Kinderen van Rousseau. Een pamflet tegen de tijdsgeest - Paul Claes

Kinderen van Rousseau. Een pamflet tegen de tijdsgeest - Paul Claes

Op de voorkant van het in fraai klein formaat uitgegeven pamflet Kinderen van Rousseau van Paul Claes prijkt een gestileerde guillotine. Ik vind het akelig om naar een executiewerktuig te moeten kijken. Net het kruis, een Romeins executiewerktuig, dat veel mensen dat om hun hals dragen. Als Jezus onder de guillotine was beland, hadden Christenen dan een guillotine om hun hals en stond er in kerken dan een grote guillotine?

De Belgische classicus, dichter, schrijver, vertaler Paul Claes (1943) schrijft zijn ergernissen over de hedendaagse samenleving van zich af in een conservatief cultuurfilosofisch pamflet. De filosoof Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) krijgt de schuld van alle ellende waar Claes onder gebukt gaat. Zo beklaagt hij zich in het hoofdstuk ‘Het dilettantisme of de fotografie om de fotografie’ over de eigengereide fotografen die hem als – in zijn eigen woorden ‘Bijna Bekende Belg’ – met enige regelmaat komen fotograferen en die hem dan in allerlei poses plaatsen of op vreemde plekken zetten.

Claes schrijft puntig polemisch. Zo opent hij zijn boek met een gedicht over Rousseau. De openingszin van zijn pamflet luidt: ‘De aanhangers van Rousseau kennen hem niet, anders waren ze geen aanhangers van Rousseau.’ Dat is een provocerend begin dat uitnodigt tot verder lezen. Dat deed ik dan ook, want ik las het in een ruk uit en legde het toen, geërgerd, weg. Om er vervolgens wel over na te blijven denken. De observaties en cultuurfilosofische analyses van Claes en van Rousseau vormen een moeilijk te ontwarren kluwen. Het vergt enig geduld om de gedachtes te ontrafelen en te ordenen met waar ik het, vanuit liberaal filosofisch perspectief, wel en waar ik het niet mee eens ben.

Claes typeert Rousseau als een ‘geniale gek’, zo zijn er meer van, ook in de filosofie. Denk aan Plato, Hegel, Heidegger, Schmitt of Nietzsche. Rousseau zette zich af tegen het keurslijf van de traditie (pruikentijd en korsetten) waarbij het individu vast zat aan tal van tradities en gewoonten van de aristocratische en door de katholieke kerk gedomineerde samenleving. Rousseau meende dat er in de tijd dat er nog geen kunstmatige natuur was - de natuurtoestand - , de mens vrij en blij was. Rousseau heeft bewondering voor natuurvolken en waardeert het kind als een nog niet door traditie ingebonden mens. Claes schrijft: ‘De kindertijd is geen voorbereiding meer op de volwassenheid, maar een paradijselijke toestand van onbekommerde levenslust.’

Volgens Claes leven wij in de eeuw van Rousseau: ‘Creativiteit stoort zich niet meer aan canons en regels, onbeholpen kindertekeningen en krabbels van gekken zijn ware kunst.’ Het zal duidelijk zijn dat Claes geen fan is van cobra of van moderne kunst in het algemeen. Wat Claes over het hoofd ziet is dat er thans tal van kunststromingen naast elkaar bestaan. Er zijn nog steeds schilders die prachtige stillevens schilderen, zoals de contemporaine fijnschilder Henk Helmantel. ‘Amusement is de hoogste levensvorm.’ Dat klinkt mooi, maar wat betekent dat? Volgens Claes leidt dit tot iets verschrikkelijks, namelijk simplisme.

