Vrijheid en plichten – Dirk Verhofstadt
Is de vrijheid absoluut? Of dient ze bepaalde plichten en verplichtingen in acht te nemen? Het voor de hand liggende antwoord is dat vrijheid inderdaad bijzonder groot moet zijn, want als ze beperkt wordt, gaan we in de richting van een dictatuur. Toch moeten we behoedzaam omspringen met de vrijheid. Als lid van een gemeenschap heeft elke mens niet alleen vrijheden maar ook plichten. Onder meer de plicht om de vrijheid van anderen niet te schaden.
Dit is echter niet voldoende. De plichten van het individu gaan verder dan het louter vermijden van conflicten met anderen. Het individu moet als burger deelnemen aan de samenleving en op zijn manier bijdragen tot een zekere harmonie. Het tegenovergestelde is ook mogelijk, maar dat plaatst het individu zich buiten de samenleving. Wie vrijheid koestert en het ook verwacht binnen een samenleving, moet dus deelnemen aan die samenleving. Zoniet moet hij zich terugtrekken op de Noordpool of op de Mount Everest. Deelnemen aan een samenleving betekent dat men handelt overeenkomstig bepaalde conventies die tussen de bewoners formeel of informeel werden afgesproken. Het zijn in feite plichten die overeenstemmen met dat wat de inwoners eerlijk, rechtvaardig en billijk lijken. Een dergelijke invulling van het begrip vrijheid komt overeen met de stelling van John Stuart Mill die de vrijheid niet zozeer plaatste in het kader van een politieke moraal maar wel in een intermenselijke moraal. Die geeft de regels aan waaraan mensen zich in hun onderlinge verkeer moeten houden en waartoe ze desnoods gedwongen kunnen worden.
Vanuit dat standpunt zijn vrijheid en plichten onlosmakelijk verbonden. Wie vrij wil zijn, moet bepaalde verplichtingen van de samenleving volgen en wie de gang van zaken van de samenleving volgt, kan individuele vrijheid opeisen. Er bestaat dus geen absolute vrijheid los van de samenleving waartoe men behoort of waarin men zich beweegt.
Los hiervan stelt zich evenwel de vraag of mensen die vrijheid opeisen zich kunnen onttrekken aan enige plicht? Op het eerste zicht lijkt dit mogelijk voor zover men geen vrijheden van anderen aantast. Wie echter dieper ingaat op het probleem, beseft dat vrijheid en plichten ten aanzien van medemensen onlosmakelijk verbonden zijn met elkaar. De plicht tot hulp aan minder bedeelden blijft steeds overeind. De vrijheid is ondergeschikt aan de plicht om mensen – minderbedeelden, maar in feite alle mensen – bij te staan en te helpen. Hiermee is de grens tussen vrijheid en plichten glashelder. De vrijheid is absoluut, maar is geen excuus om mensen in nood te negeren. Dan heerst een ander principe dat sterker is dan de vrijheid. Ik verwijs hiervoor naar John Stuart Mill die het in zijn boek On Liberty als volgt omschreef. “Niet alleen door zijn handelingen, maar ook door zijn nalatigheid kan iemand een ander leed doen, en in elk van beide gevallen draagt hij met recht de verantwoordelijkheid.” [i]
Deze opvatting lijkt logisch maar wordt door ultraliberalen of in naam van het zogenaamde neoliberalisme regelmatig overtreden. De steun aan dictatoriale regimes, het ondergeschikt houden van humanitaire belangen aan economische belangen, de miskenning van rechten van minderheden, het ondergeschikt maken van de milieubelangen aan de economische belangen wijzen op een hypocriete houding waarin eigenbelang belangrijker wordt geacht dan algemeen belang.
Minder spectaculair, maar misschien nog verachtelijker, is de toenemende tendens tot onverschilligheid tegenover de medemens en de rest van de wereld. Onverschilligheid leunt sterk aan bij egoïsme, zelfgenoegzaamheid en zelfs cynisme. Het zorgt voor onbegrip voor wie in nood is en voor laksheid tegenover de morele plichten. Op politiek en bestuurlijk vlak is onverschilligheid allicht de meest gevaarlijke eigenschap van de mens. De onverschilligheid doodt het kritische denken en zuigt ons leeg. Het neemt soms de vorm van haat en zelfs een antidemocratische ingesteldheid aan. “Een onverschillige meerderheid effent de weg voor fanatici, die overal te vinden zijn,” aldus Leszek Kolakowski. Het maakte de opkomst en instandhouding van communistische en fascistische regimes mogelijk. Tussen 1933 en 1945 verdwenen in het toenmalige Duitsland zowat alle kritische stemmen; ze waren opgepakt, vermoord of gevlucht. Intussen liet de Duitse burger begaan en keek opzij terwijl de bruine hordes de straat bezetten. Een complete, rijke cultuur ontaardde daardoor tot een culturele woestenij vol mediocriteit en banaliteit. Hetzelfde gebeurt ook vandaag nog door onverschilligheid voor andermans leed, voor het leed van dieren, voor de uitputting van de grondstoffen. Daarom is het goed dat actiegroepen, schrijvers, kunstenaars en politieke activisten de burgers en hun bestuurders wakker houden.
