God and Humanity in Auschwitz - Donald Dietrich
De Endlösung gebeurde in het hart van de christelijke beschaving. Hoe was dat mogelijk? Professor Donald Dietrich die actief is in het Center for Advanced Holocaust Studies bij het National Holocaust Memorial Museum in Washington, probeert in zijn werk hierop een antwoord te geven. In zijn boek God and Humanity in Auschwitz met de ondertitel Jewish-Christian Relations and Sanctioned Murder staat hij uitvoerig stil bij de vraag hoe het mogelijk was dat gewone Duitse en andere Europese christelijke gelovigen zo schijnbaar eenvoudig konden transformeren in ordinaire moordenaars. Psychologisch onderzoek geeft aan dat morele remmingen die gruweldaden verhinderen kunnen eroderen als voldaan wordt aan de volgende drie voorwaarden. (1) ‘Authorization’. De gewelddaden moeten goedgekeurd worden door officiële en wettelijke verordeningen. (2) ‘Routinization’. De wettelijke handelingen moeten routineus worden en toegewezen aan de geschikte functionarissen. (3) ‘Dehumanization’. De slachtoffers moeten cultureel ontmenselijkt worden zodat de bevolking geïndoctrineerd kon worden. Daarvoor moest eerst een specifieke groep geïdentificeerd worden en daar kwamen de Joden – zoals het vroeger in de geschiedenis regelmatig het geval was – voor in aanmerking.
Het proces van ontmenselijking en marginalisering van de ‘vijandige’ Joden werd mogelijk gemaakt door het religieuze en culturele antisemitisme dat eeuwenlang van op de kansels werd verkondigd en dat vertaald werd in allerlei wetten en regels die hen discrimineerden. Een treffend voorbeeld hiervan betrof de houding van de pausen tegenover de Joden in het begin van de 19de eeuw. Onder de Franse Revolutie kregen de Joden eindelijk rechten en vrijheden. Het getto van Venetië moest in 1797 haar poorten openen en het getto van Rome werd opgeheven. Twee maanden na de val van Napoleon in 1814 stuurde de toenmalige paus Pius VII de Joden echter terug naar het getto en werd de inquisitie, die door de Franse regering was afgeschaft, weer hersteld. Omdat tal van Joden niet vrijwillig terugkeerden naar de getto’s herhaalde paus Leo XII in 1823 dat de Joden hiertoe verplicht waren op straffe van dood. Paus Pius VIII verkondigde nogmaals dat alle Joden binnen de Kerkelijke Staat moesten worden opgesloten in getto’s. Het antisemitisme dat in christelijke kringen wijd verspreid was, werd ook politiek uitgebuit. Dat gebeurde bijvoorbeeld onder Karl Lueger, de immens populaire en populistische burgemeester van Wenen vanaf 1897, die alle problemen afschoof op de Joden, en later natuurlijk onder het nationaal-socialisme met de Endlösung der Judenfrage als gruwelijk eindpunt.
Uiteraard waren er meerdere factoren die tot de Holocaust hebben geleid. Donald Dietrich wijst op de oorlog zelf, waarmee hij de indruk geeft dat het (wettelijk) vermoorden van de Joden in tijden van vrede onmogelijk zou geweest zijn of minstens weerstand zou hebben opgeroepen. Dat is aannemelijk alhoewel al voor de oorlog heel wat tegenstanders van het regime en Joden vermoord werden in de diverse concentratiekampen. De moordenaars kregen trouwens vrije hand en werden hiervoor niet veroordeeld. Typerend was bijvoorbeeld de Nacht van de Lange Messen in 1934, waarbij honderden voormalige medestanders van Hitler werden vermoord, waaronder SA-leider Ernst Röhm, generaal en voormalig Rijkskanselier Kurt Von Schleicher, de voormalige Regierungspräsident van Opper-Beieren Gustav Ritter von Kahr en de voorzitter van de Katholieke Actie Erich Klausener. Enkele weken later keurde de regering een wet goed waardoor de moorden die de maanden daarvoor door de nazi’s werden gepleegd met terugwerkende kracht werden gelegaliseerd. Dit voorval toonde goed het verval van de rechtstaat aan en de opmars van een juridisch systeem waarin niet de feiten maar interpretaties van ‘de wil van de Führer’ de bovenhand kregen.
