Over het liberalisme van Judith Shklar - Martijn Visser

Over het liberalisme van Judith Shklar - Martijn Visser

Inleiding

Het liberalisme wordt vandaag de dag van alle kanten bekritiseerd. Zowel in de kranten als in de populairwetenschappelijke literatuur krijgt het liberalisme nagenoeg overal de schuld van: het liberalisme zou gedragen worden door een kosmopolitische elite die niets om de normale mensen geeft; het liberalisme zou het gemeenschapsgevoel ondermijnen en lokale culturen en tradities te grabbel gooien; het liberalisme zou nihilisme prediken, egoïsme cultiveren en de mensen reduceren tot gedachteloze consumenten; het liberalisme zou de ideologische voedingsbodem zijn van kapitalisme, racisme, seksisme, kolonialisme. En volgens sommigen heeft het liberalisme zelfs schuld aan de oorlog in Oekraïne.

Dat is een serieus rijtje aanklachten voor een politieke doctrine die toch in eerste instantie individuele vrijheid voor zoveel mogelijk mensen beoogt. De verdediging van het liberalisme komt vaak niet zo goed uit de verf. Liberalen die de naam nog durven dragen komen meestal niet veel verder dan erop te wijzen dat de alternatieven – van nationalisme, tot fascisme en communisme – toch ook niet heel aantrekkelijk zijn. Een positieve invulling van het liberalisme zelf blijft vaak achterwege – laat staan dat het liberalisme met evenzoveel geestdrift wordt bepleit als de illiberale alternatieven.

Het liberalisme van de Letse filosofe Judith Shklar (1928-1992) kan ons in dit opzicht veel leren. Shklars ‘liberalisme van de angst’ wordt steeds urgenter in een tijd waarin macht zich steeds meer concentreert en hier ook steeds meer misbruik van wordt gemaakt. Tegelijkertijd vinden we in haar werk ook een antwoord op de principiële bezwaren tegen het liberalisme.

Ik zal ingaan op twee van deze principiële bezwaren – het zijn bezwaren die al zo oud zijn als het liberalisme zelf en voor verschillende vormen van liberalisme ook zeker terecht zijn. Dat is ten eerste de kritiek dat het liberalisme geen moraal zou hebben en geen invulling kan geven aan het klassieke ideaal van het goede leven en een deugdzaam karakter; en ten tweede de kritiek dat het liberalisme een blinde vlek heeft voor onrecht en ongelijke machtsverhoudingen en altijd alleen de zittende macht heeft gediend.

Beide bezwaren verwijten het liberalisme eigenlijk een gemakzuchtige ideologie te zijn, die weinig van de mensen zelf vraagt, noch als burger, noch als bestuurder. Ik hoop aan de hand van Shklar te kunnen laten zien waarom deze bezwaren de plank misslaan, en het liberalisme vele malen veeleisender kan zijn dan we op het eerste gezicht denken.

De morele leegte van het liberalisme

Laten we beginnen met de morele leegte van het liberalisme. Deze kritiek horen we vooral vanuit rechts-populistische en christelijk-conservatieve hoek. Ze wijzen daarvoor graag op het individualisme, egoïsme en materialisme dat het hedendaagse liberalisme zou cultiveren. Zolang je belasting betaalt en de ander maar met rust laat, kan je doen en laten wat je wilt. Vrijheid-blijheid, iedereen zijn eigen privé-ethiekje en daarmee is de kous af – ‘surfplank-liberalisme’. Geen respect voor traditionele normen en waarden, geen verantwoordelijkheidsgevoel voor de gemeenschap of de publieke zaak, en geen hoger streven dan onmiddellijke behoeftebevrediging.

Shklar zou stevig protest aantekenen bij deze opvatting van het liberalisme. Ja, het klopt dat een liberale overheid geen moraal afdwingt en haar burgers niet opvoedt in één geloofsartikel over goed en kwaad of één visie op het goede leven. Het is juist een politieke doctrine die aan iedereen de vrijheid wil geven diens eigen opvatting van het goede leven na te streven. Maar het feit dat een liberale staatsinrichting de moraal aan de burger overlaat, betekent natuurlijk nog niet dat het liberalisme er zelf geen morele opvattingen op na houdt. Integendeel. Shklars liberalisme veronderstelt juist een sterk ontwikkeld ethisch bewustzijn.

