Het dierendebacle - Stijn Bruers

Het dierendebacle - Stijn Bruers

Onze relatie met de dieren is een moreel echec. Het dierenleed en het doden van dieren is op grote schaal geïndustrialiseerd maar het veroorzaakt geen enkele ethische scrupule bij het gros van de mensen. Filosoof Stijn Bruers typeert deze omgang met dieren als een debacle in zijn grondige, erudiete en analytische werk Het dierendebacle. Bruers is fysicus, moraalfilosoof en mens-, dier- en milieuactivist. De centrale stelling van Bruers is dat: ‘Onze vlees consumptie is een morele mislukking, een debacle van ons mededogen.’ Bruers betoogt dat de huidige omgang met dieren indruist tegen een aantal fundamentele ethische waarden die veel mensen koesteren en dat er zodoende een grote mate van inconsistentie is tussen deze idealen en hoe mensen handelen.

Bruers noemt als deugden die mensen volgens hem nastreven: ‘vredelievendheid, zorgzaamheid, rechtvaardigheid, empathie, solidariteit, respect, barmhartigheid. […] Het vlees op ons bord veegt onze morele deugden van tafel.’ De veronderstelling van Bruers dat de meeste mensen goed zijn en inderdaad streven naar deze morele deugden getuigt van een geloof in de goedheid van de mens dat niet bepaalt strookt met de werkelijkheid. Bruers redeneert dat mensen van nature goed zijn en de genoemde morele deugden nastreven, maar dat ze er niet in slagen hun eigen grondprincipes consistent toe te passen. Bruers wil mensen wijzen op de inconsistenties in hun opvattingen en discrepantie tussen de fundamentele deugden en het alledaagse consumptiepatroon van dierlijke producten.

Het boek valt op door de gebruikte wetenschapsfilosofische methode van falsificatie. Bruers tracht de stelling dat vleesconsumptie een morele mislukking is met alle macht te weerleggen. Hij probeert argumenten te vinden die het instrumenteel gebruiken van dieren ten behoeve van menselijke behoeftes kunnen rechtvaardigen en daarmee zijn stelling dat er een groot moreel probleem is met de mens-dierrelatie te weerleggen. Inderdaad: weerleggen. Bruers volgt hier de door filosoof Karl Popper ontwikkelde kenmethode van falsificatie. Het gaat er niet om steeds maar meer argumenten ten faveure van jouw theorie aan te dragen, maar om te kijken of er argumenten zijn tegen jouw theorie en, indien er tegenargumenten zijn, om deze serieus te nemen. Dat is wat Bruers in dit boek doet. Als filosoof is hij erudiet en goed op de hoogte van de dier- en milieuethiek. Als activist heeft hij veel ervaring met reacties van het publiek om zijn stelling dat de huidige manier van omgang met dieren immoreel is.

In het theoretische gedeelte behandelt Bruers de filosofie van de dierethiek waar hij pleit voor een basisrecht voor alle voelende wezens. In een een lange vraag- en antwoordsessie somt Bruers tegenwerpingen van diereneters tegen zijn stelling op en geduldig en vilein weerlegt hij ze een voor een. Dat leidt er toe dat de stelling van Bruers niet weerlegd is, of om het precies te formuleren: nog niet is weerlegd. Een hypothese staat zolang er positief bewijs is (en dat is er) en wanneer de theorie opgewassen is tegen pogingen om de theorie te weerleggen. Dat is het geval. In wetenschapsfilosofisch jargon: de stelling van Bruers heeft de poging tot falsificatie doorstaan en is daardoor sterker geworden, oftewel de corroboratiegraad is toegenomen.

Bruers bouwt zijn argumentatie voor het vergroten van de morele cirkel om dieren daarin op te nemen op met een beroep op mentaal gehandicapten. Mentaal gehandicapten vallen namelijk (in de huidige westerse) samenleving binnen de morele cirkel. Mentaal gehandicapten krijgen hulp en verzorging en worden niet instrumenteel behandeld, zij worden niet gebruikt voor medische experimenten of voor het gebruik van hun organen, zelfs niet als daarmee meerdere gezonde mensen zouden kunnen worden geholpen. Ook worden mentaal gehandicapten niet gedood omdat ze lastig zijn voor de samenleving en geld kosten zonder dat ze er iets voor terug doen. Mentaal gehandicapten worden niet opgegeten, of gefokt, zelfs niet als mensenvlees overheerlijk zou blijken te zijn of  super gezond. Als mentaal gehandicapten binnen de morele cirkel vallen, waarom dieren dan niet?