De massale uitroeiing van ‘Lebensunwerten Lebens’ gebeurde inderdaad tijdens de oorlogsperiode. Vanaf september 1939 via het T4-programma waarbij 70.000 mentaal en fysiek gehandicapten werden vermoord, bij de inval in Polen en later bij de Operatie Barbarossa toen de beruchte ‘Einsatzgruppen’ honderdduizenden communisten en Joden afmaakten. Naarmate de oorlog vorderde, de krijgskansen keerden en de steden van het Duitse Rijk platgebombardeerd werden, wees de nazi-propaganda steeds nadrukkelijker met een beschuldigende vinger naar het ‘internationale Jodendom’ en namen de moorden op de Joden in aantal nog toe. Het nazi-bewind slaagde erin om de Joden te ontmenselijken door juridische en wettelijke verschillen uit te werken tussen de eigen burgers en de ‘vreemdsoortigen’, of het verschil tussen ‘dominante’ en ‘achterlijke’ rassen aan te duiden, iets wat ze op een wetenschappelijke manier probeerden te bewijzen via de ‘rassenkunde’. Die ‘wetenschappelijk bewezen verschillen’ hielpen de bevolking om de genocide op de Joden als een legaal middel te accepteren. Waren de Joden (volgens de propaganda) immers niet uit op de vernietiging van de Duitse volksaard? En waren de Joden immers niet de moordenaars van God?
Mensen hebben blijkbaar nood om hun sociale wereld op te delen tussen ‘ons’ en de ‘anderen’. Deze psychologische houding werd onder het nazi-regime versterkt door het antisemitisme en de rassenpolitiek die hierop inspeelde en die de nazi’s tot haar uiterste lugubere logica doortrokken. De politiek van ‘authorization’, ‘routinization’ en ‘dehumanization’ vormden volgens Donald Dietrich dus de weg naar de acceptatie van de uitroeiing van de Joden. ‘Authorization’ ontheft het individu van zijn morele verantwoordelijkheid voor de schade die men toebrengt aan anderen. ‘Routinization’ verdeelt de actie in verschillende componenten zodat er zelfs geen mogelijkheid bestaat om zelfs maar morele vragen te stellen. ‘Dehumanization’ zorgt ervoor dat de daders hun acties niet langer in morele termen zien. In zijn biografie over Adolf Eichmann beschrijft David Cesarani bijvoorbeeld dat de sleutel tot Adolf Eichmann zich niet in de man bevindt ‘maar in de ideeën die bezit van hem hadden genomen, in de gemeenschap waarin deze vrijelijk konden circuleren, het politieke systeem waarin ze uitmondden, en de omstandigheden die ze aanvaardbaar maakten. Wat Eichmann deed, werd mogelijk gemaakt door de ontmenselijking van de joden, de interpretatie van het joodse volk als een abstracte, radicaal biologische bedreiging en een politieke vijand, en de afbraak van hetgeen ons verbiedt te doden.’