Op het vlak van de gemeenschap is de verhouding tussen vrijheid en plichten door talloze wetten, decreten en besluiten tot in detail geregeld. Die hoeveelheid en complexiteit zijn dermate groot dat heel wat mensen verward of onwetend zijn. Het adagium dat ‘Iedere Belg geacht wordt de wet te kennen’ is absurd. Het gebrek aan kennis over de globale regelgeving leidt ertoe dat mensen bewust of onbewust, met goede of kwade bedoelingen datgene doen wat hen goed uitkomt. Of meer nog, ze erkennen, bewust of onbewust, die elementen van waarborg van hun vrijheden die ze voor hun eigenbelang nuttig achten en ze miskennen, bewust of onbewust, die elementen van verplichtingen die de exploitatie van hun eigenbelang schaden. Het gevolg is vaak – vanuit het gezichtspunt van de overheid en van medemensen – een gebrek aan burgerzin van de mens. En omgekeerd – vanuit het gezichtspunt van de mens – een gebrek aan inlevingsvermogen van de overheid en van medemensen.
“Progressieve mensen die wantrouwig staan tegenover ‘onbeperkte marktwerking’, willen dat de orde onder het mom van een regulerende instantie door de staat wordt opgelegd, terwijl traditionele conservatieven meestal willen dat de mensen gehoorzamen aan de dictaten van godsdienstige autoriteiten”, stelt Francis Fukuyama in zijn boek De Grote Scheuring. [ii] Er is evenwel een derde weg mogelijk, een weg waarbij de plichten van de mens zonder onderdrukking of dictaten vanzelfsprekend worden. Die derde weg vloeit voort uit de vrijheid van het individu en de moraal. “Echte moraal is wat overblijft uit krachten die zichzelf langdurig hebben getoetst en ontdekten dat ze op orde uitkwamen”, aldus Friedrich von Hayek. Natuurlijk staat Hayek bekend omwille van zijn anti-etatistische denkbeelden maar toch geloofde hij in de noodzaak van orde, een manier van orde scheppen zonder storende en vaak vrijheidsberovende druk van de staat. Zo zijn er tal van instellingen en verhoudingen spontaan ontstaan zonder tussenkomst van wie dan ook. Zoals het gezin, het eigendomsrecht, het mecenaat, de handel, kopen, verkopen, verhuren, ruilen, lenen, schenken, omgangsvormen, het vertrouwen en als ultiem voorbeeld: de taal. Talen zijn niet door wetten of reglementen opgelegd. Ze zijn spontaan gegroeid uit de talloze contacten, klanken en tekens. Ze zijn het natuurlijke eindproduct van het leven en denken van ongebonden mensen.
Dit standpunt van Hayek is een bijzonder positieve visie op de kracht van de mens om zichzelf plichten op te leggen. We weten echter dat heel wat mensen minder nobele bedoelingen hebben en in hun relaties met anderen neigen naar misbruik, onrecht en geweld. In die zin is overheidsoptreden nodig om problemen op te lossen die niet geregeld worden door de spontane orde van Hayek. De relatie tussen vrijheid en plichten is aldus een kwestie van uitgangspunt. Starten we van een door de overheid opgericht systeem, een regelgeving, een planning waarbinnen de mensen zich dan kunnen bewegen, of vertrekken we van de spontane orde en intervenieert de overheid pas als dit uiteindelijk verstoord of onmogelijk wordt? Wat ook de nobele bedoelingen mogen zijn, de eerste mogelijkheid leidt onvermijdelijk tot onpersoonlijkheid, dwang en inefficiëntie. Het is een soort constructivisme dat in de loop van de geschiedenis nog nooit tot een menswaardige samenleving heeft geleid. Het doodt het spontane, het hindert de menselijke drang tot vooruitgang, het remt het initiatief en uiteindelijk zelfs het denken. De tweede mogelijkheid geeft de mens de kans zich te verheffen, zijn grenzen te verleggen, te genieten van zijn vrijheid. Het geeft de mens de kans om mens te zijn.