Een varken bijvoorbeeld is intelligenter en socialer dan sommigen mentaal gehandicapte mensen. Veel mensen antwoorden hier: de mens an sich heeft een hogere morele status dan dieren, dus daarom vallen mentaal gehandicapten wel en (andere) dieren niet in de morele cirkel. Aan deze tegenwerping besteedt Bruers veel aandacht. In navolging van Richard Ryder en Peter Singer betoogt Bruers dat er hier sprake is van immorele discriminatie. Er wordt namelijk op irrelevante gronden onderscheid gemaakt tussen een het ene en het ander dier. Dat wordt speciesisme (soortisme, soortracisme) genoemd. Toch is het niet zo makkelijk om het begrip discriminatie secuur te definiëren. Bruers komt na een opbouw van verschillende alternatieven tot de volgende definitie: “Discriminatie is het maken van een waardegeladen onderscheid en het ontzeggen van rechten (aparte behandeling) aan individuen of groepen op grond van moreel irrelevante criteria (kenmerken die in die situatie geen aanvaardbaar motief vormen).” (p. 99)

De vraag is: waarom is het maken van een moreel onderscheid op basis van de soort immoreel? Wie als uitgangspunt aanneemt, bijvoorbeeld als religieus dogma, dat de mens moreel verheven is boven de dieren, is klaar met ethische reflectie. Echter, ook dat morele uitgangspunt kan ter discussie gesteld worden: waarom staat de mens boven het dier? Bij alle redenen die worden gegeven, zoals denkvermogen, zelfbewustzijn, spraak, capaciteit voor morele oordeelsvorming vallen de mentaal gehandicapten buiten de boot! Bruers stelt zich daarom de vraag waarom eten we moreel gehandicapten niet op of gebruiken hen voor mensenmelkproductie? Waar mentaal gehandicapten bepaalde eigenschappen niet hebben, zijn er andere dieren die deze eigenschappen wel hebben: dolfijnen hebben en soort van taal, het denkvermogen van een varken is groter dan dat van een diep mentaal gehandicapt mens.

De casus van mentaal gehandicapten is ook van toepassing op het debat binnen dierenorganisaties, namelijk welzijn voor dieren (reformisme) en het afschaffen van de instrumentele behandeling van dieren (abolitionisme). Een welzijnsperspectief op mentaal gehandicapten (of slaven zoals Bruers ook nog uitgebreid betoogt) zou kunnen leiden tot het instrumenteel gebruiken van mentaal gehandicapten voor consumptie of andere menselijke behoeftes, zoals entertainment. Toch zullen (hopelijk) zelfs de meest verstokte vleeseters hier van gruwen. Het argument dat de ouders van de mentaal gehandicapten dan zullen lijden ondervangt Bruers door te stellen dat het gaat om mentaal gehandicapte wezen – dus gehandicapten zonder familie.

Deze redenering leidt tot het volgende dilemma: ofwel (1) wij zijn van mening dat er bepaalde eigenschappen zijn die wezens moeten beschikken om tot de morele club te behoren, ofwel (2) de morele dichotomie is arbitrair. Het eerste geval leidt ertoe dat sommige mensen (mentaal gehandicapten) niet bij de morele club horen en sommige dieren (varkens, mensapen, dolfijnen wel). Het tweede geval leidt tot moreel veganisme: als de morele dichotomie tussen mensen en dieren arbitrair is, dan mogen noch mensen noch dieren instrumenteel behandeld worden. Dat is de reden waarom Bruers het basisrecht, dat wil zeggen het recht om niet instrumenteel behandeld te worden, toekent aan alle voelende wezens (sentientisme). Reflectie over de morele status van mentaal gehandicapten leidt tot de conclusie dat het inconsistent is om ook morele status toe te kennen aan andere dieren (voelende wezens!).

Mensen kunnen ondanks dat er geen goede gronden voor zijn vasthouden aan het hardnekkige idee dat de mens een hogere morele status heeft dan dieren, omdat de mens nu eenmaal mens is. Bruers betoogt dat er geen goede argumentatie te geven is voor dit standpunt, desalniettemin houden mensen vast aan dit standpunt en ze zijn heel moeilijk van dit standpunt af te brengen. Dat is de tragiek van de filosoof & veganist: gelijk hebben is niet hetzelfde als gelijk krijgen. Of misschien geven mensen je nog wel gelijk, maar passen ze hun gedrag er niet op aan.