Onder druk van een dominante wettelijke autoriteit neigen individuen ertoe om zich te conformeren en te gehoorzamen, zelfs als een bevel in strijd is met wat ze voordien als norm beschouwden, aldus Donald Dietrich. Het ‘conformisme’ is inderdaad een belangrijk element dat samenhangt met ‘authorization’ en ‘routinization’. In zijn Geschichte eines Deutschen – Die Erinnerungen 1914-1933 wees Sebastian Haffner al op het ontmantelingproces van de moraal door de langzame verstikking van de fysieke en geestelijke vrijheid in een steeds brutalere en vijandige sfeer en de verdoving hiervan op miljoenen Duitsers. Hij legt uit hoe dit leidde tot een tweedeling in de maatschappij, een steeds groter wordende groep van malcontenten die zich laten opzwepen door het gebrul tegen het systeem, tegen de politiek, tegen de democratie, tegen de andersdenkenden, tegen de Joden. Anderzijds een kleiner wordende groep van jonge, onafhankelijke mensen die stilaan beseffen dat er iets op til is, een onzichtbare wurggreep van een almachtige partij met haar bruinhemden die steeds duidelijker het straatbeeld kleuren. Conformisme leidt ook tot angst om zich nog langer te verzetten, zelfs al zijn ze het (nog) niet eens met wat gebeurt. Zo beschrijft Rudolf Lorenzen in zijn roman Allesbehalve een held dat op tijdstippen dat de Führer voor de radio sprak, mensen zich niet graag op straat vertoonden. ‘Ze durfden hun onverschilligheid tegenover de gebeurtenissen niet openlijk te laten blijken.’
Dit alles maakte de weg vrij voor een morele leegte. Verkiezing na verkiezing hadden de Duitsers hun stem uitgebracht op deze of gene partij in de hoop dat er orde, stabiliteit en een verbetering in hun wankele situatie zou komen. ‘Ze waren het beu om te denken, te oordelen, om te beslissen. En ze schreeuwden hysterisch: “Fürher, denk für uns!” Hij dacht voor hen. En velen, velen deden mee met hem. Het geloof in humaniteit stond hen in de weg. Weg ermee! De wet stond hen in de weg. Weg met alles wat aan die wet en zijn verkondiger Mozes herinnerde! Zo kwam het Derde Rijk. Na het falen van velen. Ook van de kerk. Ook van de politieke partijen. Ook van het buitenland’, aldus de antifascist Han Wielek. Als de autoriteiten zegden dat de Joden de vijand van het eigen volk waren, als de politie ze om die reden oppakten en de rechters ze om die reden veroordeelden, als niemand reageerde op de discriminerende rassenwetten die werden uitgevaardigd, als er geen protest klonk tegen de vele maatregelen waardoor de Joden langzaam maar zeker werden geïsoleerd en afgescheiden van de Duitse medeburgers, als ze tenslotte werden opgepakt en afgevoerd, als niemand nog wees op de onmenselijkheid en krankzinnigheid van deze maatregelen, als men zelfs zweeg toen men hoorde van de massale moordpartijen, dan werd het morele vacuüm steeds groter en bleef het ofwel leeg door onverschilligheid of werd het gevuld door haat en moordzucht.
De Griekse historicus Polybius stelde reeds in 150 v.o.t. dat een moreel vacuüm leidt tot de komst van een autoritaire leider. Die probeert het dan ook op te vullen teneinde zijn gezag te verstevigen en de volgzaamheid van zijn onderdanen aan te wakkeren. Meer nog, het nazi-regime probeerde en slaagde ook grotendeels in haar opzet om de heersende moraal ‘Gij zult niet doden’ om te zetten in een zekere aanvaarding van het bevel ‘Gij zult doden’ in belang van de eigen volksgemeenschap en dus van eigen have en goed. Bijna dagelijks waren er grootscheepse deportaties van Joden uit het Reich die de Duitsers zagen, waarover werd gesproken en waarvan men met haast zekerheid wist dat ze gedood werden. De plaatselijke bevolking zag met eigen ogen hoe hun Joodse buren enkele van hun bezittingen in koffers en zakken droegen, door de straat naar het station marcheerden en nooit meer terugkwamen. ‘In heel Duitsland werden tienduizenden joodse woningen overgenomen en sierden meubels uit joodse huizen in Duitsland en de westelijke landen, Duitse kantoren en particuliere Duitse woningen.’ Vaak ging het over stadsgenoten die maar al te goed wisten wie voordien in die huizen hadden gewoond en geleefd. Ook Duitse zakenlieden kochten bezittingen van onteigende en opgepakte Joden tegen een fractie van hun eigenlijke waarde. Veel Duitsers, maar ook inwoners van de bezette gebieden, waren heimelijk tevreden dat de Joden vermoord werden, zodat ze die gemakkelijk verkregen bezittingen konden houden en doorgeven aan hun kinderen. In die zin waren tal van boeren blij dat hun Joodse schuldeisers letterlijk in de rook opgingen.