Eén zaak staat vast. Vrijheid moet op alle mogelijke terreinen zo groot mogelijk zijn én voor iedereen beschikbaar zijn. Vooral dat laatste aspect is niet vanzelfsprekend. In feite is een sterke overheid nodig om de rechten en vrijheden van de mens te waarborgen tegen inbreuken van derden. En die rechten zijn even belangrijk als de plichten. Misschien is het woord ‘plichten’ wat ongelukkig en moeten we het hier veeleer hebben over de verhouding tussen vrijheid en verantwoordelijkheid. Naar mijn oordeel zijn die twee begrippen onlosmakelijk verbonden. Men kan de vrijheid van de mens niet herleiden tot een onverschillig en onverantwoord gedrag waarbij men geen enkele rekening houdt met de gerechtvaardigde belangen van de medemens. Mensen leven niet alleen, ze maken deel uit van een familie, een buurt, een wijk, een stad, een (wereld)gemeenschap. En of ze het nu graag willen of niet, ze hebben tal van verantwoordelijkheden tegenover hun medemensen. Ze moeten ze hulp en steun verlenen, hen steunen in moeilijke momenten en desnoods hun eigen vrijheid inperken voor het leven van anderen.
Dit is een ander soort vrijheid en een ander soort liberalisme. Dit is een radicale afkeer van het losgeslagen kapitalisme. Het gaat in tegen elke vorm van dictatuur. In zijn boek De Grote Scheuring legt Francis Fukuyama perfect uit wat het verschil is. Hij hamert op de morele dimensie van het liberalisme. Het nastreven van een zo groot mogelijke vrijheid is eerbaar voor zover men de samenhang van de samenleving niet verstoort. Belastingontduiking, agressief rijgedrag, alcoholmisbruik, zwartrijden op tram, bus en trein, maatschappelijke overlast, spijbelen, vandalisme, asociaal gedrag, agressie en superioriteit zijn maatschappelijk niet verantwoord en moeten dus bestreden worden.
“Individualisme begint met de trotse onafhankelijkheid van vrije mensen geleidelijk te veranderen in een soort gesloten egoïsme, waarbij maximale vergroting van de persoonlijke vrijheid zonder zich te bekommeren om verantwoordelijkheden jegens anderen een doel op zichzelf wordt”, aldus Fukuyama. Toch blijft Fukuyama geloven in de capaciteit van de mens om het eigenbelang te overstijgen en deel te nemen aan een samenleving waarin hij of zij zich maximaal kan ontplooien zonder dat de staat dit via wetten en reglementen hoeft op te leggen. “Sociaal regulerende normen zullen ontstaan uit de wisselwerking tussen afzonderlijke individuen die uit eigenbelang handelen en hoeven niet te worden opgelegd door de wet of officiële instanties.” Eigenlijk propageert Fukuyama een derde weg tussen een verkeerd begrepen individualisme en een verpletterend overheidsoptreden. Hij herhaalt dat individualisme de hoeksteen vormt van de moderne democratie, maar dat egoïsme een negatieve uitwerking heeft op de democratie doordat sociale cohesie er minder bereikbaar door wordt.
Een dergelijke taal staat diametraal tegenover de taaie ‘believers’ van het marxisme enerzijds en de harteloze libertariërs anderzijds. In de gewone omgangstaal worden liberalisme, neoliberalisme en libertarisme vaak vermengd zonder zin voor nuance of waardeoordeel. In feite bestaan er enkel liberale en libertarische politici en gedachten. De eerste geloven dat individuele vrijheid en sociale bewogenheid onverbrekelijk zijn, de tweede groep baseert zich op de ideeë van Robert Nozick in zijn basiswerk, Anarchy, State and Utopia, die stelt dat de vrijheid van het individu zwaarder weegt dan elke andere waarde, hoe akelig de gevolgen hiervan ook mogen zijn. Individuen hebben rechten en niets of niemand, ook niet de staat, mag inbreuk maken op die rechten. Het recht op eigendom krijgt in die betekenis voorrang op andere rechten zoals het recht op leven, voedsel en huisvesting. Een dergelijke houding staat in schril contrast met de visie van liberalen die oprecht menen dat essentiële levensvoorwaarden voorrang hebben op eigenbelang.
