Schama, De geschiedenis van de Joden. Deel 1: de woorden vinden 1000v.C. – 1492. Uitgeverij Atlas Contact, 576p., €25. Vertaald door Leen van den Broucke, Karina van Santen, Huub Stegeman en Martine Vosmaer.
Recensie door Joseph Pearce
Deze recensie verscheen eerst in de boekenbijlage van De Morgen