Het deel De discussie: dierenrechten of drogredenen? is een genoegen om te lezen. Bruers opent met een citaat van de Belgische schrijver en Nobelprijswinnaar Maurice Maeterlinck (1862-1949): ‘Men moet toegeven, dat van de bezwaren die tegen het vegetarisme worden ingebracht, er geen enkele een nauwgezet onderzoek kan doorstaan.’ Bruers noemt dat de argumenten voor een instrumentele houding ten opzichte van dieren (vlees eten dus), drogredenen zijn. Hij legt het verschil treffend uit: ‘Net als bij goocheltrucs lijken ze geloofwaardig, maar met wat inzicht kunnen we het bedrog doorzien. Het verschil tussen goochelaars en vleeseters, is dat de goochelaars openlijk toegeven dat het ze trucs laten zien, terwijl diereneters zelf vaak in hun eigen argumenten geloven.’ (p. 126)

Op zijn zoektocht naar tegenargumenten stuit hij onder ander op de anti-dierenrechtenorganisatie Beweging voor het Recht Op vrije Keuze (BROK; www.brok.be) die als slogan hebben: ‘Voor een kritische blik op dierenrechten. Voor een brok gezond verstand.’ Bruers citeert van de Brok website: ‘’Geen mens mag een dier, een niet-menselijk dier (om het in de woorden van de dieractivist te zeggen), zijn wil opleggen.’ Daarom wil de dierenrechtenactivist regels die de vrijheid van het menselijk dier aan banden moeten leggen. […] De keuzevrijheid, eigen aan het menszijn, moet ingeperkt worden via wetten en tot de keuze van hen die beweren op te komen voor de vrijheid van alle dieren.’ Bruers antwoordt dat ook mensenrechtenactivisten de keuzevrijheid willen beperken, namelijk om de rechten van anderen te schaden. Veel mensen lijken niet te beseffen dat vrijheid grenzen heeft. Vrijheid zonder grenzen is nihilisme en leidt tot een strijd waarin de sterksten de zwakkeren onderdrukken, uitbuiten en doden. Dat is precies wat er gebeurt in relatie tot dieren! Bruers vermeldt nog eens waar die morele grens ligt: ‘Mijn vrijheid eindigt waar die van een ander begint. En die ander kan zowel een mens als een dier zijn.’ (p. 163)

Stijn Bruers is ethicus en ethisch mens in hart en nieren. Dat blijkt uit alles wat hij schrijft en doet. Dierethiek is onderdeel van een veelomvattender ethische visie waarin ook milieu een grote rol speelt. Ondanks zijn jonge jaren heeft Bruers reeds een indrukwekkende hoeveelheid publicaties en daden (publieksvoorlichting, vrijwilligerswerk, lezingen) op zijn naam staan. In het laatste deel van zijn boek betoogt hij dat zijn ethisch perspectief meer omhelst dan de mens-dierrelatie: ‘We moeten evolueren naar een nieuwe ethiek. We moeten onze morele cirkel van medeleven uitbreiden naar alle voelende dieren en naar alles wat leeft. Het gaat niet enkel om de plicht om basisrechten te respecteren. Het gaat niet over een opoffering, maar over een ontplooiing van ons hart. Het gaat over een meer eerlijke, open houding. Weg van het onderdrukte schuldgevoel, weg van onze vleesverslaving.

Een nieuwe ethiek, een nieuw hart, een vreugdevolle verbondenheid met al wat leeft, daar draait het om. […] Het gaat over liefde. Enkel de liefde kan muren doorbreken. Enkel die liefde voor alle leven kan het “geloof in de kloof” – die denkbeeldige afstand tussen Homo sapiens en het niet-menselijk leven – overwinnen.’ Bruers streeft naar universeel mededogen. Wie wil dat nou niet? Zouden vleeseters dit boek lezen? Ik hoop het. De kans acht ik helaas niet groot, want vleeseters lopen over het algemeen weg voor de harde, ongemakkelijke waarheid. Aan Stijn Bruers zal het in ieder geval niet liggen dat mensen de waarheid niet kennen of niet begrijpen.

 

Stijn Bruers, Het dierendebacle, Free Musketeers, s.l., 2010, met een voorwoord van Johan Braeckman

Recensie door Floris van den Berg

mailto:florisvandenberg@dds.nl

Print Friendly and PDF
Duitsland heeft me nooit met rust gelaten - Thomas Mann

Duitsland heeft me nooit met rust gelaten - Thomas Mann

Mijn Russische ziel - Hans Boland

Mijn Russische ziel - Hans Boland