In die optiek is het fout, zelfs misleidend, dat liberalen worden gelijkgeschakeld met egoïstische individuen die hun omgeving zouden opofferen voor eigen winst en baat. Het liberalisme is een fundamenteel humanistische en menselijke visie die de vrijheid van het individu koppelt aan sociale bescherming. Liberalen zijn niet tegen een overheid, ze willen alleen dat die overheid correct en rechtvaardig handelt. Het liberalisme is gedurende decennia wel in het verzet gegaan tegen overdreven overheidsoptreden, tegen de neiging van machthebbers om normen en waarden kunstmatig op te leggen, tegen totalitaire, fundamentalistische en communistische denkbeelden waarin de mens als een object, een nummer of een product werd behandeld. Mensen zijn voor het liberalisme het begin en het einde van alles. Ze staan boven maatschappijvisies, religies en ideologieën. Zo geeft de film Easy Rider een beeld van de menselijke vrijheid die in verzet gaat tegen dwang en conformiteit.
“De logica van een liberale en democratische politieke orde wordt urgenter naarmate samenlevingen zich economisch ontwikkelen aangezien verzoening van alle uiteenlopende belangen waaruit ze bestaan, zowel deelname als gelijkheid vereist,” aldus Fukuyama. Daarom blijft hij geloven dat steeds meer landen en instellingen in de richting van een liberale democratie zullen evolueren, al lijkt momenteel het autoritarisme aan kracht te winnen. Daarbinnen zullen vooral de burgers en niet zozeer gecentraliseerde en hiërarchische instituties, sociaal kapitaal in de vorm van normen en waarden creëren. Sociaal kapitaal is geen vast gegeven, het is iets dat voortdurend geschapen wordt door mensen in hun dagelijkse omgang met elkaar. “Hiërarchie is noodzakelijk om de tekortkomingen en beperkingen van spontane orde te corrigeren,” stelt Fukuyama, maar “de grote morele conflicten van onze tijd ontstonden niet over de afwezigheid van gewone moraliteit, maar eerder over de neiging van menselijke samenlevingen zichzelf te definiëren op een smalle basis van ras, religie, etnische afkomst of een ander willekeurig kenmerk, en de neiging het uit te vechten met andere, anders gedefinieerde samenlevingen.”
Deze stelling is brandend actueel. De toevloed van vreemdelingen in westerse landen en de daaruit voortvloeiende confrontatie met andere religies, culturen en gewoontes, zorgt voor spanningen. Dit leidt vaak tot onbehagen, angst en een vorm van zelfbehoud waar politieke en andere organisaties op inspelen. Dergelijke gevoelens kan een overheid wel temperen maar niet oplossen, laat staan onderdrukken. “Op een ogenblik dat de wereld en vooral Europa belangrijke mutaties ondergaat met een toenemende eenmaking, een versterking van de macht van de regio’s, enorme migratiebewegingen en daaruit voortvloeiende intermenselijke conflicten moeten we bijzonder opletten niet in het discours van eng-nationalistische en conservatieve moralisten te vervallen. Een overheid zal nooit het perfecte samenleven van diverse groepen kunnen organiseren. Ze kan discriminatie en racisme strafbaar stellen, maar verdraagzaamheid, wederzijds begrip en mededogen zal uit het hart van de mensen zelf moeten komen”.
Dit alles is een krachtig argument tegen het geloof in de maakbaarheid van de samenleving zoals heel wat collectivistische maar ook conservatieve intellectuelen voorstaan. Een overheid kan nooit zorgen voor een harmonieus samenleven tussen mensen. Ze kan hooguit gewelddadige handelingen beteugelen en via het onderwijs jongeren laten kennismaken met waarden en deugden. Uiteindelijk is het de mens zelf die in zijn handelen blijk moet geven van zijn menselijkheid. En ook op dat vlak is Fukuyama optimistisch. “Mensen zijn van natuur sociale wezens met bepaalde, ingebouwde, natuurlijke vaardigheden voor het oplossen van problemen van sociale samenwerking en het opstellen van morele regels om individuele keuzen te beperken. Ze zullen, zonder veel aansporing, spontaan orde scheppen, eenvoudig door hun dagelijkse individuele doelen na te streven en op andere mensen te reageren.”
Dirk Verhofstadt
De auteur is politiek filosoof en kernlid van Liberales
[i] John Stuart Mill, Over vrijheid, Boom, 1978.
[ii] Francis Fukuyama, De Grote Scheuring, Contact, 1999.