De geschiedenis van de katharen - Michel Roquebert
‘De geschiedenis van de katharen is min of meer de geschiedenis van hun vervolging.’ Wie geen kippenvel van deze allereerste zin van het boek van Michel Roquebert (1928) krijgt heeft beslist een hart van steen. De Franse oud-journalist en historicus zwakt die onheilsboodschap evenwel onmiddellijk af. We moeten ons niet voorstellen, schrijft hij, dat de honderdjarige strijd er een van ononderbroken folteringen, brandstapels en levenslange opsluitingen was. Zeker, in 1209 had paus Innocentius III (ca.1160-1216) een kruistocht bevolen. Duizenden gelovigen werden omgebracht, tientallen dorpen, steden en burchten verwoest, hele streken tussen Toulouse, Albi, Carcassonne en Foix als verschroeide aarde achtergelaten. Maar intussen had de paus ook de inquisitie in het leven geroepen. Een aantal inquisiteurs (vooral dominicanen) verkoos echter vaak psychologische boven fysische wreedheid.
Na de val in 1244 van het onneembaar geachte toevluchtsoord Montségur, ‘zetel en hoofd’ van de verboden Kerk, kwam de focus zelfs meer op barmhartigheid dan hardvochtigheid te liggen. En hoewel paus Innocentius IV (ca.1195-1254) in 1252 foltering (de pijnbank!) had gelegaliseerd, bleken vele katharen daarna toch bereid om naar het ‘ware’ katholicisme terug te keren. De inquisitie was er immers in geslaagd om in het ketterse gebied een algemene sfeer van wantrouwen te creëren. Het verklikken van vrienden en verwanten, ook van de eigen ouders, werd zozeer aangemoedigd dat het verzet langzaam maar zeker doodbloedde. In 1330, op de oever van de Aude in Carcassonne, belandden de laatste vier katharen op de brandstapel. Onder hen de hoogbejaarde Guillaume Serre, die volgens de uitspraak van zijn rechters ‘tot zijn oude geloof was teruggekeerd als een hond naar zijn braaksel.’
De geschiedenis van de katharen is een samenvatting van L’Epopée cathare. Voor het eerste deel, verschenen in 1970, ontving Roquebert de Grand Prix d‘Histoire de l’Académie française. Het vijfde en laatste deel belandde in 1998 in de boekhandel. Vijf lijvige delen, goed voor bijna drieduizend bladzijden. Heksenwerk om een magnum opus van dergelijke omvang tot een volledig en goed doortimmerd résumé te reduceren? Aan de expertise van de auteur valt in elk geval niet te twijfelen. Ontelbare documenten en archieven heeft hij gewetensvol opgespoord en vervolgens in al hun bijzonderheden uitgeplozen. Voorts ploegde hij door een berg klachten van gewone burgers, edellieden en geestelijken tegen hun behandeling door inquisiteurs, pausen, koningen en keizers. Zelfs de liederen van de troubadours nam hij onder de loep: deze minnezangers bezongen immers niet enkel de hoofse liefde maar ook de heldendaden van een aantal kathaarse protagonisten. Aangezien authentieke bronnen van het katharisme zelf zeldzaam zijn, begreep Roquebert tevens dat hij de bronnen van hun tegenstanders – vooral verslagen van de inquisiteurs en commentaren van de Heilige Stoel – met uiterste voorzichtigheid diende te behandelen. Het gevolg? Een reeks mitsen en maren zodra hij de auteur ervan verdacht dat die met zijn standpunten of conclusies de waarheid verdraaide. Aan enthousiasme ontbreekt het Roquebert evenmin. Toch behoort hij gelukkig niet tot het slag Franse historici en biografen die een bloemrijke taal boven een solide inhoud verkiezen. De enige toegeving? Een uitroepteken telkens als hij van oordeel is dat zijn stelling meer dan gewone aandacht verdient. Het boek leest overigens als een trein, aldus de juichende werftekst op de achterflap. Maar is het een TGV of een stoptrein?