Popmuziek is, volgens Claes, ketelmuziek die hem een gruwel is. Het staat hem vrij om dat te vinden. Persoonlijk vind ik de Mattheüs Passion van Bach niet om aan te horen; ik ga nog liever stofzuigen. Claes beklaagt zich over de alomtegenwoordige achtergrondmuziek in openbare ruimtes, muzak genaamd. Claes hernoemt dat tot ‘muzeik’ en spreekt van een ‘elektronische heksensabbat’. ‘Geen openbare ruimte, geen sportveld, geen cafetaria, kantine of kroeg is veilig voor het kabaal.’ Ik deel die afkeur van muzak. Vooral de muziek in de gangen en lift van hotels vind ik vreselijk. Dat er muziek wordt gespeeld vind ik ergerlijk, maar de nietszeggend muziek die er als achtergrond speelt werkt mij op de zenuwen. Ik koester de stilte. Ik luister met plezier naar, zelfgekozen, (pop)muziek, maar ik deel niet de horror silentiae die veel mensen vandaag de dag schijnen te hebben: muziek in de auto, met de oortjes op de fiets of wandelend. Altijd muziek. Het mag van mij – althans dat mensen naar muziek luisteren, maar ik hoef het niet te horen.

Claes ontpopt zich als een conservatieve mopperaar die nogal is losgezongen van de werkelijkheid. Conservatisme betekent zoiets als: Oud – goed; nieuw – slecht. En oud betekent: toen ik jong was. In het geval van Claes dat: alles voor het in zijn ogen vermaledijde studentprotest eind jaren zestig. Een fundamenteel probleem voor conservatisme is om aan te geven waarom iets dat oud is goed is, of waarom de bestaande orde goed is, en welke tijd of welke stand van zaken goed is. ‘Onze rush naar steeds uitzinniger sensaties (lasershows, ecstasy en gang bang) is  uiteindelijk een regressieve drang tot zelfverlies.’ Gang bangs? Die zullen er best zijn, maar dan moet je wel de krochten van de porno subcultuur in.

Claes is een paternalistisch conservatief: hij heeft er moeite mee dat in de liberale samenleving mensen kiezen voor andere (volgens hem plattere, vulgairdere) vormen van vermaak dan wat hij prefereert. Als classicus en literaat zit hij graag in angello cum libello. (Ik ook trouwens). Daar is in deze vrije samenleving alle ruimte voor. En de boeken van zijn gading worden nog steeds uitgegeven. De gele, groene en rode deeltjes van Loeb Library staan keurig in het gelid bij Athenaeum in Amsterdam, bijvoorbeeld. Conservatieven hebben een geijkt aantal onderwerpen: de verruwing van de zeden, verslonzing van de omgangsvormen, de oppervlakkigheid van de cultuur, het falende onderwijs, de opstandige jeugd. Het moet allemaal anders, zoals vroeger.

Claes betoogt dat in het onderwijs kennisvergaring weer centraal moet staan, want, zo lamenteert hij, de jeugd weet helemaal niks meer van het culturele canon, en schrijven en rekenen kunnen ze ook al niet. ‘Lesprogramma’s worden hier aangepast aan de luimen van de leerlingen, want die moeten zich op school vooral gelukkig voelen.’ Ook heel erg volgens Claes is internet: ‘Het internet, deze stortplaats van stommiteiten, wordt ingeschakeld als leerschool.’ Het lijkt erop dat Claes misschien zelf eens internet op cultureel verantwoordde manier kan gebruiken. Wie het internet een stortplaats van stommiteiten noemt, moet een bibliotheek ook een stortplaats van stommiteiten vinden. Ik denk dat je internet (en bibliotheken) beter als een goudmijn van het ware, het schone en het goede kan zien – mits je heuristisch onderlegd en gedisciplineerd bent.

Filosofisch interessant is het hoofdstuk ‘Anarchisme’  over wat vrijheid is. Een van de leuzen van de studentenrevolte in mei ’68 was: ‘Verboden te verbieden’. Claes spreekt er schande van. Het is inderdaad niet een erg doordachte leuze – maar zet wel aan tot denken. In mei ‘68 kwam de filosofie van de vrijheid – weg van de beknotting van het establishment – tot uiting in (gewelddadige) rellen. ‘Vrijheid is het woord dat de romantische filosoof op de lippen bestorven lag. Alles wat de vrijheid beknot is uit den boze. Autonomie (zelfbeschikking) en emancipatie (bevrijding) zijn elementaire rechten van de mens. Alle onderdrukten moeten hun ketens afwerpen in het streven naar gelijkheid. Sindsdien is haast iedereen in het Westen ervan overtuigd dat niet gediscrimineerd mag worden op grond van klasse, ras, en sekse: slaven, kleurlingen of transseksuelen hebben net zoveel rechten als bazen, blanken en mannen.’

