De toekomst van vrijheid - Fareed Zakaria
Jaarlijks verschijnen duizenden boeken over politiek, filosofie en geschiedenis. Slechts enkele werken doorstaan de tand des tijds. Dat was het geval met bestsellers als Het einde van geschiedenis en de laatste mens van Francis Fukuyama en Botsende beschavingen van Samuel Huntington. Deze twee werken zijn de meest geciteerde uit de hedendaagse geschiedenis omdat ze meer dan andere werken structurele wijzigingen in de geschiedenis beschrijven en voorspellen. Vandaag ligt opnieuw zo een klepper in de boekhandel. De toekomst van vrijheid van Fareed Zakaria is zonder overdrijving een sleutelwerk dat heel wat belangstelling en controverses zal oproepen. Zakaria heeft het over de democratie als ideaalbeeld van onze moderne tijd. De auteur toont aan dat de democratie echter ook belangrijke schaduwkanten kent. Volgens hem is democratie geworteld in economie en cultuur en als dat niet het geval is dan leidt het evengoed tot chaos en terreur. Het lijkt op het eerste zicht onvoorstelbaar en zelfs politiek incorrect maar Zakaria toont aan dat democratie in bepaalde omstandigheden meer kwaad dan goed doet.
Dat een democratie kan ontsporen werd goed duidelijk bij de opkomst en de uiteindelijke machtsgreep van de nazipartij. De auteur zoekt de oorzaak voor deze ontsporing en vergelijkt Engeland en Duitsland in het begin van de 20ste eeuw. Engeland kende weliswaar een systeem van eigendomsrechten, vrije handel en meningsuiting maar Duitsland werd algemeen beschouwd als veel progressiever met een efficiënte aanpak van het openbaar vervoer, de pensioenen en de volksgezondheid. Duitsland groeide dankzij overheidssubsidies en een sterke staat. Duitse ondernemers waren derhalve niet uit op een bescherming van hun onafhankelijke positie maar op gunsten van de overheid. In Engeland waren journalisten vrij, in Duitsland waren ze bondgenoten voor staatspropaganda.
Een opmerkelijke vaststelling is dat landen die beschikken over veel natuurlijke rijkdommen geneigd zijn tot autocratieën, denk aan de sjeikdommen aan de Perzische Golf, Nigeria en Venezuela. Die ‘gemakkelijk’ verkregen rijkdom belemmert immers politieke modernisering en economische groei. Hun regeringen hoeven zich niet bezig te houden met de moeilijke taak om wetten en instellingen te ontwikkelen. De snelst groeiende landen, zoals in Oost-Azië, beschikken nauwelijks over hulpbronnen. De auteur trekt deze gedachtegang door naar de Afrikaanse landen die door gemakkelijk verworven geld (via buitenlandse hulp) in politiek opzicht onderontwikkeld blijven. Kapitalistische groei is derhalve noodzakelijk voor de ontwikkeling van een liberale democratie. Dit impliceert het bestaan van een burgerlijke ondernemersklasse en wettelijke regels inzake bezit, contracten en andere vrijheden. Wanneer ondernemers te afhankelijk zijn van de staat zal dit de economische ontwikkeling afremmen.
Zakaria pleit echter niet voor een afbouw van de staat. Het is juist de staat die moet zorgen voor wetten die de werking van het kapitalisme garanderen zoals bescherming van overeenkomsten, anti-trustregels, consumentenbelangen en het privébezit van land. Dit bevordert het kapitalisme en daarmee de democratie. Rekening houdend met deze factoren ziet de auteur Mexico, Roemenië, Wit-Rusland, Bulgarije, Kroatië, Maleisië, Turkije, Marokko, Tunesië en Iran als de meest waarschijnlijke landen waar de democratie uiteindelijk een volwaardig en liberaal karakter zou kunnen krijgen. Voor Turkije zou uitzicht op lidmaatschap van de EU die verandering versnellen. Dat economische liberalisering niet automatisch leidt tot politieke verandering wordt dan weer bewezen in China. En in Rusland was het eerst het omgekeerde, maar ook daar zien we een tendens naar autoritarisme teneinde opnieuw greep te krijgen op zowel de samenleving als de economie.