Weliswaar kende de bevolking niet de exacte omstandigheden waarin de Joden vermoord werden, maar de historicus Peter Longerich wijst erop dat zelfs hier de geheimhouding niet compleet was en dat er wel degelijk geruchten opdoken over vergassingen. Hij wijst op de paradox dat de nazi-leiding in haar propaganda openlijk sprak over de verdelging en uitroeiing van de Joden maar tegelijk de massamoord als een staatsgeheim behandelde. Volgens Longerich gebeurde dit evenwel doelbewust. Door haar propagandapolitiek probeerde het regime aan het volk duidelijk te maken dat het de ingewijde van en de medeplichtige aan een misdaad met monsterachtige dimensies was geworden en dat het zijn lot onvoorwaardelijk aan het bestaan van het regime verbonden had. Meer nog, de bevolking had er door die kennis direct belang bij dat het regime zou voortbestaan. Hier zien we goed de invulling van het morele vacuüm door een grote dosis opportunisme, zelfverantwoording en zelfs regelrechte medeplichtigheid aan een misdadig regime uit eigenbelang. Een gruwelijk voorbeeld hiervan betrof een verordening in oktober 1940 waarbij het Joden verboden werd om bij geallieerde bombardementen nog langer gebruik te maken van de ‘arische’ schuilkelders. Zij moesten schuilen in aparte ruimtes die vaak geen echte bescherming boden. Joden die daar toch dekking zochten, werden door de politie gearresteerd, in elkaar geslagen en naar een concentratiekamp gestuurd. De ‘ariërs’ trokken er zich niet veel van aan of juichten de maatregel toe. Was het immers niet het internationale Jodendom dat vliegtuigen stuurde om hun huizen plat te bombarderen?
De morele verantwoording van de wrede behandeling van de Joden door de nazi’s werd door Hitler zelf diverse keren toegelicht. Tijdens een toespraak voor de Rijksdag op 30 januari 1939 – ter gelegenheid van zes jaar nazi-bewind – maakt de Führer in één enkele zin de kern en de reden van zijn toekomstige beleid duidelijk: ‘Wenn es dem internationalen Finanzjudentum in und außerhalb Europas gelingen sollte, die Völker noch einmal in einen Weltkrieg zu stürzen, dann wird das Ergebnis nicht der Sieg des Judentums sein, sondern die Vernichtung der jüdischen Rasse in Europa!’ Deze tekst werd niet alleen uitgesproken via de radio maar ook als ‘uitspraak van de maand’ verspreid op talloze affiches op informatiezuilen in gans het Reich. Enkele weken voordien had de Duitse bevolking met eigen ogen kunnen zien wat dit concreet inhield tijdens de Kristallnacht van 9 op 10 november 1938. Het was een ‘spontane’ volkswoede na de moord door de Jood Herschel Grynszpan op de Duitse diplomaat Ernst Eduard vom Rath. Daarbij werden 267 synagogen en joodse godshuizen in brand gestoken, duizenden winkels verwoest, huizen, scholen en begraafplaatsen beklad en vernield. Bijna honderd Joden werden vermoord. Voorbijgangers zagen in Berlijn hoe leden van de Hitlerjugend met loden pijpen Joden bewusteloos sloegen terwijl vrouwen applaudiserend stonden toe te kijken en zelfs hun kinderen optilden zodat die het beter konden zien. Enkele dagen later pakten de Gestapo en de SS meer dan 25.000 Joden op die verdwenen in de concentratiekampen. ‘Het was gewoon onmogelijk om er geen getuige van te zijn. (…) Bijna van de ene dag op de andere hielden veel kleine joodse gemeenschappen op te bestaan,’ aldus Robert Gellately.
