God in de oorlog - Jan Bank
De Tweede Wereldoorlog was een van de ergste oorlogen in de wereldgeschiedenis, niet alleen omwille van de miljoenen gedode militairen en burgers en de vernietiging van tal van steden, maar ook en vooral omwille van de Holocaust, de doelbewuste moord op zes miljoen Joden. Het naziregime elimineerde daarnaast ook systematisch andere groepen mensen zoals politieke tegenstanders, mentaal en fysiek gehandicapten, homoseksuelen, Getuigen van Jehova en Roma en Sinti-zigeuners. De aanstoker van dit onheil was Adolf Hitler, de Führer en leider van de nazistische partij die een racistisch programma uitvoerde. Centraal daarin stond de gedachte van een superieur Arisch volk van de Ubermenschen, dat zou heersen over de andere, minderwaardige volkeren, de Untermenschen. Het Derde Rijk had in de ogen van Hitler recht op meer Lebensraum en onderwierp eerst de Noord- en West-Europese landen. Vanaf de zomer van 1941 begon het dan aan een alles vernietigende oorlog tegen het Oosten en de doelbewuste vernietiging van de Joden op het Europese vasteland.
Over de opkomst en het succes van Adolf Hitler en zijn nazipartij zijn reeds bibliotheken vol geschreven. Hoe was het mogelijk dat een hoog ontwikkeld en beschaafd volk als de Duitsers zich achter een fanatieke dictator schaarde? Hoe komt het dat de democratische structuren tijdens het interbellum zo snel in elkaar stuikten? Vanwaar de aantrekkingskracht van de Duitse leider en zijn fascistische gedachtegoed op miljoenen mensen, ook buiten Duitsland, en hun bereidheid om hem te volgen in zijn megalomane ideeën? Hierop zijn al heel wat antwoorden gegeven. Minder aandacht ging er naar de rol van de diverse kerken en hun houding tegenover de gruwelijke oorlog en moord op miljoenen Joden, Roma en Sinti. In zijn indrukwekkende en goed gedocumenteerde boek God in de oorlog geeft de Nederlandse historicus Jan Bank een gedetailleerd antwoord op de vraag wat de kerken en de geestelijken al dan niet deden om met hun onmiskenbaar groot moreel gezag een einde te maken aan het enorme bloedbad dat zich in Europa afspeelde.
Op een enkele uitzondering na, een islamitische SS-divisie die meevocht in het Oosten, gaat alle aandacht van Jan Bank naar de christelijke kerken, zowel de protestantse, de orthodoxe als de katholieke en hun houding tegenover het oorlogsgebeuren en de Holocaust. Die kerken zijn erin geslaagd om de Tweede Wereldoorlog te overleven. De vraag die de auteur zich echter stelt is op welke manier en ten koste van wat en wie ze dit konden doen? Welke rol speelden ze tijdens de oorlog? Welke richtlijnen gaven ze al dan niet mee aan hun gelovigen? En hebben ze gecollaboreerd met de respectievelijke wereldlijke machthebbers of gingen ze in het verzet? Uit het boek komt alvast één constante naar voor: de meeste kerkleiders gedroegen zich van 1939 tot 1945 als overtuigde supporters van de nationalistische en patriottistische gevoelens in hun land. In de weinig hiërarchisch gestructureerde evangelische en orthodoxe kerken lijkt dat op het eerste zicht normaal gezien hun strikt afgebakende geografische slagkracht. De katholieke kerk daarentegen kende een overkoepelende structuur met de paus die aan het hoofd stond van talloze geestelijken voor wie zijn bevel wet was.
Jan Bank opent met de minder bekende geschiedenis van de Russisch-Orthodoxe Kerk die onder het bolsjewisme nog nauwelijks kon en mocht functioneren. Kerkelijke goederen werden aangeslagen, kerken vernield en priesters opgepakt en vaak vermoord. Het leidde tot een ondergrondse kerk. Tijdens de Grote Terreur van de jaren dertig ging de zuivering nog verder. Pas tijdens de oorlogsjaren keerde het tij en probeerde Stalin de kerken mee te betrekken in het verzet tegen de oprukkende nazi’s, met enig succes trouwens. In nazi-Duitsland bleef de infrastructuur van de kerken grotendeels ongeschonden. Er werden wel priesters opgepakt maar Hitler besefte dat hij zowel de evangelische als de katholieke bevolking te vriend moest houden om zijn plannen te kunnen volbrengen. Het valt op dat zowel de evangelische als de katholieke kerk zich snel en met enthousiasme conformeerden met het nieuwe bewind. Sommige Duitsers, in het bijzonder SS-leden traden weliswaar uit en noemden zich Gottgläubige, maar dat bleek uiteindelijk maar een kleine minderheid te zijn.
In het fascistische Italië zette de katholieke kerk nog een stap verder en sloot met Mussolini in 1929 het Verdrag van Lateranen. Vaticaanstad kreeg opnieuw een stukje grondgebied als zelfstandige staat, het katholicisme werd staatsgodsdienst en de Italiaanse staat betaalde een grote som als financiële schadeloosstelling. Minder bekend is dat de toenmalige paus Pius XI daarvoor bereid was de christendemocratische partij Partito Popular te laten opheffen. Hetzelfde gebeurde in 1933 trouwens in nazi-Duitsland toen de kerk de katholieke Zentrum-partij opgaf ten bate van een Concordaat tussen het Vaticaan en het Derde Rijk. Ook hier schoven de meeste bisschoppen hun oorspronkelijke bezwaren opzij en gaven ze vrij spel aan de nazi’s. Zo kwam er geen kerkelijk protest tegen de boycot van de Joodse winkels in 1933, tegen de moord op de christelijke voorman Klausener in 1934, tegen de rassenwetten van Neurenberg in 1935, tegen de pogroms tijdens de Kristallnacht in 1938. Eén cruciale zaak vermeldt Jan Bank niet. Al in een vroeg stadium werkten de kerken actief mee aan de identificatie van de Joden door het openstellen van hun doopregisters en het afleveren van ‘bewijzen van Arische afstamming’.
Noch de leiders van de evangelische kerken, noch het Vaticaan spraken zich openlijk uit tegen de oorlogszuchtige politiek van Hitler en zijn politiek van discriminatie en later deportatie en massale eliminatie van de Joden uit hun land. Er bestond soms verzet, maar dat ging uit van individuele geestelijken die op eigen initiatief handelden en niet in opdracht van hun oversten. Er bestonden enkele uitzonderingen zoals in Denemarken waar Hans Fuglsang-Damgaard, de bisschop van de evangelische kerk, zijn gelovigen opriep om de Joden in het land te helpen. In Nederland veroordeelde de katholieke aartsbisschop Jan De Jong publiekelijk het oppakken en deporteren van Joden. Nog andere christelijke leiders kwamen op voor de tot het christendom bekeerde Joden maar zwegen over de andere Joden. De overgrote meerderheid van de bisschoppen koos voor zwijgzaamheid of zelfs medewerking. Het wijdverbreide antisemitisme speelde daarin onmiskenbaar een rol, naast opportunisme en zeker ook angst. Sommigen geestelijke leiders beschouwden het leed dat de gelovigen moesten ondergaan als ‘een straf voor de zonden van de moderne samenleving’. Na de oorlog hebben de protestantse kerken in Duitsland hun falen toegegeven, de katholieke kerk daarentegen niet. Sterker nog, er bestaat een sterke lobby binnen het Vaticaan om de oorlogspaus Pius XII zalig en heilig te verklaren, al stuit dat op heel wat verzet daarbuiten.
De rol van Pius XII is op zijn zachtst gezegd bijzonder dubbelzinnig. Hijzelf verantwoordde zijn stilzwijgen ‘om erger kwaad te voorkomen’ en omdat hij ‘onpartijdig’ wilde blijven. Toch verwelkomde hij de overwinning van Franco in Spanje in maart 1939 maar zweeg hij toen ‘zijn’ katholieke Polen in september 1939 werd aangevallen door de Duitsers. Jan Bank schrijft dat hij toch indirect de inval van Duitsland in België, Luxemburg en Nederland veroordeelde, omdat hij een brief had gestuurd naar de respectievelijke staatshoofden, maar die brief bevat geen woord over de Duitse agressor, enkel een intentieverklaring dat hij zou bidden voor de onafhankelijkheid van de respectievelijke landen. Pius XII weigerde de bombardementen van de Duitsers op Warschau, Rotterdam en Londen te veroordelen, maar sprak zich later diverse keren uit tegen de geallieerde bombardementen op Duitse steden. De paus verzette zich niet tegen de aanstelling van priester Jozef Tiso in Slowakije die al snel begon met het deporteren van zijn Joden. Evenmin een woord van afkeuring tegenover Ante Pavelic, de katholieke leider in Kroatië, die in mei 1941 door de paus in privé audiëntie werd ontvangen op het Vaticaan, en die massale moordpartijen pleegde op de Serviërs en de Joden.
Op een vraag van de Berlijnse bisschop Von Preysing aan de paus om zich openlijke uit te spreken tegen de deportatie en vernietiging van de Joden, repliceerde Pius XII dat hij het aan eenieder overliet om zelf al dan niet te spreken. Daarmee bestond er geen eensgezindheid onder de katholieke bisschoppen in een bepaald land. In Duitsland kwam er aldus geen algemeen protest tegen de deportatie van de Joden. In Polen waren er katholieke geestelijken die protesteerden, maar anderen die meewerkten. Intussen raakte het Vaticaan steeds beter geïnformeerd over de massamoorden in het Oosten. Pius XII werd hierover ingelicht via brieven en telegrammen van zijn diverse bisschoppen, maar ook persoonlijk door onder meer zijn jeugdvriend en aalmoezenier Pirro Scavizzi, maar hij bleef zwijgen. Zelfs op 16 oktober 1943, toen meer dan duizend Joden uit Rome werden opgepakt vlakbij het Vaticaan, en Pius XII hiervan werd ingelicht, weigerde hij dit publiekelijk te veroordelen. Er zijn gelovigen die Joden toen en later geholpen en gered hebben, maar zoals Jan Bank schrijft ‘niet in opdracht van de Kerk’.
De eerste keer dat Pius XII tussenkwam was op 25 juni 1944 met een telegram aan de Hongaarse leider Horthy om de deportaties stop te zetten, iets wat enkele dagen nadien (op 7 juli) ook gebeurde. Intussen waren er al bijna een half miljoen Hongaarse Joden afgevoerd naar Auschwitz. De vraag blijft waarom hij zolang gewacht had met zijn interventie? Hij werd nochtans al in een vroeg stadium ingelicht door zijn vertegenwoordiger in Boedapest Angelo Rotta. ‘Meet men het beleid van Pius XII af naar de standaard van staatslieden in de Tweede Wereldoorlog – hij was tenslotte een van hen – dan is zijn optreden en zijn zwijgen niet uitzonderlijk’, schrijft Jan Bank. Het is een dubbelzinnige uitspraak. Het klopt dat andere staatslieden, denk aan Churchill, Roosevelt en Stalin, ook zwegen over de massamoorden op Joden. Maar er bestaat een groot verschil. Pius XII had vertegenwoordigers in alle oorlogsvoerende landen, beschikte over gedetailleerde informatie en stond aan het hoofd van de grootste en moreel meest invloedrijke organisatie van de wereld. Een ondubbelzinnige afkeuring van de massamoorden zou een enorme impact gehad hebben op de Holocaust. Nu liet hij eventuele richtlijnen over aan lagere geestelijken die nauwelijks probeerden, durfden of wilden tussenkomen voor de Joden.
‘De christelijke godsdienst in Europa ging gekleed in een nationaal gewaad,’ aldus Jan Bank. De christelijke leiders vergaten dus de vermeende universele boodschap van hun morele geboden en hulden zich in stilzwijgen of temperden de eventuele morele bezwaren van hun kudde. Dit boek is een zoveelste verpletterend bewijs van de onmacht, zelfs onwil, van de kerken in het algemeen en van de paus in het bijzonder, om hun naasten te helpen.
Jan Bank, God in de oorlog, Balans, 2015
Recensie door Dirk Verhofstadt