De ongelovige Thomas heeft een punt - Johan Braeckman en Maarten Boudry

De ongelovige Thomas heeft een punt - Johan Braeckman en Maarten Boudry

De meeste mensen, zeker in onze contreien, beschouwen zichzelf als rationele en kritische personen. ‘Eerst zien en dan geloven’, ‘Schijn kan bedriegen’ en ‘Ik ben niet van gisteren’ zijn veel gebruikte spreekwoorden waarmee iemand wil aangeven dat hij over het nodige gezond verstand beschikt om een onderscheid te maken tussen fictie en realiteit. Toch zijn er elke dag, elk uur en elke minuut miljoenen mensen die de horoscoop lezen om te zien hoe hun liefdesleven zal verlopen, die bidden voor het spoedige herstel van een ziek familielid, die homeopathische producten nemen om gezond te blijven, en die allerlei onzin voor waar aannemen. Sterker nog, niemand is immuun voor irrationele denkbeelden, vooroordelen, bijgeloof en pseudo-wetenschap. Dat komt omdat iedereen – dus ook zogenaamd ‘verstandige’ mensen – bepaalde zaken verkeerd inschatten, valse verbanden leggen en hun oordeel baseren op drogredenen. Dat heeft niet altijd te maken met opzettelijk bedrog. Heel vaak verlaten mensen het pad van de waarheid omdat ze bewust of onbewust iets anders geloven. We zijn vatbaarder voor bijgeloof dan we zelf denken.

Over dit fenomeen schreven de filosofen Johan Braeckman en Maarten Boudry het boek De ongelovige Thomas heeft een punt dat ze voorstellen als een handleiding voor kritisch denken. Thomas was de apostel die de heropstanding van Jezus met scepsis beantwoordde. Hij zei: “Alleen als ik de wonden van de spijkers in zijn handen zie en met mijn vingers kan voelen, en als ik mijn hand in zijn zij kan leggen, zal ik het geloven.” Jezus verscheen opnieuw, toonde zijn wonden en zei tegen Thomas “Zalig zijn zij die niet zien en toch geloven”. Geloven zonder te zien? Dat was de boodschap van Jezus en van alle profeten die via een goddelijke openbaring ‘de waarheid’ verkondigden. Maar wat dan met diegenen die er zich vragen bij stelden? In de loop van de geschiedenis vroegen steeds meer mensen zich af of de uitspraken in de Bijbel (of andere geopenbaarde teksten) in overeenstemming waren met de realiteit. De tegenreactie was even fel. In de ‘heilige teksten’ staat dat men verplicht is om te geloven, zelfs in het geval we iets anders zouden horen of zien. Hiermee raken we aan de essentie van het geloof. Is een ‘heilige tekst’ onaantastbaar of mag het ‘bekritiseerd’ worden?

Geloven zonder te zien, is de essentie van de geopenbaarde godsdiensten. Daartegenover plaatsen Johan Braeckman en Maarten Boudry de praktijk van het kritisch denken. ‘Geloof niets’, zo lijken ze te zeggen, tenzij er goede redenen bestaan om datgene wat beweerd wordt voor waar aan te nemen. Dat gebeurde in het verleden al te weinig. Denk aan de vervolging van heksen op basis van de Malleus Maleficarum (‘De Heksenhamer’) waarbij tienduizenden vrouwen door de katholieke kerk op de brandstapel geraakten en levend verbrand werden. Of de soms dodelijke afloop van zogenaamde ‘duivelsuitdrijvingen’. Dat laatste lijkt verleden tijd, maar zowel binnen de islam als de katholieke kerk houdt men zich er nog steeds mee bezig. De Catechismus van de Katholieke Kerk definieert in artikel 1673 het exorcisme aldus: “Men spreekt van exorcisme, wanneer de Kerk in naam van Jezus Christus vraagt dat een persoon of een voorwerp beschermd mag worden tegen de greep van de Satan en aan zijn macht onttrokken zal zijn. Het exorcisme gaat terug op Jezus zelf die het heeft toegepast. Ook de macht en de taak van de Kerk om het exorcisme toe te passen zijn gebaseerd op de woorden van Jezus zelf.” De kerk gelooft dus nog steeds dat mensen bezeten kunnen zijn door de duivel en dat die met wijwater, spreuken en priesterlijke gebaren  kunnen verdreven worden.