Een oordeelkundige en bevattelijke samenvatting houdt in dat de auteur een uitgebalanceerd geheel in elkaar zet. Helaas schort hier een en ander aan. Toegegeven, de lezer krijgt een uitstekend inzicht in de geloofsartikelen van de katharen. Ook hun ideologie, organisatie, rituelen en gebruiken worden haarfijn uit de doeken gedaan. Waarom moet hij die geloofsartikelen echter een aantal keren oplijsten? En waarom besteedt hij slechts enkele regels aan de oorzaken van het ontstaan van het katharisme? De doorsnee gelovige was ervan overtuigd dat het vele kwaad onmogelijk door een ‘goede God’ kon geschapen zijn. Daarom nam hij aan dat er bij de Schepping een ‘slechte God’ in het spel was geweest. Dit dualisme was een rechtstreekse aanval op de dogmatiek en het gezag van de katholieke Kerken, na het schisma van 1054 zowel de Kerk van Rome als die van Constantinopel. Roquebert is van mening dat de verloederde levenswijze van de katholieke priesters de grondslag was voor het omarmen van het ‘nieuwe’ geloof. Nieuw in die zin, dat de katharen ernaar streefden een kerkelijke structuur op te richten die hen ‘naar de oorspronkelijke en echte Kerk’ zou terugvoeren. De pausen waren trouwens goed op de hoogte van de liederlijke levenswijze van hun pastoors. Daarom verboden ze de handel in priesterambten en probeerden ze een eind te maken aan de drank- en gokzucht, hebzucht en seksuele uitspattingen. ‘Natuurlijk heeft de katholieke Kerk nooit ontkend dat ook zij (de) taak had (terug te keren naar de echte Kerk). Maar misschien was ze op grond van de materiële en morele ellende van de lage clerus op het platteland niet in staat die taak volledig uit te voeren. Het katharisme vulde deze leegte.’ Misschien, aldus Roquebert. Waarom houdt hij een slag om de arm? En verklaart de (halve) mislukking van de strijd tegen de aberraties van de lage clerus werkelijk het diepgewortelde geloof en het volgehouden verzet van de katharen? Hadden ze misschien (misschien!) begrepen dat ook katholieke bisschoppen, abten en pausen zich schaamteloos aan vleselijke en andere zedenbedervende zonden overgaven?
Bijzonder boeiend is dan weer de manier waarop Roquebert de hoofdrolspelers tijdens de Albigenzische kruistocht portretteert. Zo goed als iedereen was wreed, fanatiek, eerzuchtig, schijnheilig, sluw, listig en berekenend. Geen wonder dat de ‘heilige oorlog’ al snel op een ordinaire veroveringsveldtocht uitdraaide. Ook Raymond VI (1156-1222) en zijn zoon Raymond VII (1197-1249), graven van Toulouse, de leiders van de katharen, stonden stijf van ambitie. Niemand was echter zo verslingerd op wereldse macht als Simon van Montfort (va.1160-1218), graaf van Leicester en aanvoerder van de kruisridders en hun leger (de Brabantse huursoldaten werden het meest gevreesd). Zodra hij een streek had veroverd, eigende hij zich het eigendom ervan toe. Montfort, die zichzelf ‘de enige heer en meester’ noemde, werd uiteindelijk graaf van Toulouse, burggraaf van Béziers en Carcassonne en hertog van Narbonne. De Franse koningen lieten zich evenmin onbetuigd: zij aasden op gebieden die tot dan toe aan hun rechtstreekse gezag waren ontsnapt.
Voor de beschrijving van zowel het strijdgewoel als de bezigheden van de inquisitie gaat Roquebert helaas kopje onder. Wanneer bevelen en tegenbevelen elkaar razendsnel opvolgen, intriges voortdurend op tegenintriges botsen, excommunicaties, concilies, bullen en banvloeken heen en weer vliegen en veroveringen en heroveringen in elkaars staart bijten, is het zaak hoofdzaken en bijzaken te scheiden. Roquebert stopt alles in dezelfde doos. Alsof dat niet volstaat, voelt hij zich verplicht iedereen op te sommen die bij de meest onbeduidende incidenten betrokken waren. Het gevolg? Honderden (honderden!) namen trekken te voet of te paard voorbij. Wanneer bijvoorbeeld Raymond de Jongere (later de zevende graaf van Toulouse) in januari 1219 oprukt naar Marmande, dat door Amaury van Montfort, de zoon van Simon, werd belegerd, voelt Roquebert zich genoodzaakt het volledige gevolg van Raymond voor te stellen. Het ‘bestond uit zijn halfbroer Bertrand, Arnaud van Villemur, Bertrand-Jourdain van L’Isle, Guiraud, Guillaume en Raymond Hunaud van Lanta, Isarn van Montaut, Hugues van Lamothe, zelfs de Navarrese ridder Hugues van Alfaro, de voormalige seneschalk van Raymond VI in de Agenais.’ Het gevolg dáárvan? Een leestempo dat om de haverklap wordt gestremd. Waarom sorteerde Roquebert niet vaker de immense vracht aan informatie? Daarentegen had hij mogen uitleggen wat waldenzen,en monachisten, cenobieten, arianen en patarenen zijn. Of wat het joachimisme en de proteïsch gnostische stroming, de soteriologie, het thondrakisisme en het adoptionisme inhouden.
De geschiedenis van de katharen is nu eens meeslepend, instructief en verhelderend en dan weer omslachtig, langdradig en taai.
Michel Roquebert, De geschiedenis van de katharen, Uitgeverij IJzer, 494p., €39,50. Vertaald door Zsuzsó Pennings.
Recensie door Joseph Pearce