In tal van ontwikkelingslanden heeft de democratie geleid heeft tot een ‘tirannie van de meerderheid’ waarvoor Alexis de Tocqueville reeds waarschuwde in de 19de eeuw. Meerderheden die aan de macht kwamen holden de scheiding der machten uit en ondermijnden de mensenrechten. Zakaria, die zelf van Indische afkomst is, beschrijft dit aan de hand van de evolutie in India. Dat land was lang een eenpartijdemocratie waarin de Congrespartij jarenlang aan de macht was. Toch hadden de leiders veel respect voor liberale instellingen en tradities. Ze respecteerden een onafhankelijke rechtspraak en stimuleerden godsdienstige verdraagzaamheid. Via verkiezingen kreeg de hindoefundamentalistische partij BJP met haar programma van haat tegenover moslims en christenen steeds meer succes en maakt nu deel uit van de regering. India is dus wel democratischer geworden maar zeker niet liberaler. Het is duidelijk dat politici zich in samenlevingen zonder sterke tradities inzake verdraagzaamheid richten tot specifieke etnische groepen en tegen groepen met een andere godsdienst of etnie.
Voor deze omslag naar radicaliteit waarschuwen leiders van islamitische autocratieën. Zo waarschuwen Moebarak van Egypte, Arafat in Palestina en de Saudische leiders voor nog meer extremisme als zij meer openheid zouden toestaan. Meer openheid zal hier dus paradoxaal genoeg leiden tot minder vrijheid. Volgens de auteur heeft dat vaak te maken met de socialistische ideeën van de Arabische leiders tijdens de vorige decennia, zoals onder Nasser. Deze ideeën hebben steeds geleid tot mislukkingen van centrale planning waardoor de bevolking haar geloof in de leiders verloor en koos voor de overgave in religieuze zuiverheid. Waarschijnlijk speelden ook de nederlagen van de Arabieren tegen Israël een belangrijke rol in de ondermijning van het respect van de doorsnee Arabieren in hun leiders. In tal van landen heeft dit geleid tot steun van de bevolking in religieuze leiders en daar waar ze niet aan de macht kwamen worden de politieke leiders door de bevolking verwenst omdat ze heulen met de aartsvijand Amerika.
Terzijde haalt de auteur de stelling onderuit dat de aanslagen van 11 september zouden ingegeven zijn door armoede zoals neomarxisten en islamfundamentalisten graag willen doen geloven. De kapers van de vliegtuigen kwamen uit rijke families en studeerden aan prestigieuze universiteiten. Maar nog belangrijker vind ik zijn scherpe analyse van gevolgen van de financiële steun van de VS aan tal van Arabische landen. Dit ‘gemakkelijk verkregen geld’ verlost de overheid om zijn bevolking belasting op te leggen en juist die vrijstelling betekent dat die overheid geen rekening moet houden met de bevolking. Anders gezegd, alleen overheden die belastingen opleggen kunnen van hun burgers een vorm van verantwoording en zelfs vertegenwoordiging eisen. Door het gebrek aan politieke partijen en een vrije pers werd in moslimlanden de moskee de plek om over politiek te praten. Hier ligt de kern van het verzet tegen de goddeloze leiders en de bron van het islamfundamentalisme aldus Zakaria, die tevens wijst op de vaak dubbelzinnige rol van ‘modieuze intellectuelen’ in Europa die met hun kritiek op het secularisme en consumentisme indirect steun gaven aan dergelijk islamitisch radicalisme.
Maar evenzeer keert hij zich tegen de Saudi’s die met hun enorme financiële slagkracht overal godsdienstige scholen steunden als leercentra voor het extremistische wahhabisme. “Ze hebben het juridische en politieke systeem geïnfecteerd met middeleeuwse ideeën over godslastering, de ondergeschikte rol van vrouwen en de kwaden van het moderne geldwezen”, aldus de auteur. En dat is ook wat Ayaan Hirsi Ali aanklaagt in haar boek De Zoontjesfabriek. Wat is de oplossing? Volgens de auteur ligt die niet in godsdienstige maar in politieke en economische hervormingen. Alleen de modernisering van de samenleving biedt hier een antwoord. Die hervormingen betekenen de installatie van een echte rechtsstaat. Pas als er burgerlijke instellingen, onafhankelijke gerechtshoven en politieke partijen bestaan en de economie functioneert kan men denken aan verkiezingen. Die stelling lijkt evident maar is in het licht van de gebeurtenissen in Kosovo, Bosnië, Afghanistan en zeker Irak, brandend actueel. Deze stelling is de kern van de boodschap van Zakaria en staat in schril contrast met de visie van politieke leiders in het Westen die omwille van electorale redenen niet het geduld en de middelen kunnen opbrengen om landen naar een duurzame liberale democratie te leiden.