Om te begrijpen hoe dat zit kunnen we het beste een blik werpen op haar boek Ordinary Vices. Vertrekpunt van dit werk is dat de filosofie de ondeugd als een op zichzelf staand fenomeen over het hoofd heeft gezien. (Vergelijkbaar met hoe Shklar in Faces of Injustice het onrecht als onderbelicht fenomeen thematiseert.) Natuurlijk hebben theologen en moraalfilosofen boekenkasten volgeschreven over de zeven hoofdzonden – hoogmoed, hebzucht, jaloezie, gulzigheid, etc. – maar dat waren altijd zonden gericht tegen God, die zouden worden bestraft in het hiernamaals. Maar de ondeugd, zegt Shklar, is een kwaad van het hier en nu, een zaak van mens tot medemens, van dader en slachtoffer. En de filosofie heeft daar onvoldoende over nagedacht.

Over welke alledaagse ondeugden heeft Shklar het dan? In vijf hoofdstukken bespreekt ze achtereenvolgens: wreedheid, hypocrisie, snobisme, verraad, en misantropie. Ondeugden die zowel in de persoonlijke als in de publieke sfeer voorkomen. Shklar beschrijft vervolgens hoe deze ondeugden in de praktijk werken en analyseert zowel de psychologische als politieke complexiteiten ervan. Zoals altijd schuwt ze al te stellige uitspraken of simpele definities. Op één uitzondering na, en dat is wreedheid. Dit is voor haar ondeugd nummer één, die alle andere ondeugden overschaduwt. De mogelijkheid van fysiek en ook psychologisch leed boezemt een angst in die alle vrijheid vernietigt.

Het vermijden van angst en leed krijgt bij Shklar daarom de allerhoogste prioriteit. Het is een inzicht dat ze aan de Franse filosoof Montaigne ontleent – in haar eigen woorden de grote held van haar boek Ordinary Vices. De politieke consequenties van dit inzicht worden volgens haar echter pas getrokken door Montesquieu, die andere Franse edelman. Zijn idee van de rechtstaat als een geheel van wetten en procedures die de burger moet beschermen tegen willekeur en machtsmisbruik is de institutionele vertaling van ‘putting cruelty first’, zoals Shklar consequent schrijft.

Vanuit moreel perspectief vindt hier echter een cruciale omslag plaats die je snel over het hoofd ziet. Shklar wijst erop dat met de uitvinding van de rechtstaat de ethiek uit het staatsbestuur verdwijnt: waar de politiek altijd – van Aristoteles tot Machiavelli – een kwestie was van persoonlijk leiderschap, een deugdzaam karakter of een goed geweten, daar komt nu een onpersoonlijk en onpartijdig systeem van instituties voor in de plaats. Zorgvuldig in toom gehouden door een uitgebalanceerd systeem van tegenmachten. Niet personen, maar procedures regeren hier. Geen voorbeeldig leider, maar een machinerie van onbekende bureaucraten. Geen enkele deugd doet ertoe, behalve rechtvaardigheid, en ook dat wordt procedureel.

Voor Montesquieu – en Shklar volgt hem hierin – is deze staatsinrichting noodzakelijk als wreedheid als grootste kwaad wordt gezien dat ten alle tijden moet worden vermeden. Vrijheid van angst en leed mag namelijk niet louter afhankelijk zijn van de toevallige deugdzaamheid van de bestuurder en kan alleen onvoorwaardelijk worden gegarandeerd door onpersoonlijke instituties. In de beroemde woorden van James Madison – founding father van de Verenigde Staten die graag naar Montesquieu verwees als ‘het orakel van Frankrijk’ – ‘Als mensen engelen waren, had je geen overheid nodig. Als mensen door engelen werden bestuurd, had je geen controle op de overheid nodig.’ Of in de woorden van Shklar zelf: ‘Liberal government for bad characters.’