Hoezeer gewone Duitsers die morele omschakeling ook in de praktijk brachten blijkt uit de studie van professor Christopher Browning over Reservepolitiebataljon 101, een groep van ongeveer 500 weinig geschoolde mannen uit de streek van Hamburg. Het betrof bouwvakkers, dokwerkers, vrachtwagenchauffeurs, matrozen, machinisten, pakhuisknechten, kantoorlieden, kleine zakenlui, kappers en kleermakers. Toen de Duitsers de joodse getto’s in Polen wilden ontruimen, hadden ze heel wat mankracht nodig, tenslotte verbleven er in het Generalgouvernement twee miljoen Joden. Daarom deed men een beroep op eenheden van de Ordnungspolizei, mensen die niet echt geschikt waren voor het soldatenleven, maar als reserve-politiediensten werden ingezet. Zo kwamen de leden van het politiebataljon 101 terecht in Polen en werden ze onmiddellijk ingezet als een Einsatzcommando. In juli 1942 kregen ze de opdracht om zowat 1.800 Joden in het dorp Józefów te vernietigen. Voor de actie had hun commandant, Wilhelm Trapp duidelijk uitgelegd wat er zou gebeuren. De mannelijke Joden die nog konden werken zouden geselecteerd worden, de vrouwen, kinderen en bejaarden zouden worden doodgeschoten. Wie de opdracht niet dacht aan te kunnen mocht uit het gelid stappen en hoefde niet mee te doen. Twaalf mannen deden een stap naar voren en leverden hun geweer in. Ze werden niet gesanctioneerd. De anderen kregen instructies van een arts hoe ze het best konden schieten om hun slachtoffers in één klap te doden en om zo weinig mogelijk last te hebben van rondspattend bloed, hersenen of andere lichaamsdelen.
Daarop beschrijft Christopher Browning de gruwelijke taferelen. De reserve-politiemannen leidden Joodse vrouwen, kinderen en bejaarden een voor een naar een bos, verplichtten ze daar om neer te liggen en schoten ze dood. Een psychologisch bijzonder belastende taak want ondanks de aanwijzingen van de arts schoten de moordenaars weinig precies. ‘De schutters werden afschuwelijk besmeurd met bloed, hersenen en beensplinters. Die bleven aan hun kledij hangen.’ Ook tijdens het moorden zelf kregen de daders de kans om zich af te melden, maar ruim 80 procent ging ermee door. Na Józefów trok Reservepolitiebataljon 101 naar Lomazy, nabij Lublin in Polen, waar ze op 17 augustus 1942 opnieuw 1.700 Joden bijeendreven maar het doodschieten dit keer overlieten aan Hilfswilligen, niet-Duitse vrijwilligers uit de Baltische staten en Rusland, die meehielpen de Joden te vermoorden. Daarna werd Bataljon 101 ingezet om getto’s te ontruimen en de Joden op treinen te zetten voor deportatie naar Treblinka. In november 1943 werkten ze mee aan de Aktion Erntefest, de moord op 42.000 Joden in het district Lublin. De leden van Reservepolitiebataljon 101 gedroegen zich als beesten. Ze waren uiteindelijk betrokken bij de moord op meer dan 83.000 Joden en namen er foto’s van die ze lieten rondgaan. Sommigen hadden het er aanvankelijk moeilijk mee, maar de meesten voelden zich er goed bij en deden hun ‘werk’ zonder probleem. Ze handelden uit berekening, aldus Browning, die eraan toevoegt dat ze in de jaren voordien waren overspoeld met racistische en antisemitische propaganda.