De spanningen tussen democratie en liberalisme zijn volgens de auteur momenteel vooral zichtbaar in één welbepaald land: de Verenigde Staten. Zakaria wijst op de toenemende invloed van lobbygroepen op de Amerikaanse politiek. Eén voorbeeld: 25.000 katoentelers die een nettowaarde van 800.000 dollar vertegenwoordigen ontvangen 2 miljard dollar aan regeringssubsidies. Weinig Amerikanen geloven nog in de macht van hun verkozenen; er gaan trouwens steeds minder mensen stemmen (bij de laatste verkiezingen stemde slechts 18% van de stemgerechtigde bevolking). Ze geloven eerder in de macht van NGO’s, studiecentra, de pers en zelfs particuliere ondernemingen. Politieke partijen hebben in de VS weinig of geen betekenis meer. Hooguit werken ze nog als fondsenverwervers voor hun kandidaten, maar niet meer als ideeënbehoeders. Om een kans te hebben om verkozen te worden moeten kandidaten enorm veel geld hebben.
Zakaria wijst ook op de nefaste inpact van de zogenaamde ‘directe democratie’. Het begon allemaal met Proposition 13 in Californië in 1978. Het was een referendum om de belastingsdruk bij wet te beperken tot een bepaald maximum. Het leidde tot een lawine aan referenda waardoor de overheid minder speelruimte kreeg. De resultaten zien we nu: stroomonderbrekingen, niet onderhouden snelwegen, een instortend onderwijssysteem, en twintig bijkomende openbare gevangenissen. Elk referendum verplichtte de overheid om minder geld uit te geven en toch een betere dienstverlening te garanderen. De verkozenen van het volk wezen elke verantwoordelijkheid af en lobbygroepen kregen steeds meer speelruimte.
Zakaria wijst democratie niet af, integendeel. Democratisering heeft een heilzame uitwerking gehad door oligarchieën open te breken, nieuw talent binnen te halen en individuen sterker te maken. Maar het heeft nieuwe problemen veroorzaakt. Het zorgde voor een ondermijning van het gezag van de verkozen vertegenwoordigers. Daarom pleit de auteur voor een hernieuwd vertrouwen in onze verkozenen. “Wat we op dit moment in de politiek nodig hebben is niet méér democratie maar minder”, zo schrijft hij. Daarmee pleit hij niet voor dictators, maar voor verantwoordelijke mensen die - los van de emotionele reacties van het publiek op korte termijn - leiding durven te nemen. In feite pleit hij voor een systeem van delegatie en hij verwijst hiervoor naar de mythe van Odysseus die zijn matrozen beval om hun oren met was dicht te stoppen zodat ze zich niet zouden leiden door de Sirenen. Zo hebben we mensen nodig die verantwoordelijkheid nemen en desnoods tegen de wil van het publiek in maatregelen nemen die uiteindelijk goed zijn voor de bevolking.
Het boek van Zakaria zal heel wat stof doen opwaaien. Vooral bij Westerse leiders die overtuigd zijn van de juistheid van hun handelen. Democratie leidt niet automatisch tot meer vrijheid, politieke openheid leidt niet tot meer verdraagzaamheid, referenda leiden niet automatisch tot een betere besluitvorming. Delegatie van macht, waarna vertegenwoordigers van de kiezers in beslotenheid kunnen oordelen, leidt vaak tot betere resultaten. Dat neemt niet weg dat juist door die beslotenheid zaken kunnen beslist worden die ingaan tegen het belang van de mensen in. Waarschijnlijk ligt de beste weg ergens tussenin. Met vertegenwoordigers van het volk die, als het er op aankomt, niet bang zijn van het oordeel van de kiezers. Dat betekent wel dat men het referendum als ‘wapen’ van de directe democratie met voorzichtigheid moet hanteren.
Fareed Zakaria, De toekomst van vrijheid, Olympus, 2003
Recensie door Dirk Verhofstadt