Dergelijke zienswijzen staan natuurlijk haaks op elk wetenschappelijk inzicht. Mensen die al die poespas niet geloven noemen zich sceptici. Zij werken in navolging van Pyrrho van Elis en Sextus Empiricus. Die vonden dat stellingen niet als dogma’s mochten aanvaard worden, maar empirisch moesten getoetst worden. Tegenwoordig gebruiken we in de wetenschap de experimentele methode en het falsificationisme, de opvatting van Karl Popper dat elke wetenschappelijke theorie slechts een hypothese is en blijft totdat ze weerlegd is. Anders gezegd, er bestaan geen absolute waarheden, enkel theorieën die maar wetenschappelijk zijn voor zover ze openstaan voor weerleggingspogingen. Want, zo stelde Popper, het bewijs proberen leveren dat een theorie niet klopt, is veel belangrijker dan voorbeelden geven dat ze wel klopt. Theorieën die onmogelijk te weerleggen zijn, zijn dus geen wetenschappelijke theorieën, denk aan mythische, bovennatuurlijke en godsdienstige overtuigingen. Betekent dit dat elke theorie drijfzand is? Helemaal niet. We beschikken over solide feitenkennis met stellingen die steeds betrouwbaarder worden. Daarmee komen we stapsgewijze bij de limiet van wat Karl Popper de ‘verisimilitude’ noemt, het zo dicht mogelijk benaderen van de waarheid.

Deze kritisch wetenschappelijke instelling toetsen Braeckman en Boudry aan tal van ideeën en praktijken die zich voordoen als ‘behulpzaam’, ‘waar’ of ‘heilig’. Daarbij moeten zowat alle vormen van pseudo-wetenschap het ontgelden zoals homeopathie, parapsychologie, psychoanalyse, creationisme, telepathie, sterrenwichelarij en complottheorieën. En vegen ze op vaak grappige wijze het geloof in het bestaan (en de authenticiteit) van mirakels, spoken, klopgeesten, de lijkwade van Turijn, het monster van Loch Ness, UFO’s, handoplegging, tarotkaarten en andere onzin met één klap van tafel. Dit is natuurlijk niet nieuw. Al vroeger ontmaskerden intelligente denkers vormen van bijgeloof. Denk aan de Nederlandse theoloog Balthasar Bekker die in 1691 in zijn boek De betoverde weereld komaf maakte met ‘het geloof in de duivel, in bezetenheid, in spoken, geesten en heksen’, en op die manier een belangrijke bijdrage leverde tot de afschaffing van de heksenvervolgingen.

Maar beide auteurs gaan in hun handleiding voor kritisch denken een stap verder dan het louter ontmaskeren van onzin. Ze willen het niet alleen ontmaskeren en bestrijden, maar ook uitleggen waarom mensen al die hoogst onwaarschijnlijke praktijken en denkbeelden zo gemakkelijk slikken en voor waar aannemen. Ze reiken daarbij middelen aan om zelf kritisch te gaan denken want dat gebeurt bij mensen niet automatisch zoals velen denken. Kritisch denken moet aangeleerd worden. Zo moet men ‘voldoende kritisch (zijn) om onzin te ontmaskeren, maar voldoende open van geest om niet alle merkwaardige opvattingen dogmatisch te verwerpen’, aldus de auteurs. Daarnaast moeten we voorzichtig zijn met het louter oordelen op basis van wat we zien, horen of voelen. Uit allerlei onderzoek blijkt immers dat we onze zintuigen niet altijd kunnen vertrouwen. Heel wat mensen leggen verkeerde verbanden. De Azteken bijvoorbeeld hadden angst voor zonsverduisteringen (want stel dat de zon niet meer terugkomt) en offerden daarom mensen. Toen de zon nadien weer opkwam, schreven ze dit toe aan de mensenoffers die ze gebracht hadden.

Toch blijft het opvallend hoeveel mensen blijven geloven in bovennatuurlijke krachten, denk aan religies. De auteurs verklaren dit ondermeer door de loyaliteit van mensen ten aanzien van de groep waartoe ze behoren of zijn opgegroeid. ‘Veel opvattingen hebben we uit loyaliteit, uit respect, uit liefde, uit angst, uit gewenning, omwille van traditie, door groepsdruk of uit onwetendheid.’ Soms worden we ook misleid omwille van contra-intuïtieve ervaringen, iets waar goochelaars bijzonder bedreven in zijn. En er bestaat vaak de neiging om meer waarde toe te kennen aan de mening van zogenaamde experts dan aan andere meningen, zelfs als die experts uitspraken doen over domeinen waarin ze helemaal niet bevoegd zijn. Verder zijn tal van misvattingen en zelfs vormen van bijgeloof een gevolg van ‘drogredenen’ die we gebruiken. Braeckman en Boudry verwijzen ondermeer naar postmoderne denkers die stellen dat wetenschap ‘geen objectieve kennis over de wereld oplevert’. Tenslotte, en belangrijk voor het kritisch denken, is het besef dat wetenschappelijke theorieën zelden of nooit af zijn. Wie dat niet beseft zal immers snel zelf in een vorm van dogmatisme vervallen en onkritisch worden. Juist daarom vertrouwen de auteurs op ‘de interne dynamiek van wetenschap’ die zelf zorgt voor een gestage vervanging, verfijning en verbetering.