De liberale staat geeft ons zo vrijheid van angst en leed, maar maakt ons nog niet tot goede mensen, laat staan tot engelen. Door alle kaarten in te zetten op het vermijden van wreedheid als grootste kwaad, moeten we mindere kwaden leren tolereren, aldus Shklar. Iedere poging om de burgers ‘op te voeden’ en iedere vorm van ondeugd te elimineren resulteert al snel in de meest wrede tirannieën, zo laat ze in Ordinary Vices zien. Het goede krijgt volgens haar alleen kans te ontkiemen in een liberale samenleving die de mensen vrijlaat zelf hun morele afwegingen maken. We kunnen alleen betere mensen worden wanneer we iedere dag weer ‘onze armzalige maar epische strijd tegen onze eigen ondeugden’ aangaan, terwijl het een enorme zelfbeheersing vereist om die ondeugden bij de ander te tolereren.

Het liberalisme is dus niet, in de woorden van Shklar, een ‘amoreel ieder-voor-zich, maar juist extreem moeilijk en veeleisend, te moeilijk voor iedereen die niet tegen contradicties, complexiteit, diversiteit en de risico’s van vrijheid kan.’ Geen surfplank-liberalisme dus, maar eerder een sisyfus-liberalisme: voor Shklar moeten we ons iedere dag opnieuw oefenen in het vermijden van alle ondeugden die op ons pad komen; moeten we ons een weg banen door een oerwoud van morele dubbelzinnigheden waarbij we niet langer blind kunnen vertrouwen op een eenduidige religieuze waarheid over goed en kwaad, maar niets anders hebben dan de stem van ons eigen geweten.

Het liberalisme als ideologie van de ‘winnaars’

Het liberalisme wordt niet alleen verweten amoreel te zijn, maar het wordt ook bekritiseerd als ideologie van en voor ‘winnaars’, die alleen in het voordeel is van een elite die het toch al heeft gemaakt en die zich verder niet bekommert om de achtergestelden en de mensen die niet mee kunnen komen. Deze kritiek horen we ter linkerzijde van het politieke spectrum: het liberalisme zou ongerechtvaardigde ongelijkheden in stand houden of zelfs vergroten door net te doen alsof succes een keuze is. Het zou de economie te veel vrij spel geven in de veronderstelling dat marktwerking de natuurlijke loop der dingen is of zou moeten zijn. En het liberalisme zou te koop lopen met gelijke rechten en kansen voor iedereen terwijl ze het structurele onrecht dat achter die formele waarheid schuilgaat doelbewust negeert.

Shklars liberalisme van de angst is inderdaad vaak gelezen als een liberalisme van de klassieke soort, dat zich tevreden stelt met het vermijden van het ergste leed, zich richt op vrede en veiligheid, en zich verder weinig bekommert om het lot van de mensen. Shklar wordt dan al snel in één adem genoemd met politiek filosofen als Isiah Berlin en Karl Popper, die met de 20ste-eeuwse geschiedenis van het totalitarisme in het achterhoofd vooral de staat als grootste gevaar voor de samenleving zagen.

Maar zo makkelijk laat Shklar zich niet in een hokje stoppen. Wat haar theorie van het liberalisme volgens mij zo uniek maakt is dat het zich niet alleen richt op fysieke wreedheid, maar ook op de angst daarvoor. Door dit psychologisch gegeven als uitgangspunt te nemen maakt Shklar haar theorie historisch: wat ons angst aanjaagt en welke groepen daar kwetsbaar voor zijn, verandert met de tijd en het liberalisme moet zich daar telkens opnieuw toe verhouden. Daarmee vergroot Shklar de taakopvatting van liberale politiek. Daar waar de machtsverhoudingen in de samenleving te scheef gaan lopen en de ongelijkheden te groot worden moet de politiek ingrijpen. Dat geldt niet alleen de staat, maar ook sociale en economische ongelijkheden die de samenleving verdelen. Shklar laat zich in haar werk meermaals kritisch uit over de machtspositie van grote bedrijven en corporate business.

In één van haar teksten benadrukt ze zelfs expliciet dat haar liberalisme ‘alle bronnen van vermijdbare vrees wil inperken’. Ze vervolgt: ‘Dit liberalisme hoopt een samenleving op te bouwen waarin iedereen zijn leven kan leiden zonder angst voor intimidatie door publieke of private actoren. Als gevolg ondersteunt het liberalisme van de angst daarom de beperking van alle vormen van sociale ongelijkheid. Zonder ook maar te streven naar een toestand van volledige gelijkheid, probeert het die ongelijkheid te beteugelen die de macht van effectieve bedreiging in de handen van enkelen leggen. Elke machtsconcentratie in de maatschappij die de mensen angst aanjaagt hun baan, gezondheid of opleiding te verliezen moet worden afgewezen.’