Bravo! Inderdaad vrijheid en emancipatie zijn uitingen van morele vooruitgang. Claes filosofeert echter verder: ‘Maar waar houdt het streven naar zelfbeschikking op? Hebben alle volkeren en bevolkingsgroepen recht op vrijheid? Als Basken en de Koerden mogen opkomen voor een eigen staat, waarom de Friezen en de Zeeuwen niet?’ Dat is een belangrijk politiek filosofisch punt. Maar het staat los van de bovengenoemde vrijheid en emancipatie van individuen. Ik ben inderdaad geneigd om volkeren zoveel mogelijk een eigen staat te geven (als een meerderheid dat wil). Claes noemt Vlaanderen en Wallonië niet als voorbeeld.

Rousseau, en wellicht in zijn kielzog de studenten van ’68, wilden absolute vrijheid: complete individuele autonomie zonder gehoorzaming aan enig gezag of confirmatie aan tradities. Dit totale vrijheidsbegrip leidt tot chaos, wanorde en problemen met grenzen aan de vrijheid (geweld). Claes kiest voor de veilige optie van conservatisme en wil liever dat alles bij het oude blijft en dat iedereen netjes in zijn sociale hokje blijft. Wat Claes en de studenten niet zien is dat er nog een ander vrijheidsbegrip is, namelijk het liberale vrijheidsbegrip, zoals geformuleerd door John Stuart Mill in On Liberty. Het liberale vrijheidsbegrip stelt dat individuen een zo groot mogelijke vrijheid hebben, zolang zij andere individuen maar geen schade toebrengen. De studentenrevolte van mei ‘68 heeft geleid tot diepe veranderingen in het (universitaire) onderwijssysteem. Het onderwijs is veel minder autoritair geworden. Vrouwen en homoseksuelen hebben toegang tot het onderwijs, ook als docent, onderzoeker en manager. Het onderwijs is gedifferentieerd en vrijer geworden. De omgangsvormen zijn informeler geworden, de communicatie tussen staf en studenten gaat gemoedelijker. Maar de inspraak op de inhoud van het onderwijs door studenten is beperkt gebleven (en terecht).

Claes ontspoort in zijn conservatieve ondoordachte mopperij als hij schrijft over dierenrechten: ‘Naast mensenrechten zijn er dierenrechten. Mogen mensen dieren doden bij de jacht? Nee, volgens dierenliefhebbers. Mogen we dieren als proefdieren gebruiken? Niet volgens het Dierenbevrijdingsfront. Mogen we dieren doden om ze op te eten. Niet volgens sommige vegetariërs en veganisten. Dierenrechtenactivisten vinden dat er naast racisme en seksisme ook sprake is van speciësme: discriminatie van andere diersoorten door de diersoort mens. Oké, maar hebben planten ook geen recht op leven? Tenslotte zijn ook zij wezens die deel van hun genetische code met die van de mens gemeen hebben. Ik wil het dan nog niet hebben over de anorganische stoffen, die in feite de bouwstenen van het leven op deze planeet zijn. Hebben zij niet het recht zich te verzetten tegen hun economisch uitbuiting door de mens?’ Het is gênant om op deze argumenten in te moeten gaan: inderdaad er zijn goede argumenten voor veganisme, het jachtverbod en antivivisectie. Claes noemt het: speciësisme. Wat Claes niet door heeft is dat het vermogen tot lijden (sentiëntisme) het morele criterium. Planten, zo leren we van de biologen, kunnen niet lijden.

Interessant is zijn beschouwing over het verband tussen schrijvers en engagement. Claes merkt op dat vele Grote Namen uit het literaire canon aan de verkeerde kant van het politieke regime stonden, aan de kant van de onderdrukkers en niet van de onderdrukten. ‘De Franse surrealisten beschouwden hun artistieke revolte als een tegenhanger van de politieke revolutie. Naar stalinistisch voorbeeld zuiverde André Breton zijn beweging van aanhangers die niet recht in de leer waren. Louis Aragon bleef ondanks alle onthullingen over de massamoorden in de Sovjet-Unie een stalinist pur sang. De Chileense Nobelprijswinnaar Pablo Neruda schreef een ode aan kameraad Stalin. De Argentijnse Jorge Luis Borges was dan weer een pleitbezorger van de uiterst rechtse presidenten en moordenaars Pinochet en Videla.’

