Het ware gelaat van identiteit - Rudi Collijs
Naar aanleiding van de ophef rond Schild en Vrienden en de al dan niet gespeelde politieke verontwaardiging over het onvermoede bestaan van zulke identitaire bewegingen in België (in tegenstelling tot hun revival in heel Europa was die in België ogenschijnlijk niet opgevallen?), wil ik hieronder proberen inzichtelijker in te gaan op wat het betekent om identiteit vanuit groepssentimenten aan te sturen. Het gaat mij niet om details over Schild en Vrienden, noch om Dries Van Langenhove, Martin Sellner of Patrick Lenart. Zij zijn drie van de talrijke pionnen op een steeds glibberiger ideologisch schaakbord, meer niet. Bij het fenomeen zijn namelijk nogal wat morele kanttekeningen te plaatsen. Identiteit is op zijn minst onstandvastig en banaal. Maar sinds Hanna Ahrendt weten we allemaal: het kwaad verschuilt zich vaak achter banaliteit.
‘Welkom in de groep’, we horen het zo graag. Het streelt ons ego en het brengt ons, bedrieglijk evenwel, rust wanneer we ons als individu door de groep opgenomen en bevestigd weten, ook al schuilt onder dit sociaal gebaar een paradox van formaat. Want hoe groter en sterker de groep, hoe nietiger hierin het individu wordt. Of de paradox anders verwoord: hoe hoger de geborgenheid en verborgenheid binnen de groep, des te ‘onbehuisder’ wordt het individu dat erin leeft. Check het maar eens voor jezelf: naarmate je gezelschap groeit, word je er zelf alleen maar eenzamer bij.
Groepen zijn machtig en niet altijd zuiver op de graat. Ze kunnen manipuleren, druk zetten, uitbuiten, mensen uitsluiten, excommuniceren of integendeel net niet meer loslaten (sekten), een eigen dogmatiek ontwikkelen en daarmee makkelijk zichzelf bestendigen. De identiteit van de groep verdringt vaak genadeloos die van het individu en draagt het individu dan weinig goeds bij.
Niettemin zoeken we ze op, die groepen, omdat we er, naïef als we zijn, reflectie van onszelf in ontwaren. We zoeken aansluiting bij datgene waarin we ons herkennen. Zoeken misschien daarom Belgen plots andere Belgen op van zodra ze in het buitenland zijn?
Andersom werkt het zelfs nog efficiënter want sommige groepen maken de herkenning bewust zò laagdrempelig, dat herkenning erin zo goed als evident wordt. Dat is nu eenmaal waar identitaire bewegingen voortdurend mee bezig zijn. Ze bedienen zich van vage en dus naar hartenlust te interpreteren terminologie als ‘Vlaams samenlevingsmodel’, ‘het traditionele gezin’ of ‘vaste waarden en normen’ om hun feitelijke en potentiële volgers te binden. Al eens geprobeerd om een sluitende definitie voor dit soort begrippen op te stellen of de grens te bepalen tussen vaste en niet-vaste waarden en normen? Of weet u anders aan hoeveel en welke parameters een gezin moet voldoen om traditioneel te zijn? En, aangenomen dat u er toch in slaagt er een aantal op te noemen, bent u daarmee dan plots verzekerd tegen onheil in dit leven? Waarschijnlijk net zo min als diegenen die niet wensen te beantwoorden aan het beeld van het traditionele gezin en zich daar verder geen vragen rond stellen. Voldoende reden dus om groepsvorming rond identitaire thema’s met het nodige voorbehoud te benaderen.
Er bestaan dus andere, zinniger waarden zoals de aandacht voor de autonomie van het individu en de vraag of het fair is om dit individualisme zomaar als een ongezonde verheerlijking van het eigen ik af te schilderen, zoals sommigen doen.
Hiervoor wil ik dus graag inhoudelijk even dieper ingaan op begrippen als groepssentiment enerzijds en identiteit/identitair anderzijds, alsook hun foute samenspel. Welke waarde is hier nu ècht mee verbonden? Mijn antwoord hierop kan ik u nu al verklappen: GEEN. Voor mij althans zijn het lege begrippen.
Identiteit is nu eenmaal een veranderlijk gegeven, biedt dus geen enkele houvast en is hierdoor een ongeschikt fundament om de argumentering van identitaire sympathieën op te baseren. En laat nu net de identitaire bewegingen zo prat gaan op de soliditeit van hun principes.
