De fantoompijnen van het degrowthspook - Steven Vanden Bussche
We zijn een jaar na de veelbesproken degrowthconferentie in het Europees Parlement van 15-17 mei 2023. In die conferentie werd uitgehaald naar de meedogenloze uitwassen van het kapitalisme, de grenzeloze exploitatie van onze planeet en niet te laven dorst naar meer. Een vaak voorkomend verwijt die de degrowthbeweging over zich heen krijgt, is dat ze een utopie nastreeft. In dit stuk wil ik het omgekeerde beweren. De degrowthbeweging streeft een mysantropische dystopie na die met hoge waarschijnlijkheid in een maatschappelijke ravage zou uitmonden. In dit stuk gaan we op zoek naar de fantoompijnen van het degrowthspook.
Op spoken schieten
Stel, u koopt een fiets. Na uw aankoop bent u er ontevreden over en een persoon vraagt u of u de fiets aanraadt. Wat doet u? U bekritiseert de fiets door uit te leggen dat pakweg het zadel hard is of de lak al na enkele waterdruppels afslijt. Wanneer we ons kritisch uitlaten over de basale zaken des levens, is dat vrij eenvoudig: mensen hebben een gelijkaardige conceptie van wat zij onder een goede fiets verstaan.
Wanneer we echter abstracte termen als degrowth bekritiseren, is dat een grotere uitdaging. De term wordt intuïtief verbonden met een hele waslijst aan verschillende concepten. Zo kan de term gezien worden als het tegengestelde, dan wel het niet centraal stellen van groei. Een term die nota bene op z’n beurt weer kan verwijzen naar economische groei of groei in energie- en materiaalgebruik. Die conceptuele verwarring leidt ertoe dat de term een waar spookbegrip wordt: kritieken erop zijn als kogels door een spook schieten, aangezien ze volgens degrowthers geen betrekking hebben op het juiste concept achter het begrip degrowth.
Remedies voor fantoompijn
We laten in het midden of de conceptuele verwarring een retorische truc dan wel een onbedoeld neveneffect van de naamkeuze is. Hoe dan ook dient dit stuk uit te gaan van een conceptualisering die meegaat met hoe degrowthers zélf naar de term kijken. Jason Hickel en Giorgios Kallis, twee van de bekendste stemmen uit de degrowthbeweging, hanteren volgende definitie afkomstig van de Parijse econoom Serge Latouche: “Degrowth is de geplande reductie van energie- en materiaalgebruik (1) in functie van het terugbrengen van de balans met de levende wereld (2) inzake dat het ongelijkheid reduceert en menselijk welzijn verbetert (3).”
Laten we bij die definitie stilstaan. (1) en (2) neem ik samen, (3) bespreek ik apart. Impliciet wordt er bij (2) gesteld dat er een optimale balans is tussen mens en natuur, dat die op dit moment niet benaderd wordt en dat we in functie daarvan energie- en materiaalgebruik dienen terug te brengen (1). Het is echter maar de vraag of er überhaupt iets bestaat als een optimale balans tussen mens en natuur, laat staan dat er iemand autoriteit zou hebben om te bepalen waar die balans exact zou moeten liggen. Het woord terugbrengen impliceert op kousenvoeten dat er ooit een natuurlijk evenwicht bestond, maar er is geen reden om de natuurtoestand als optimaal te beschouwen. Al zeker niet als we stilstaan bij de menselijke ellende waar onze voorouders mee af te rekenen kregen. Dezelfde opmerking is waar voor de reductie in energie- en materiaalverbruik: het heeft weinig zin te spreken over een optimaal energie- en materiaalverbruik, laat staan dat iemand voor de hele samenleving zou kunnen plannen waar dat maatschappelijke optimum ligt.
Energie- en materiaalverbruik zijn immers niet schadelijk an sich. Er is geen reden waarom energieverbruik onder een denkbeeldige grens zou moeten liggen en er is al helemaal geen reden waarom we pakweg kopererts beter in de grond laten zitten dan het te verwerken tot elektriciteitsleidingen van onze spoorwegen. Het kan immers niemand wat schelen wat er nu precies honderden meters onder de grond zit. Sterker nog: niemand heeft ook maar een flauw benul van wat er 100m onder de eigen tuin ligt. Het politieke doel om materiaal in de grond te laten zitten, is als het behandelen van een fantoompijn: de pijnplek bestaat enkel in onze verbeelding.
Het echte kwaad zit bij de negatieve externe effecten. Dat zijn effecten van een bepaald goed of dienst die niet in de prijs worden gecapteerd, maar bvb. ecologische gevolgen met zich brengen. Concreet betekent dit dat energieproductie en materiaalverbruik schade veroorzaken waarvoor benadeelden geen compensatie ontvangen. Dat kan zowel lokale milieuproblematiek, zoals watervervuiling van een rivier, inhouden, als wereldwijde schade zoals dit het geval is met het klimaatprobleem. Die schade is echter niet lineair te verbinden met koepeltermen als materiaalverbruik of energie. Zo kan het verschil van uitstoot tussen verschillende energiebronnen tot wel 160 maal verschillen. We problematiseren dus beter de schadelijke neveneffecten van energie- en materiaalverbruik dan die zaken op zich.