Kan foute kunst mooi zijn? De films van Leni Riefenstahl, zoals Triumph des Willens (1935), zijn adembenemend mooi. Triumph des Willens is een Nazi propagandafilms. Over het werk van Riefenstahl een uitvoerige discussie is geweest over de relatie ethiek en esthetiek. Kun je iets mooi vinden dat moreel verwerpelijk is? Mag je iets mooi vinden van een persoon die moreel verwerpelijke standpunten heeft? Bij Riefenstahl komt het dilemma duidelijk naar voren: immorele propaganda en toch mooi. Ik denk dat het goed is om dit filosofische probleem van twee kanten te bekijken. Enerzijds de kant van de beschouwer. Die mag in principe alles mooi vinden, wanneer het gaat om esthetische beleving, zonder dat het ook moreel te verantwoorden is. Mag je een lampenkap van mensenhuid mooi vinden? Ja, ik denk het wel. Maar wat is het verschil met iemand die een lampenkap van mensenhuid heeft met iemand die in een bontjas loopt, of op leren schoenen? Mooi en goed zijn fundamenteel verschillende categorieën. Als je iets mooi/lekker/handig vindt, dan is het daarmee nog niet moreel te rechtvaardigen.

Kunstenaars die in dienst staan van verachtelijke ideologieën (zoals de christelijke kerk) zijn verwerpelijk, maar ze kunnen natuurlijk wel mooie dingen maken. Als schrijvers zich moreel engageren, dan graag voor de goede zaak. Ik bewonder het engagement van Jean Paul Sartre, maar dat hij blind was voor de gruwelen van Stalin tegen beter weten in, is niet bepaald een compliment. Claes constateert: ‘Het is dus een moderne mythe te geloven dat kunstenaars altijd en overal maatschappijkritisch zijn geweest. Het omgekeerde is eerder waar: dichters droegen altijd en overal de heersende ideologie uit.’ Volgens Claes zit kunst en literatuur heden ten dage in het keurslijf van de maatschappijkritiek: ‘Het huidige establishment geeft theatermakers alleen subsidie als ze anti-establishment zijn.’ Volgens Claes is er een sociale drang dat literatuur ‘urgent’ moet zijn. Mijn indruk van moderne kunst is dat er een heel breed scala aan kunsten is en dat de kunst floreert. Ik lees met plezier moderne literatuur (liever dan de klassieken – maar dat zal aan mijn beperkingen liggen), ook ga ik met plezier naar theater (liever dan naar opera).

Claes merkt op dat volgens hem het stuk Le fanatisme ou Mahomet le Prophète (1736) van Voltaire niet opgevoerd kan worden. Dat zou best kunnen, maar dat zou dan toch vooral zijn dat theatermakers geen lust hebben om als Theo van Gogh overhoop geschoten en gestoken te worden… Rousseau was een tegenstander van theater, in de geest van Plato, want ‘toneelvoorstellingen kunnen het eenvoudige publiek alleen maar schaden.’ Schoolmeester Claes beklaagt zich over een nieuwe Nederlandse vertaling van Ulysses in het Nederlands. Schoolmeesterlijk laat hij zien wat er allemaal niet deugt aan de vertaling. En dat komt dan weer doordat Rousseau originaliteit benadrukte en niet vakmanschap en traditie. Als ik de correcties lees, vind ik het plausibel. Echter, het boek Ullysses is een modern boek dat door vele conservatieven werd bekritiseerd. Het stond, zoals zoveel literaire meesterwerken, op de Index Librorum Prohibitorum. Hier haal ik Claes in met conservatisme, want ondanks meerder pogingen kom ik niet door het boek heen. Ik vind het onleesbaar gedrocht. Aan mij is het in ieder geval niet besteed.