Een liberale overheid kan veel doen om angst en leed te voorkomen, maar daar zitten natuurlijk grenzen aan: een volledige regulatie van ons fysiek en psychisch welbevinden is een totalitaire nachtmerrie. Maar dat betekent voor Shklar niet dat we op onze lauweren kunnen rusten wanneer we wat sociale voorzieningen en een goed gereguleerde rechtstaat hebben. Nieuwe vormen van leed en machtsmisbruik zullen de kop op steken. Als daar onrecht in het spel is zal de overheid er alles aan moeten doen om dat recht te zetten.  

Daar komt bij dat er niet alleen sprake is van onrecht als de wet actief wordt overtreden, maar er ook sprake kan zijn van onrecht wanneer we het passief laten gebeuren. En dat is voor Shklar net zo erg. Deze vorm van passief onrecht is vaak onzichtbaar: we missen de toeters en bellen die afgaan als de wet wordt overtreden. Daarom moeten we volgens Shklar altijd eerst luisteren naar het slachtoffer: het zou zomaar kunnen dat we nog de woorden moeten vinden om het onrecht als onrecht te zien, en de ervaring en interpretatie van het slachtoffer moet daarvoor leidend zijn. Shklars liberalisme van de angst toont zich hier als een liberalisme dat er niet is voor de winnaars, maar juist voor de losers, de kwetsbaren, de gemarginaliseerden en minderbedeelden. Het is een liberalisme van ‘permanente minderheden’, zoals ze het zelf noemde.

Het fenomeen van passief onrecht maakt dit liberalisme opnieuw ontzettend veeleisend. Naast dat passief onrecht vaak onzichtbaar is, voelen we ons er ook niet verantwoordelijk voor: we zijn er immers niet de directe oorzaak van. Maar dat maakt het onrecht niet minder onrechtvaardig. Het enige criterium om te beoordelen of er sprake is van onrecht is voor Shklar de vraag of we het lijden hadden kunnen verminderen of voorkomen – ongeacht de oorzaak. Dit vereist een enorme waakzaamheid van zowel de overheid als de burgers. En in het bijzonder hebben de publieke instanties hier een zwaarwegende verantwoordelijkheid: het is hun primaire taak om uitvoering te geven aan de rechtstaat, om voortdurend op de uitkijk staan voor mogelijk onrecht. Als ze dat vervolgens negeren of ervoor wegkijken is dat voor Shklar een zeer ernstig vergrijp. Ze vergelijkt het met de willekeur van een tiran.

Maar ook de individuele burger van een liberale samenleving heeft een grote verantwoordelijkheid. Want we neigen allemaal voortdurend passief onrechtvaardig te zijn. Dat begint al wanneer we in de supermarkt nalaten de caissière te vertellen dat ze teveel wisselgeld teruggeeft; wanneer we nalaten de politie te bellen als we huiselijk geweld bij de buren vermoeden; of wanneer we nalaten grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer te melden. Ook hier, in de ‘democratie van het alledaagse leven’ zoals Shklar het meermaals noemt, moeten we het lef hebben op te staan tegen onrecht en tegemoet te komen aan de verplichtingen richting onze medemensen. Onrecht en ondeugd gaan hier uiteindelijk hand in hand.

Shklar laat zo zien dat het liberalisme allesbehalve gemakzuchtig en zelfgenoegzaam hoeft te zijn. Haar liberalisme laat zich leiden door een sterk ethisch bewustzijn met een grote aandacht voor ongelijke machtsverhoudingen en kwetsbare groepen. Daar kunnen hedendaagse liberalen nog veel van leren.

Martijn Visser

De auteur is wetenschappelijk medewerker bij de Mr. Hans van Mierlo Stichting. Foto: Martijn Beekman.

Lezing voor Felix en Sofie, het filosofisch café van Amsterdam, op 21 maart 2023.

Print Friendly and PDF
Hoge sociale segregatie, lage sociale mobiliteit - Alain Vannieuwenburg

Hoge sociale segregatie, lage sociale mobiliteit - Alain Vannieuwenburg

Jean-Paul Marat en zijn Chains of slavery - Rudy Schreijnders

Jean-Paul Marat en zijn Chains of slavery - Rudy Schreijnders