Laat mij het om dit toe te lichten, beste lezer, eerst even hebben over ‘ons’. En ‘ons’, dat zijn in dit geval ‘wij tweeën’. Maar wie zijn ‘wij’? Wie of wat ben ik en wie of wat bent u en wat hebben wij in ons groepje van twee zo gemeen, dat maakt dat wij in de wij-vorm naar buiten kunnen treden? Toen Bart Somers enkele jaren geleden op Radio 1 zijn boek Samen leven voorstelde, beschreef hij zeer treffend hoe hij langs de wandeling door zijn stad nooit gemeenschappen tegenkomt en begroet, wel allemaal individuen. En ongetwijfeld hebben die individuen zaken gemeen, net zoals u en ik. We zijn misschien beiden culinaire fijnproevers (groep 1) of liefhebbers van Nicaraguaanse sigaren (groep 2) en Zweedse kruiswoordraadsels (groep 3).
Overeenkomsten zijn er hoedanook want zelfs als we niets gemeen zouden hebben, dan hebben we toch ook dat alweer gemeen. En toch, er zal altijd meer zijn waarin we nièt op mekaar lijken dan omgekeerd. We behoren dus tot meer groepen die we nièt samen delen, dan andersom. Zo ben ik misschien lid van een groep creationisme-aanhangers (groep 4) en bent u lid van het Vlaams Humanistisch Verbond (groep 5) en veganist (groep 6). Voeg daarbij dat het in ons beider belang is dat we goed met mekaar overweg kunnen want we zijn toevallig ook buren (groep 7). Ons lidmaatschap van de groepen (1), (2) en (3) zal ons, elk op zich tenminste, vanwege hun onschuldige karakter wellicht nooit hinderen om dichter tot mekaar te komen terwijl onze tegengestelde sympathieën voor respectievelijk de groepen (4) en (5) onze vriendschap (groep 7) mogelijk op de proef zullen stellen. Ook zou u als veganist (groep 6) wel eens schoon genoeg kunnen krijgen van onze wekelijkse culinaire samenkomst met groep (1) omdat daar de laatste tijd enkel nog vleesbereidingen op het menu staan. Kortom, groepssentimenten kunnen dan soms wel samenhorigheid veinzen, helaas wordt hun conflicterend karakter uiteindelijk doorslaggevend.
Tot dusver mijn eerste aanzet om ertoe te komen dat we vooreerst individu zijn en blijven en dan pas lid zijn van welke gemeenschap ook. Want het is misschien wel waar dat mensen op mekaar lijken, maar dan toch enkel voor wie niet te nauw kijkt.
Tot nu toe ging het over het conflicterend aspect van groepen onderling maar ook aan de binnenzijde is het bindmiddel van zo’n gemeenschap vaak niets meer dan een ijdele gedachte, een bonbon gevuld met sneeuw, zoals dat heet.
De populaire psycholoog Jordan Peterson beschrijft in zijn boek 12 Rules for Life - an antidote to chaos hoe wij ons niet enkel identificeren met bijvoorbeeld één personage uit een drama, maar meteen met de hele cast. Een ander sprekend voorbeeld hiervan is een voetbalteam. Supporters identificeren zich niet met één specifieke speler maar met de hele ploeg en alles wat ermee te maken heeft. Een nederlaag van hun favoriete club ervaren ze als een persoonlijke nederlaag, niet enkel psychologisch maar op elk niveau van hun menselijke wezen. Bij meting blijken er zowel neurologische als biochemische veranderingen op te treden. Bij een doelpunt heeft niet enkel het binnenhalen van dat punt uitwerking, ook de reactie van de medesupporters zorgt voor prikkeling van het neurologisch netwerk en een significante stijging van ondermeer het testosterongehalte.
Op basis van datzelfde irreële gevoel van verbondenheid, en zelfs letterlijk niet eens minder explosief, geschiedt identificatie met bijvoorbeeld ‘het eigen volk’ of ‘het vaderland’. Men dient het niet alleen, ‘men’ ìs het vaderland. Zo gaan mensen tot het uiterste en offeren er desnoods hun persoonlijke integriteit aan op, met als hoogtepunt: sneuvelen voor dat vaderland. Hiermee is de potentiële zelfmoordterrorist geboren. Helaas voor het individu maar 1-0 voor de identitaire groep die dit op haar geweten heeft.
Gaan we voor de bevattelijkheid even terug naar onze voetbalploeg en proberen we even de identiteit ervan in vraag te stellen. Anders gezegd, voor welke ‘verborgen parel’ zijn supporters bereid zulke peperdure abonnementen te betalen, hun vrije tijd op te offeren, dure verplaatsingen en quasi onbetaalbare reizen te maken en zelfs soms op de vuist te gaan? Welke waardevolle lading bevindt zich onder die voetbalvlag, dat men dit alles ervoor over heeft? Welnu, onder die vlag bevindt zich… absolute leegte! Aandeelhouders komen en gaan. Spelers zijn even trouw aan hun ploeg als bonobo’s aan hun partner en worden voortdurend getransfereerd voor bedragen die niet kunnen verhullen dat beleggingskoorts de kern van alle activiteit vormt. Trainers worden vlotjes aangeworven en nog vlotter ontslagen. Kortom, wat er na pakweg twee jaar van de identiteit van een ploeg overblijft, is verwaarloosbaar. De spelers van de eigen ploeg lopen wellicht binnen een jaar al het vuur uit hun sloffen voor de vijand. Zelfs de businessplans die erachter schuilgaan, zijn wellicht geen lang leven beschoren. Maar de supporters, zij blijven ervoor gaan, louter verbonden en begeesterd door de absurditeit van hun groepssentiment.