Claes vervolgt met een gevatte kritiek op een postmoderne kunstinterpretatie. Hij bekritiseert kunsthistorica Hanneke Grootenboer die met haar interpretatie van het schilderij Hoekje van een kamer (ca. 1660) van Hendrick van der Burch, de plank mis slaat, zoals Claes overtuigend aantoont. En dat is dan weer een gevolg van de invloed van Rousseau dat er in onze cultuur kennis niet meer centraal staat, maar er ruimte is voor de eigen persoonlijke interpretatie. Wie zijn dan precies kinderen van Rousseau? Is de invloed van Rousseau tot bloei gekomen in de jaren zestig van de 20ste eeuw? Zoals met veel cultuurfilosofen is Claes niet duidelijk met zijn concepten. Het is borrelpraat: je kunt er goed je gehoor verontwaardigd mee onderhouden.

Claes betreurt de jongerencultuur van onze samenleving. Pedocentrisme noemt hij het. Vroeger (in dit geval enkele decennia terug) keken jongeren op naar de cultuur van de ouderen. Tegenwoordig domineert, in de media althans, de jongerencultuur en proberen oudere-jongeren mee te doen met de jeugd, om eeuwig jeugdig te blijven. Dit is ook waar de Engelse conservatieve cultuurcriticus Theodore Dalrymple zich over verontwaardigd in zijn boek Beschaving. Of wat er van over is (2005). Claes schrijft: ‘In plaats van het peil van het publiek  op te tillen gaan ‘cultuurmanagers’ op hun hurken zitten.’ Is het cultuuraanbod niet juist is verbreed en zijn de grenzen tussen hoge en lage cultuur niet vervaagd? Loop een willekeurige goede boekhandel binnen en je kunt er – behalve de pulp – de meesterwerken uit de wereldliteratuur kopen. Nederland is het land met de hoogste museum dichtheid ter wereld. Claes spreekt over het ‘monopolie van de pueriliteit’.

Maar wat is het probleem met pueriliteit? Is niet een van de wijze levenslessen om het kind in je levend te houden? Of is dat juist de erfenis van Rousseau? Ik koester de pueriliteit in mijn persoon. Claes heeft het niet zo op de moderne opvoeding die kinderen centraal stelt en waar kinderen worden verwend. Ik vind inderdaad dat er behoorlijk wat is aan te merken aan hoe kinderen worden opgevoed, maar het is enorm veel beter dat de autoritaire, paternalistische opvoeding zoals die gebruikelijk was (en nog steeds is in orthodox religieuze kringen). ‘Het gevolg van die toegeeflijkheid is dat veel kinderen opgroeien tot rotverwende, nooit voldane tirannen. Omdat ze hun wensen steeds vervuld hebben gezien, blijven ze als oudere pubers eeuwig onvoldaan en onvolwassen.’ Zijn de huidige volwassenen meer onvoldaan dan vroeger? Dat is een uitspraak die empirisch onderbouwd dient te worden.

Het politiek filosofische euvel van Rousseau is zijn concept van ‘de wil van het volk’. Bij Rousseau is er geen ruimte voor afwijkende meningen, geen rol voor individuele vrijheid. Rousseau verzette zich tegen de dictatuur van de aristocratische monarchie, maar hij wilde dat inruilen voor de dictatuur van het volk: het volk had een stem waar iedereen het mee eens was, en wie het er niet mee eens was had een groot probleem. Volgens Claes hadden de ideeën van Rousseau veel invloed op de terreur die volgde op de Franse revolutie, want: ‘Al wie zich verzette tegen het regime, was een vijand van het volk en rijp voor de guillotine.’ Volgens Claes is het hedendaagse, door de media mogelijk gemaakt populisme, ‘een verkapte vorm van de volkswil van Rousseau.’