Die nuance mag dan wel vanzelfsprekend klinken, maar ze is van essentieel belang. Met politieke partijen die energiereductie in hun partijprogramma verwerken, dreigen politici zich te binden aan doelstellingen die mogelijks overbodig zijn en tot grote nevenschade kunnen leiden. Energie en ontgonnen materialen veroorzaken immers niet enkel ecologische schade. Ze brengen ons ook welvaart. Het zijn bouwstenen die mensen aanwenden in het tot stand brengen van zaken die ze belangrijk achten. Wanneer beleidsmakers plannen op termijn een deel van die bouwstenen niet langer nodig te hebben, doen ze meer dan louter mensen verhinderen elkaar te schaden. Ze bepalen óók in naam van die mensen afstand te doen van bepaalde producten; een taak die hun rol te buiten gaat. Politici hebben namelijk geen kennis over de particuliere omstandigheden waarin mensen zich bevinden, laat staan dat ze autoriteit hebben om individuen te micro-managen hoeveel en welke bouwstenen ze mogen aanwenden.
Grote plannen
We halen er het derde aspect van de definiëring van degrowth bij. Degrowthers leggen ook nadruk op het verminderen van ongelijkheid en het verbeteren van menselijk welzijn. Het verbeteren van menselijk welzijn wordt echter heel concreet ingevuld. Een analyse kwam ertoe dat degrowth zich op vier domeinen uitspreekt: omgang met natuur, innerlijke drijfveren, sociale interacties tussen personen en sociale structuren.
Op vlak van innerlijke drijfveren streven ze een samenleving na met minder beweegredenendie vertrekken uit het zelf, minder kortetermijndoelen en minder materiële verlangens. Individuen dienen veeleer altruïstisch te handelen, zich op de lange termijn toe te leggen en immateriële zelfrealisatie te aspireren. Analoog daaraan dienen sociale interacties beperkt te zijn in onder meer competitie, gierigheid, individualisme en intolerantie. Menselijke interactie dient volgens degrowthers vooral te bestaan uit empathie, medeleven, solidariteit en samenhorigheid.
Het verwondert dan ook niet dat degrowthers volgens diezelfde analyse sociale structuren nastreven die minder gebaseerd zijn op een streven naar meer materiële welvaart en niet functioneert op basis van een competitieve markt. In plaats daarvan dienen sociale structuren voor degrowthers te berusten op sufficiëntie en samenwerking.
Naast het eerder besproken herbekijken van onze omgang met natuur willen degrowthers dus ook sleutelen aan onze sociale structuren, significante veranderingen aanbrengen aan de manier waarop wij met elkaar omgaan en zelfs ons ertoe aanzetten onze eigen drijfveren te herbekijken. Degrowthers achten de samenleving niet alleen maakbaar, ze nemen ook zonder aarzeling de rol van architect op die plannen uitschrijft over hoe de ideale samenleving eruit ziet.
Op het eerste gezicht klinkt dat alles zo gek nog niet. Iedereen is het toch eens dat innerlijke drijfveren en sociale interacties beter vrij zijn van verschillende vormen van intolerantie, vereenzaming en eigengerichtheid? Echter is het een illusie dat je binnen een samenleving zomaar alle innerlijke en sociale attitudes kan hertekenen. Die attitudes komen juist voort uit een complex proces van trial en error dat per definitie onvolmaakt is. Dat proces heeft een open einde, beïnvloed door de particuliere omstandigheden van ieder individu. Niemand heeft de autoriteit om top-down gedetailleerd op te leggen welke innerlijke drijfveren en sociale attitudes de juiste zijn.
Daarbij aansluitend is het van belang dat beleidsmakers de samenleving ruimte laten om sociale structuren tot stand te laten komen die de uitkomsten van dat proces kanaliseren. Zo komen pakweg competitie en groei in materiële welvaart niet tot stand door een centraal opgelegd imperatief over welke zaken we dienen na te streven. Competitie en groei van materiële welvaart zijn juist resultanten van de wensen, initiatieven en voorkeuren van vrije individuen. Beleidsmakers zijn met andere woorden niet de architecten van competitie of groei. Ze gaan louter niet in de weg staan. Indien beleidsmakers aan dergelijke structuren willen sleutelen door wél in de weg te staan, doen ze dat best heel doordacht, if at all.
Hoogmoed
Een veel terugkomend sterk argument van ecologisten voor klimaatmitigatie is dat we een onbedoelde ingreep uitvoeren op een complex systeem, waarvan we de gevolgen niet zomaar kunnen voorspellen. Mensen kunnen niet zomaar voor God spelen door alle effecten van ingrepen te voorspellen en in te plannen.
Dat argument tegen de status quo gaat evenzeer op voor degrowth. Het experiment met ons klimaat dat de status quo onvoldoende tegenhoudt, is van dezelfde aard als de experimenten die degrowthers willen uitvoeren met onze hele samenleving. Als hoogmoedige architecten denken zij over de autoriteit te beschikken in iedereens naam fundamentele keuzes te maken. Keuzes die eerder betrekking hebben op het onderdrukken van fantoompijnen dan daadwerkelijke genezing van kinderziektes. Hoewel zo’n wensdenken doorgaans verbonden wordt met een utopie, zouden dergelijke fundamentele ingrepen de deur kunnen openzetten voor een ware dystopie.
Steven Vanden Bussche
De auteur is is voormalig covoorzitter Jong Groen Leuven en studeert European Studies aan NTI.