Nationalistische partijen en andere identitaire bewegingen zullen het betwisten en de vermoorde onschuld blijven spelen maar op dezelfde wijze functioneert de aangestuurde perceptie van begrippen als ‘eigen volk’, ‘het traditionele gezin’, ‘klassieke waarden en normen’, ‘een veilig Vlaanderen’ enzovoort. Het zijn stuk voor stuk mooi opgesmukte maar lege cadeauverpakkingen die de plaats moeten krijgen die ze verdienen: ergens in de marge. Want, zo knipoogde Erasmus ooit met veel zin voor ironie: ‘Eigen mest riekt het best’.
Mijn discours zal wellicht maar magertjes afsteken tegen de retoriek van de populistische volksmenners, ik ben mij daarvan bewust. Daarom wil ik tot besluit even teruggrijpen en steun zoeken bij het genie van de Griekse filosoof Plutarchus, die de hele idee van identiteit als een veranderend en dus ongrijpbaar gegeven tweeduizend jaar geleden beschreef in een glashelder gedachte-experiment: de paradox van het schip van Theseus. Het verhaal gaat over een schip dat, na een lange staat van dienst op zee, stilaan aan reparatie toe is. Een eerste rotte plank wordt vervangen door een identiek, nieuw exemplaar. Niemand zal betwisten dat het hierna nog steeds om hetzelfde schip van Theseus gaat. Maar na een tijdje volgt een tweede plank, vervolgens een derde, enzovoorttot uiteindelijk alle planken van het gehele schip zijn vervangen. De slotvraag luidt of het uiteindelijke resultaat nog wel het schip van Theseus is, dat daar rondvaart. Indien niet, waar is dan het originele schip naartoe? Er is immers geen schip vergaan, dus het schip van Theseus moet nog bestaan. Anderzijds, strikt genomen blijft van dat originele schip niets meer over want geen onderdeel is nog origineel. En als het ondertussen om een ander schip gaat, wanneer heeft dan de identiteitswissel effectief plaatsgehad? Na de tweede plank? Nadat de helft vervangen was? Na drie kwart?
De filosoof Thomas Hobbes werkte veel later de gedachte verder uit. Hij borduurde verder op de aanname dat men na het plaatsen van de nieuwe planken de oude niet zomaar weggooide maar er zorgvuldig het oorspronkelijke schip mee herbouwde. Zijn probleem: welk van beide schepen is nu het echte schip van Theseus? Of bestaan er nu plots twee schepen van Theseus? En alweer dezelfde vraag: als er maar één schip van Theseus kan zijn (schepen vermenigvuldigen zich tenslotte niet), welke van beide schepen bestaat dan nièt?
Op precies dezelfde wijze vergaat het de mens. Onze identiteit van bij de geboorte heeft nog weinig gemeen met die van op het einde van ons leven. Fysiek zijn al onze cellen al ettelijke keren vervangen door nieuwe, geen plank aan ons lijf is nog origineel. Maar ook psychisch en cognitief zijn we geëvolueerd, allerlei ervaringen hebben ons getekend en hertekend en het vuur van ons optimisme is misschien met de jaren gedoofd en vervangen door eeuwig gekanker en donkerzwarte gedachten… of omgekeerd. Met andere woorden: is Jan na verloop van jaren nog steeds Jan? Hij kan in geen geval bijvoorbeeld Piet geworden zijn maar nu beweren dat hij dezelfde Jan is gebleven, klopt evenmin.
Nu zijn er hedendaagse denkers die met de gedachte van een veranderlijke identiteit maar moeilijk kunnen leven. Zij bedenken hierop allerlei kunstgrepen zoals het noodzakelijke onderscheid tussen het vervangen van ‘ruimtelijke delen’, ‘temporele delen’, enzovoort.
Ik denk echter dat het verhaal te waar en te mooi is om hieraan zomaar te laten sleutelen. En bovendien, de wetenschap ervan is misschien nuttig wanneer iemand van ons ooit in het stemhokje staat, klaar om te kiezen voor de ijdele beloften van een mooiprater die ons een maatschappij belooft zoals we die alleen in onze meest zelfzuchtige dromen tegenkomen.
Rudi Collijs
De auteur is kernlid van Liberales