Terug naar Donald Dietrich en de cruciale vraag of iets of iemand de morele omschakeling had kunnen verhinderen, of er een mogelijkheid bestond om het morele vacuüm niet toe te laten en het nadien niet te laten vullen met onverschilligheid of medeplichtigheid? ‘Het normalizeren (aanvaarden) van afschuwelijke daden zou zo goed als onbestaand zijn mocht men er voortdurend worden aan herinnerd dat de wettelijke moord morele implicaties heeft’, aldus Dietrich. Wie had dat kunnen doen? De belangrijkste politici, filosofen en intellectuelen die zich tegen het nazi-regime hadden gekeerd, waren opgesloten, vermoord of gevlucht. Schrijvers en andere kunstenaars die zich al te kritisch uitlieten werden figuurlijk of letterlijk monddood gemaakt. Het gevolg was stilte. De Nederlandse journalist en auteur Rob Wijnberg gaf in zijn boek In dubio een even eenvoudige als treffende verklaring voor de finale rampspoed van het nazisme wanneer hij het heeft over Hitler zelf. ‘Niet zijn gedachtegoed op zich, maar het uitblijven van (voldoende) kritiek was de voornaamste aanstichter van de ramp die volgde. De dictator bestaat immers niet uit het gedachtegoed dat hij voorstaat, maar uit het stilzwijgen dat hem omringt.’
De enigen die echt hadden kunnen spreken waren de Kerken en dan vooral de katholieke kerk, de enige sterke, goed georganiseerde en gezagsvolle autoriteit die het morele vacuüm had kunnen invullen, of op zijn minst de nog bestaande morele gevoelens had kunnen aanspreken. Dat deed ze als instituut echter niet. Natuurlijk waren er heel wat individuele geestelijken, priesters en zelfs enkele bisschoppen die zich publiekelijk uitspraken tegen de algemeen zichtbare overtredingen van de christelijke geboden, maar ze handelden op eigen houtje, zonder rugsteun van bovenaf. Een voorbeeld hiervan was Bernhard Lichtenberg. pastoor van de Sint-Hedwigskerk in Berlijn. Tijdens zijn preken hield hij geen blad voor de mond. Zo verzette hij zich tegen de praktijken in de concentratiekampen. In april 1933 verzocht hij de Duitse bisschoppen om zich te verzetten tegen de boycot van de joodse winkels. Kardinaal Bertram, kardinaal Faulhaber en aartsbisschop Gröber weigerden daarop in te gaan. Hij protesteerde bij Göring tegen de praktijken in het concentratiekamp van Esterwegen. Ook nadien bleef hij zich uitspreken tegen de wandaden van de nazi’s tegen de Joden. Hij zag de vernielingen in joodse winkels en woningen tijdens de Kristallnacht in 1938 en veroordeelde ze, in tegenstelling tot zijn collega’s, in publiek. Eén dag na de Kristallnacht in 1938 riep hij zijn gelovigen op om te bidden voor de Joden. Op 23 oktober 1941 werd hij opgepakt, maandenlang ondervraagd en mishandeld. De aanklager beschouwde de geestelijke als een fanaticus die bijna zeker zou recidiveren en vroeg een passende sanctie teneinde de gemeenschap te beschermen tegen dergelijke gezagsondermijnende preken. Lichtenberg verdedigde zich door te stellen dat de deportaties van de Joden volstrekt in strijd waren met de ethiek van de katholieke Kerk. Uiteindelijk belandde hij in Dachau waar hij stierf.
De oversten van Lichtenberg, zowel bisschop Preysing als paus Pius XII waren op de hoogte maar reageerden niet. Dietrich wijst erop dat verzet van katholieken uitging van individuele leden zonder ruggesteun van de top. ‘De paus nam nooit publiek en klaar een standpunt in tegen de uitroeiing, alhoewel hij zeker wist wat er gaande was.’ Nochtans bestond er in het door de nazi’s gecontroleerde gebied een groot potentieel aan mogelijk verzet. In hun boek The Altruistic Personality. Rescuers of Jews in Nazi Europe onderzochten Samuel en Pearl Oliner wat gewone mannen en vrouwen ertoe aanzette om hun leven te riskeren om anderen te redden. Ze schatten dat ongeveer 50.000 mensen dit deden. Voor alle duidelijkheid, het gaat hier over mensen die medemensen in nood hielpen zonder dat ze daarvoor betaald werden of enige andere compensatie kregen. In Polen probeerde Zegota, een ondergrondse organisatie waaronder heel wat katholieke activisten, Joden te redden. Dit was bijzonder moedig, want op het helpen van Joden stond in het door de Duitsers bezette Polen de doodstraf. De Poolse Joden zaten volkomen in de tang, enerzijds door de antisemitische haat van de lokale bevolking, anderzijds door de Duitsers die verkondigden dat al wie een Jood hielp, zou worden doodgeschoten. In die omstandigheden is het opmerkelijk dat toch nog duizenden Joden konden onderduiken en met hulp van doorgaans katholieke Poolse burgers de oorlog overleefden. 6.135 redders werden intussen door Yad Vashem onderscheiden als Rechtvaardigen onder de Volkeren.