Aan een andere belangrijke oorzaak van bijgeloof en onkritisch denken, besteden Braeckman en Boudry een apart hoofdstuk, namelijk ‘Zelfbedrog en cognitieve dissonantie’. Mensen die al lange tijd in iets geloven zullen het moeilijk hebben om daar vanaf te stappen. Stel dat men in iets gelooft en dat men botst op een feit dat dit geloof compleet weerlegt. Normaal zou men denken dat een rationeel mens dan onderzoekt welke van de twee inhouden het meest betrouwbaar is en daarbij beroep doen op de bestaande wetenschappelijke kennis. Het interessante is nu dat dit in veel gevallen niet gebeurt omdat we aan bepaalde ‘beliefs’ of ‘gedragingen’ zo gehecht zijn dat we die niet zomaar van ons kunnen afzetten. Wie bijvoorbeeld overtuigd is dat volgens de wetenschap roken kanker veroorzaakt maar nog steeds rookt, kan niet altijd zondermeer van dit roken afstand doen. Het is echter moeilijk om met die dissonantie verder te leven en dan ontstaat een proces van dissonantie-reductie. Men zal zichzelf wijsmaken dat men met statistieken alles kan bewijzen of men verwijst naar een grootvader die zijn hele leven gerookt heeft en toch 98 jaar is geworden.

De cognitieve dissonantie theorie werd in de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw ontwikkeld door de Amerikaanse sociaal psycholoog Leon Festinger. De auteurs geven het voorbeeld van de volgelingen van Marian Keech die voorspelde dat de wereld zou ten ondergaan op 21 december 1954. Toen er die dag niets gebeurde waren enkele volgelingen ontgoocheld, maar de meeste onder hen volhardden in hun overtuiging. Juist hun geloof in die ondergang had God er blijkbaar toe aangezet om de aarde nog maar een tijd te laten bestaan. ‘Hoe sterker de betrokkenheid met het geloof, hoe onaangenamer de cognitieve dissonantie, en bijgevolg hoe sterker de wil en de neiging tot dissonantiereductie.’ Blijkbaar hebben mensen er nood aan dat hun denkbeelden een samenhangend geheel vormen. Hun cruciale overtuigingen mogen niet onderling tegenstrijdig zijn want als dat het geval is dan zoeken ze naar een oplossing om hun tegenstrijdigheden op te vangen en opnieuw een logische context te geven. En dat gebeurt meer dan we denken. Voortdurend proberen we onze ideeën in een logisch kader te gieten.

De auteurs eindigen hun handleiding voor kritisch denken met een – hoe kan het anders – kritische noot over religie, de miraculeuze genezingen en de kracht van het bidden. Elke maand maakt het Vatican Information Service bekend waarvoor de paus de gelovigen oproept om te bidden. Soms voor de kerk zelf, soms voor het zielenheil van andersgelovigen, en soms voor de slachtoffers van een concrete milieuramp (de overstroming in New Orleans, de vernietigende tsunami in Zuid-Oost Azië, de kernramp in Japan). Maar helpt bidden? Uit onderzoeken blijkt dat dit helemaal niet het geval is. Het kan de bidders wel helpen maar nooit de slachtoffers zelf. De auteurs wijzen ook op het feit dat bidders van elkaar vijandige partijen zich met hun gebeden richten tot dezelfde God, denk aan de Eerste Wereldoorlog waarin zowel Duitse, Britse als Franse soldaten baden voor hun overwinning. Voor wie moest God dan kiezen? Volgens onderzoek gelooft 82% van de Amerikanen dat bidden helpt, maar de realiteit is dat dit helemaal niets opbrengt. Soms geneest iemand nadat een andere voor hem gebeden heeft, maar dat is dan een groot toeval, want een veelvoud van mensen die bidden voor een ziek familielid, zien geen enkel resultaat.

Bidden, een kaars aansteken, een heilige aanroepen, een schietgebedje houden, een klavertje vier bijhouden, een hoefijzer ophangen, het zijn zaken die we doorgaans doen omdat we het gewoon zijn, niet omdat we er zelf echt in geloven. Er valt ook niets te geloven. Genezen verloopt volgens lichamelijk en psychologisch wetenschappelijke processen. De wetenschap is intussen dermate gevorderd dat we een verklaring kunnen geven voor heel wat vreemde gedragingen, ziektes en afwijkingen van de normaliteit. We geloven niet langer in de toverkunsten van elfen, feeën en andere paranormale geesten. We staan (gelukkig) kritisch tegenover mirakels en religieuze dogma’s. De ongelovige Thomas heeft heel lang een slechte naam gehad omdat hij het woord van ‘de heer’ in twijfel trok. Johan Braeckman en Maarten Boudry hebben zijn reputatie hersteld. Wat Thomas deed en vroeg, is wat wij als hedendaagse mensen elke dag doen en vragen. Vandaag zijn de meeste mensen kritisch en geloven niet alles zomaar. In die zin zijn we vandaag allemaal volgelingen van de ongelovige Thomas…

 

Johan Braeckman en Maarten Boudry, De ongelovige Thomas heeft een punt, Houtekiet, 2011

Recensie door Dirk Verhofstadt

Print Friendly and PDF
Mijn kleine Jihad - Karin Heremans

Mijn kleine Jihad - Karin Heremans

God and Humanity in Auschwitz - Donald Dietrich

God and Humanity in Auschwitz - Donald Dietrich