Aan het eind van zijn boek somt hij op wat er allemaal niet mis is met onze samenleving. Op sommige punten snijdt hij hout, op andere punten slaat hij de plank mis. Ik ontrafel de wirwar door er vanuit een (groen) liberaal perspectief naar te kijken: ‘In onze hyperliberale maatschappij is belasting ontduiken geen asociale daad, maar een sport of een kunst.’ De vraag is: wordt er meer belasting ontdoken dan, zeg, 50 jaar geleden? ‘Alle wetten, regels en reglementen zijn pure bemoeizucht.’ Claes meent dat ‘de kinderen van Rousseau vinden dat ‘alle regels etc. bemoeizucht zijn’. Zijn er mensen die dat menen? Ik vind soms wel dat er teveel regels zijn, maar er zijn op sommige punten ook te weinig regels, zoals betreffende onze omgang met milieu en dieren. ‘Waarom mag ik niet wildplassen?’ Tja, er zal best wild geplast worden. Maar vergeleken met enkele eeuwen terug is het over het algemeen best beschaaft op straat. Mannen en met name dronken mannen zijn inderdaad geen voorbeeld van beschaving.

‘Waarom geen blikje op de grond gooien?’ Ik erger mij aan zwerfafval. Dalrymple schreef een conservatief pamflet op basis van zijn ergernis over zwerfafval. Ik deel die ergernis over zwerfafval en ik vind dat mensen opgevoed moeten worden. Vroeger was er minder zwerfafval, wellicht ook omdat er minder verpakkingsmateriaal was. In deel dus de ergernis over zwerfafval met conservatieven. ‘Waarom moet ik luisteren naar de politie?’ De afname van gezag voor autoriteiten heeft als negatief bijeffect dat ook het gezag van de politie heeft ingeboet. Ik deel deze (conservatieve) zorg. Ik denk dat we het fenomeen van de uitgaanscultuur met veel drank en drugs (en luide muziek en roken en zwerfafval, en drinking-driving) eens moeten durven aanpakken. Hoe kunnen we adolescenten op een moreel verantwoordde manier uit hun dak laten gaan? ‘Waarom mag ik niet cyberpesten?’ De zorg om cyberpesten deel ik met Claes. Ik denk dat we kinderen en studenten ook moreel pedagogisch moeten opvoeden, zoals door hen bekend te maken met de basisprincipes van het liberalisme. ‘Waarom zou ik mijn recht niet in eigen hand mogen nemen?’ Er is gelukkig, naar het mij toeschijnt, niet een grote traditie van eigenrichting in onze samenleving. Eerwraak vormt daarop een uitzondering en dat is een groot punt van zorg.

Ik ben het eens met de punten die Claes aanhaalt. Maar Claes overdrijft vervolgens schromelijk: ‘Nooit is er vaker gescheiden van nu. Wij maken de nadagen van het huwelijk mee. In plaats daarvan zijn er steekvlampassies, losse scharrels, wegwerppartners, seriële monogamie, latrelaties, plastic love.’ Wat pietpraat! Wat staat Claes als ideaal voor ogen? Wat ik een probleem vind is dat de samenleving waarin we nu leven zo ongeveer het paradijs is. Dat ziet Claes met zijn zure blik dan weer niet. Ook heeft hij geen oog voor de echt grote problemen van onze samenleving: de dieren die lijden in de intensieve veehouderij, de dreiging van de islam voor de vrijheid van expressie en de milieucrisis.

Claes beklaagt zich over de in zijn ogen doorgeslagen vrijheid en het hyperindividualisme, maar hij ziet niet dat er nu enorm veel meer vrijheid is dan enkele decennia geleden. Volgens Claes ligt het probleem bij de opvoeding: ‘Het kind hoeft niet meer te luisteren naar de ouders, maar moet door eindeloze onderhandelingen vermurwd worden om zich te gedragen. Ouders worden slaven van hun kinderen. Op school hoef je niet meer te leren, maar moet je vooral jezelf ontplooien en creatief bezig zijn. Leraren zijn lullen, de leerstof is saai, het huiswerk nutteloos, de school een gevangenis. Ieder ikje moet zich kunnen uitleven zonder rekening te houden met een ander. Weg met burgerzin en verantwoordelijkheid, leve het asociale gedrag.’