In Nederland verzette aartsbisschop Jan de Jong zich publiekelijk tegen de deportaties van de Joden. Dat deze dramatische oproep, gericht aan de autoriteiten, ambtenaren en bestuurders van inrichtingen (zoals verplegers die Joodse patiënten moesten wegvoeren uit katholieke instellingen) die direct of indirect meewerkten aan het oppakken en deporteren van de Joden, effect heeft gehad, blijkt uit een voorval met zes katholieke politieagenten die op 24 februari 1943 aan de Utrechtse hoofdcommissaris meedeelden dat ze niet langer deel wilden nemen aan de opdrachten omdat ‘zij op grond van een in de kerk op 21 februari voorgelezen herderlijk schrijven zouden weigeren, indien daartoe bevolen, Joden te arresteren.’ Maar er waren nog tal van andere gewetensbezwaarden. In Assen weigerden artsen in een krankzinnigengesticht de namen van Joodse patiënten door te geven. Verschillende politiemensen uit Enschede weigerden nog langer mee te werken en doken onder. Enkele inspecteurs in Assen, Nunspeet en Groningen wilden niet langer meewerken aan de deportaties van de Joden. Verschillende onder hen werden daarvoor zwaar gestraft en verdwenen in de kampen van Vught en later in Dachau. Het effect van de oproepen tot burgerlijke en administratieve ongehoorzaamheid was niet zo massaal maar wel aantoonbaar duidelijk. Zoals historicus Loe de Jong het stelde: ‘Zij hebben toch de geesten van velen beïnvloed en daarmee bijgedragen tot een agressiever stemming in den lande die vooral van invloed bleek op drie groepen in de samenleving: de rechterlijke, de artsen en de studenten.’ In elk geval heeft dit protest meer opgeleverd dan het ‘strategische’ stilzwijgen van tal van bisschoppen in andere delen van Europa en van de paus in het bijzonder.
Dat mensen Joden hielpen op basis van hun christelijke overtuiging of gevoelig waren om het vijfde gebod ‘Gij zult niet doden’ daadwerkelijk toe te volgen bij ‘speciale acties’ op onschuldige mensen, staat buiten kijf. Het grote probleem is evenwel dat ze daartoe geen opdracht kregen van bovenaf. Zeker binnen de katholieke kerk die zo sterk hiërarchisch gestructureerd was, bleven morele richtlijnen uit. Sterker nog, de paus liet eventuele vormen van protest over aan de bisschoppen, en dat had in het Duitse Rijk juist een omgekeerd effect. Tal van bisschoppen in Duitsland en Oostenrijk moedigden hun gelovigen, en in het bijzonder de katholieke soldaten, aan om te vechten voor Volk, Führer en Vaderland. In plaats van moreel afgeremd, werden heel wat katholieken net aangespoord om de plannen van het nazi-regime uit te voeren, tegen alle christelijke verboden en geboden in. Dat de kerkleiders nochtans goed op de hoogte waren van de gruweldaden die door de SS tegenover onschuldige burgers, in het bijzonder de Joden, begaan werden, blijkt uit tientallen documenten in de Actes et Documents du Saint Siège, de grootste verzameling van openbaar gemaakte documenten van het Vaticaan over de situatie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Maar de paus, en op enkele uitzonderingen na, de bisschoppen lieten na om hun stem te verheffen en de gelovigen aan te sporen om moreel correct te handelen.
Donald Dietrich, God and Humanity in Auschwitz, Transaction Publishers, 2008
Recensie door Dirk Verhofstadt