Twee boeken over goed en kwaad
Als ik vandaag over moraal en ethiek nadenk, schiet mij onwillekeurig de gedachte te binnen dat de 21ste eeuw worstelt met de monsters van de 20ste en dat we eigenlijk niet precies meer weten wie de monsters zijn en wat de geest.
Twee radicaal verschillende boeken die hetzelfde thema behandelen, belandden deze week op mijn bureau. Het ene draagt de titel De getemde mens en het andere Langs de afgrond. Beide gaan over moraal en ethiek, over de mogelijkheid onderscheid te kunnen maken tussen goed en kwaad.
De getemde mens bevat een aantal losstaande bijdragen van primatoloog Frans de Waal, filosoof Guido Vanheeswijck en liberaal publicist Dirk Verhofstadt. In een andere bundel zouden die bijdragen veel meer gewicht gekregen hebben, in dit boek staan ze er wat verloren bij. Ze staan rond een honderdveertigtal e-mails van filosofen, academici, advocaten, studenten, schrijvers die de vraag proberen te beantwoorden waar de moraal vandaan komt.
Daar zitten best waardevolle bijdragen bij. In een van die stukken roept Ayaan Hirsi Ali (p.60-62) op tot epistemologische bescheidenheid: “wees bescheiden over wat je weet, zonder te vervallen in relativisme.” En Johan Braeckman komt met het overvloedig geciteerde experiment met kapucijnaapjes, komkommers en druiven, dat bewijst dat ook dieren een rechtvaardigheidsgevoel hebben. Hij legt ook helder uit wat het verschil is tussen moraliteit en ethiek (p. 98). Dat eerste een menselijke eigenschap met evolutionaire wortels onderhevig aan bepaalde wetmatigheden. Het tweede, de ethiek, een door mensen vormgegeven filosofische discipline waarover we, in tegenstelling tot de moraliteit, geen enkele betrouwbare wetenschappelijke uitspraak kunnen doen.
Meer dan eens wordt er verwezen naar Immanuel Kant en diens gulden regel der wederkerigheid: doe niet aan een ander wat u niet aan uzelf aangedaan wil zien. Dat is op zich een zeer waardevolle regel die vooral door ongelovigen aangehaald wordt. Maar ook die regel heeft zijn tekortkomingen. Zoals Jochem Douma ooit opmerkte, "iemand die het niet nauw neemt met de huwelijkstrouw, kan wensen dat een ander dat tegenover hem ook niet doet.”
Bij professor Vanheeswijcks opmerking dat “religieuze en seculiere mensen in grote lijnen dezelfde moraal” delen, moet ik fronsen. Een fundamenteel verschil tussen de christelijke en de islamitische moraal bijvoorbeeld, is dat de eerste ook wereldse wetten erkent en de tweede helaas niet. Geef God wat God toekomt en de keizer wat de keizer toekomt, zei Jezus. Dat onderscheid wordt bij de islam niet gemaakt.
Katrien Schaubroeck (p. 226-228) waarschuwt voor onverschilligheid. Zij haalt een tragische gebeurtenis uit 2019 aan waarbij een 45-jarige man om twee uur ’s nachts overleed op een bankje op de Grote Markt van Kortrijk. Acht mensen hadden toegekeken hoe de man in elkaar zakte. Alle acht hadden verzuimd te helpen.
Als ik bij Anne Provoost (p. 218) lees dat “moraliteit een richting heeft” en bij Jan Terlouw (p. 256) lees over de “geweldige vooruitgang van de publieke moraal”, wenste ik haast luidop dat zij de bijdrage van Braeckman gelezen hadden die een helder en haarscherp onderscheid tussen ethiek en moraliteit maakt.
Er is een pakkend verhaal over ‘de blik van een baby’ (p. 242), een verhaal dat de optimistische toon van deze collectie belichaamt. Ook Ralf Bodelier (p. 88-89) gaat daar in mee als hij het beeld van een “meedogenloze samenleving, in toom gehouden door een vernislaagje beschaving” countert met “de idee van een beschaafde, morele samenleving, bedekt door een groezelig laagje immoraliteit.” We horen hier echo’s van het recente boek De meeste mensen deugen (2019) van Rutger Bregman. Over dat boek kunnen we kort zijn. De meeste mensen deugen inderdaad. Maar de meeste mensen zijn ook vrij volgzaam en denken liever niet teveel voor zichzelf. Bovendien is er maar een kleine minderheid nodig – een enkel individu is vaak al genoeg, denk aan Trump – om de massa in een jarenlang durend rampscenario mee te sleuren.
Ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat De getemde mens met een zeer roze bril samengesteld werd. Dat merk je ook aan de keuze van de titel, de getemde mens verwijst naar de theorie dat de evolutie ervoor gezorgd heeft dat de ‘goeden’ (dus de getemden) zich konden voortplanten en de ‘slechteriken’ uitstierven omdat zij zo onsympathiek waren. Dat is wel erg kort door de bocht. Geen wonder dat de term Holocaust maar vijf keer in dit boek van driehonderd pagina’s vermeld wordt. Er wordt nog wel eens vergeten hoe recent wij nog in de totale barbarij leefden. Ook de oorlogen in het voormalige Joegoslavië liggen blijkbaar verser in ons geheugen dan in het geheugen van de respondenten van dit boek.
Wat mij bij andere negatieve kanten van dit werk brengt.
De samensteller, Martin Harlaar, is er in geslaagd om heel wat interessante e-mails te verzamelen. Maar zijn eigen inbreng contrasteert daar fel mee. Bestaat er een minder uitnodigende manier om een boek over moraal te beginnen dan met een Wikipedia-definitie van het begrip moraal?
Harlaars rol had kunnen bestaan uit de standpunten van de protagonisten – de Waal, Verhofstadt en Van Heeswijck – tegenover elkaar te plaatsen. Zeggen dat de Waal uitgaat van een optimistische antropologie, vermelden waar Verhofstadt en Van Heeswijck hun accenten leggen, wat er op het spel staat, ik vind dat allemaal niet terug. Een overkoepelende visie mis ik totaal. Het is alsof je een kladversie leest van wat een goed boek had kunnen worden.
Zo vermeldt Harlaar wel Haidts boek The righteous mind, dat ik op deze pagina’s recenseerde, maar in Harlaars analyse vind ik niets terug van wat Haidt zo boeiend maakt. Zelfs niet de verwijzing naar het dictum van Hume dat vandaag zo vaak geciteerd wordt:
“De rede is de slaaf van de hartstochten, en hoort dat ook te zijn. Zij kan nooit een andere taak claimen dan hen te dienen en te gehoorzamen.”
Persoonlijk ben ik uiteraard voorstander van een moraal die zich niet op het goddelijke beroept. Een moraal die redelijk is. Een humanisme dat zich evenzeer van haar maakbaarheid als van haar limieten en dode hoeken bewust is. