Mijn Russische ziel - Hans Boland
Geen enkel land ter wereld, behalve Noord-Korea, blijft zo ongekend en onbemind als Rusland. Ondanks de val van de Berlijnse Muur, de implosie van het communisme en de globalisering blijft het voor de meeste westerlingen een apart, afgesloten en veraf gelegen land waar niemand met vakantie wil en dat vaak negatief aan bod komt in de media. Een groot verschil met China dat – alhoewel nog verder afgelegen – dagelijks het westerse nieuws haalt omwille van haar exotische uitstraling, haar fabelachtige economische ontwikkeling en de organisatie in 2008 van de Olympische Spelen. China is een reus in opstanding, Rusland blijft een ontwikkelingsland. Alhoewel er in Rusland intussen ‘democratische’ verkiezingen plaatsvonden, gaat de sympathie eerder naar de Chinezen die in snel tempo de weg van het kapitalisme vonden dan naar de duistere Russische leiders, Poetin op kop, die autoritaire trekken hebben en al ruim een decennium verwikkeld zitten in een vuile oorlog met de Tsjetsjenen. Rusland was en blijft een blinde vlek op ons netvlies. We zijn nu beter geïnformeerd over de wandaden van het communisme – alhoewel sommige hardliners blijven beweren dat men toen op een steenworp van de ideale maatschappij stond – dan over de rauw kapitalistische ontwikkelingen van de voorbije vijftien jaar. Hoe gaat het tegenwoordig met Rusland en vooral met de Russen zelf?
Over het Rusland van de voorbije decennia schreef Hans Boland een hoogst leesbaar boek onder de titel Mijn Russische ziel waarin hij ingaat op zijn kennismaking met de toenmalige Sovjet Unie, zijn leven in de provinciestad Vologda, zijn verblijven in Sint Petersburg – het voormalige Leningrad – en een recente treinreis die hem naar de verste uithoeken van Europees Rusland voert. Het resultaat is een reisverslag, persoonlijke getuigenis, annex karakterstudie over de vaak geprezen, maar zelden raak gedefinieerde Russische ziel. Boland weet waarover hij spreekt. Hij studeerde Russisch in 1969, reisde naar het hol van de beer in 1972, werd universitair docent en promoveerde op de dichtkunst van Anna Achmatova. Hij stelde twee leergangen Nederlands-Russisch samen en vertaalde een berg Russische poëzie, vooral van Alexandr Poesjkin waarover hij een monografie schreef. Van 1991 tot 1997, dus na de val van de Muur, woonde hij in zijn tweede vaderland. Hij leerde er zowel het leven in de provincie als in de grote stad kennen. Dit boek geeft een uitstekend, soms grappig, maar doorgaans wrang beeld van het hedendaagse Rusland waarin de bewoners nog steeds de sporen dragen van zeven decennia onderdrukking en conformering met het gezag.
Vooroordelen zijn hardnekkig. Toen Hans Boland zei dat hij Russisch studeerde (eind jaren zestig) werd hem verweten een communist te zijn. Dat blijkt niet uit zijn boek. Ongenadig hakt hij in op de excessen van de dictatuur van het proletariaat, maar tegelijk blijft hij alert voor de gevolgen van het wilde kapitalisme. In die zin schaart hij zich achter Gorbatsjov – de eerste Russische leider die toeliet dat men Achmatova’s Requiem over de slachtoffers van het Stalinregime voorlas – en blijft hij uiterst kritisch tegenover de zogenaamde democraten Jeltsin en Poetin. Op het einde van Gorbatsjovs regeerperiode krijgt hij een aanstelling als docent in Vologda, een stad in het Noorden van Rusland. Daar ondervindt hij hoezeer basisproducten als brood, melk, boter en suiker ontbreken en enkel via bonnen kunnen bekomen worden. Wat het communistische systeem veroorzaakte was een compleet gebrek aan arbeidsdiscipline en individuele verantwoordelijkheid. Iedereen probeerde iets bij te verdienen en drinken was de snelste en goedkoopste weg om zich uit de miserie te tillen. Doorheen het boek wordt duidelijk hoe belangrijk vodka voor de doorsnee Rus is. Zuipen om zich te verdoven en om te vergeten. Jeltsin gaf daartoe zelf regelmatig het voorbeeld.
Wat de auteur bijzonder verontrust is niet zozeer de politieke apathie en het racisme, maar het fascisme pur sang, vooral op het platteland. Dat hoeft niet te verwonderen. Boeren zijn heel conservatief en wantrouwen elke vreemdeling. Maar ook in de stad heerst wantrouwen, niet alleen tegenover criminelen, maar nog meer tegenover de ‘ordediensten’. Boland zegt zelf dat hij in Rusland steeds banger was voor de politie dan voor misdadigers. Intussen verkocht hij zijn huis in Groningen en kocht een appartement in Sint Petersburg, als een van de eerste vreemdelingen sinds 1917 die zich een privé eigenaar mocht noemen. Daarop volgt een van de grappigste scènes uit het boek, de aankoop/constructie van een nieuwe bibliotheekkast met humanitaire hulp vanuit Nederland. Boland moet het helemaal alleen klaren en oogst alleen kritiek voor zijn inzet. Het demonstreert de Russische apathie, de ondankbaarheid en het gebrek aan verantwoordelijkheidszin. Maar fundamenteler is de kritiek van de auteur op het gebrek aan zelfstandig nadenken onder zijn studenten. Het onderwijs in Rusland is goed, maar het betreft loutere kennisoverdracht, geen kritisch rationalisme. Vandaar het gebrek aan onafhankelijke denkers, aan wetenschappers en innovatie.
Volgens Hans Boland veranderde het land de voorbije jaren wel degelijk. In grote steden werden straten en openbare gebouwen opgeknapt, de volkshuisvesting verbeterde, maar de grootste geldstromen in stadsvernieuwing gingen naar kerkgebouwen en monumenten. Het land deed haar intrede in de globalisering, maar dan vooral in de seksindustrie. ‘In luttele maanden werd het grootste land van de wereld omgebouwd tot het grootste bordeel van de wereld’, zo schrijft de auteur. In een volgend deel omschrijft hij Rusland als de beerput van onze westerse cultuur. Met de trein via Berlijn, Warschau en Vilnius reist hij naar Sint Petersburg. Een vriendin vertelt hem over een koppel oude Duitsers in de toenmalige sovjetenclave Kaliningrad (het vroegere Koningsbergen waar de filosoof Kant zijn leven doorbracht). Na de oorlog werden de meeste Duitsers er doodgeschoten of naar de Goelag gezonden, maar als bij wonder overleefde het bejaarde echtpaar. Jarenlang hadden ze met hun beiden het plaatselijk waterstation onderhouden. Toen het Rode Leger was uitgeraasd, werden ze vervangen door een compagnie van 150 arbeiders en bureaucraten. Na enkele weken was de chaos niet meer te overzien. Het is exemplarisch voor de onkunde en inefficiëntie van de collectivisten. Maar meer verontrustend is zijn ontdekking dat tegenover een kerk een oud gedenkteken op een illustere overwinning op de Turken dat al meer dan een halve eeuw was afgebroken, opnieuw werd opgebouwd. Het gif van het geloof verovert in snel tempo een belangrijke plaats in de samenleving.
Op zijn reis doorheen Europees Rusland onthult Hans Boland enkele plaatsen die niet in toeristische folders, maar wel in minder gekende literaire werken te vinden zijn. Hij bezoekt Solovki, een groep eilandjes in het Noorden van Rusland, dat bekend staat als de ‘moeder van alle concentratiekampen’, Vorkoeta, een van de meest beruchte Russische Goelags en Abez dat van 1932 tot 1959 de kern van de Goelag in Komi vormde. Stuk voor stuk lugubere plekken, waarnaar Stalin, net zoals naar Siberië, miljoenen mensen liet deporteren: ganse bevolkingsgroepen, koelakken, krijgsgevangenen, dwarsliggers en andere vermeende ‘vijanden van het volk’ die er massaal crepeerden van honger en ontbering. Er staan nauwelijks herdenkingstekens voor de talloze anonieme slachtoffers die er verdwenen in de nevelen van de geschiedenis. Het is in het Westen trouwens nog steeds een van de minst gekende en onderzochte drama’s uit de vorige eeuw. Wie meer wil weten kan terecht in het boek Gulag, A history van de Amerikaanse journaliste Anne Applebaum. Stalin probeerde ook de natuur naar zijn hand te zetten door de loop van waterwegen te veranderen, zoals met het beruchte Witte Zeekanaal, waarbij volgens Solzjenitsjin honderdduizend dwangarbeiders het leven lieten. Ook hier nauwelijks een herdenking voor de slachtoffers.
Via Moskou – waar de mensen zich enkel bezig houden met geld en God – trekt de auteur naar Orenburg, in het uiterste zuid-oosten van Europa aan de oever van de Oeral dat hij ziet als de grens met Azië. Hij gaat naar Wolgograd, het voormalige Stalingrad waar twee en een half miljoen mannen de ‘heldendood’ stierven. Na lezing van al het voorgaande verwondert het niet dat Boland melding maakt van de verkoop van portretten van Stalin en Poetin bij souvenirstalletjes. Hij keert terug via Kiëv waar wel een gedenkteken staat over de volkerenmoord waaraan de bolsjewieken zich in de Oekraïne schuldig hebben gemaakt. De ‘planmatige uithongering’ zou er minimaal tien miljoen Oekraïense boeren het leven hebben gekost. Hoeft het te verwonderen dat dit land aansluiting zoekt bij de Europese Unie? Hoezeer de Russen de gebeurtenissen van de afgelopen eeuw naar hun hand zetten blijkt uit hun selectieve omgang met de geschiedenis. Zij, en zij alleen, wonnen de Tweede Wereldoorlog en ze gaan er prat op dat ze daarvoor 28 miljoen levens offerden.
Boland stelt de pertinente vraag of de talloze Polen, Oekraïners, Letten, Esten, Litouwers, Tjetsjenen, Tataren, ‘Volksduitsers’ en zelfs eigen soldaten – vooral joden – die Berlijn hadden veroverd en afgevoerd werden naar Siberië, ook in dit cijfer gerekend werden. ‘Tot op de dag van vandaag wuift de Rus de holocaust weg’, zo schrijft hij, en hij wijst er op hoe zowel de laatste tsaren als Stalin hun joden ‘aanpakten’ in pogroms, vervolgingen en massadeportaties. Denk aan het droeve lot van Isaak Babel, de Russisch schrijver van joodse afkomst, die verdween in een massagraf.
Het laatste deel van het boek waarin de auteur op zoek gaat naar de zogenaamde ‘Russische ziel’, is ronduit vernietigend voor de doorsnee Rus. Hij verwijst naar hun megalomanie, chauvinisme, racisme, onbeschoftheid en zelfs wreedheid. De verzachtende omstandigheid is allicht het feit dat ze eeuwenlang in onvrijheid leefden en de onvoorstelbare wreedheid van hun leiders, zowel onder het tsarendom als nadien. De auteur heeft het ook over een mentaliteit van verraad. Zie naar het Molotov-Ribbentrop Pact van 1939 waarbij ze samen met de nazi’s Polen binnenvielen, naar de onderdrukking van de Oost-Europese landen na de oorlog en vooral het neerslaan van de opstanden in Polen (1948), Hongarije (1956) en Tsjechië (1968). Dat verraad werd onder het communisme zelfs aangemoedigd. Een symbolisch hoogtepunt vormde de actie van de jonge pionier Pavliv Morozov, een jongen van veertien die zijn vader, een koelak, aangaf bij de geheime dienst. Daarmee stelde hij het heil van de Leider boven dat van zijn vader die vermoord werd. Hiervoor werden in gans het land standbeelden van Morozov als eerbetoon aan de jonge verrader opgericht.
Zijn er dan geen lichtpuntjes? Doorheen het boek van Hans Boland kom je er soms tegen zoals de gekende gastvrijheid, maar ze zijn raar. Gelukkig is er nog Poesjkin waarvoor de auteur een bijzondere genegenheid betoont. ‘Poesjkin is het zonnetje in elk Russisch huis’, zo schrijft hij, en dat zal in al die Russische somberte en grauwheid die hij beschrijft meer dan nodig zijn.
Hans Boland, Mijn Russische ziel, Athenaeum – Polak & Van Gennep, 2005
Recensie door Dirk Verhofstadt