Als universitair docent probeer ik mijn studenten op te voeden, door erop te wijzen dat ze geen rotzooi in de collegezaal moeten achterlaten en op tijd moeten zijn. Verder heb ik niet te klagen over mijn studenten. Ze lezen wellicht minder boeken, maar daar staat tegenover dat ze zeer mondig zijn en heel goed informatie van het internet kunnen halen en presentaties kunnen maken en geven. Claes eindigt nog met een beklag over het aantal echtscheidingen: ‘Wij maken de nadagen van het huwelijk mee.’ Dat zou zo maar eens kunnen: waarom zouden mensen überhaupt trouwen, behalve dan vanwege kinderen?

Het lezen van werken waar je het deels, grotendeels of geheel mee oneens zijn een slijpsteen voor de geest. Naast het bestuderen van filosofen waar ik het (grotendeels) mee eens ben (zoals Peter Singer, Arne Naess, John Stuart Mill, Gary Francione, Stijn Bruers) lees en becommentarieer ik denkers als Dalrymple, John Gray, Roger Scruton. Hier past ook Paul Claes in. Ik moet bekennen dat ik het boekje gekocht heb in een opwelling, omdat het zo’n mooi klein boekje is. Maar ook omdat ik Rousseau altijd op een afstand heb gehouden, maar nooit echt heb achterhaald waarom. Enerzijds voel ik me tot Rousseau aangetrokken vanwege zijn nadruk op vrijheid, ongebondenheid, de waardering voor natuur, maar anderzijds werd ik afgeschrikt door zijn afkeer van de ratio en zijn totalitaire ‘vrijheidsopvatting’. Claes slaagt er weliswaar niet in om te overtuigen dat onze samenleving een Sodom en Chomorra is dat op het punt van totale anarchie staat, maar wel heeft hij voldoende over Rousseau te berde gebracht, dat ik veilig aan de kant van Rousseau’s critici blijf staan, zoals Voltaire en D’Alembert. Een grote denker is Claes niet, wel een kleinzielige piskijker.

‘Het denken van Rousseau is een ideologie die draait om drie tegenstellingen: natuur tegenover cultuur, authenticiteit tegenover aliënatie, individu tegenover gemeenschap. In elk van deze drie tegenstellingen wordt de eerste term verheerlijkt en de tweede verketterd.’ Die tegenstellingen zijn te simpel. In dit geval ligt het goede en de waarheid ergens in het midden. Rousseau vervult een belangrijke rol als protest tegen het keurslijf van de cultuur en de vervreemding van de natuur. Rousseaus mensbeeld geeft (teveel) ruimte voor individuele ontplooiing, creativiteit, emoties. Hoewel Claes de negatieve gevolgen toont van teveel individuele vrijheid zonder rekening te houden met anderen, is dit nog altijd te verkiezen boven de collectivistische gemeenschapsdwang van socialistische/communistische (heil)staten.

Dat Rousseau niet deugt is goed ingezien door Claes. Filosofie kan levensgevaarlijk zijn. De lijst met denkers die zich met verve in hun werken hebben verzet tegen de vrijheid van het individu en de open samenleving is lang: van Plato, Aquino, Augustinus, Hegel, Marx, Nietzsche naar Heidegger. En natuurlijk Rousseau die, volgens Bertrand Russell, pleit voor een ‘pseudo-democratic dictatorship’ waarbij de abstract en mysterieuze Algemene Wil absolute wet is en dictators kunnen (en doen dat inderdaad) spreken namens de wil van het volk. Volgens Russell is daarom Hitler een ‘kind van Rousseau’ en zijn degenen die de vrijheid van het individu centraal stellen kinderen van John Locke. Russell concludeert in zijn History of Western Philosophy over de invloed van Rousseau: ‘[…] the dictatorships of Russia and Germany (especially the latter) are in part an outcome of Rousseau’s teaching.’ En hij voegt daar nog aan toe: ‘What further triumphs the future has to offer to his ghost I do not venture to predict.’

 

Paul Claes, Kinderen van Rousseau. Een pamflet tegen de tijdgeest, De Bezige Bij, 2015, 104 p.

Recensie door Floris van den Berg

Print Friendly and PDF
Requiem Theresienstadt - Josef Bor

Requiem Theresienstadt - Josef Bor

Free Market Fairness - John Tomasi

Free Market Fairness - John Tomasi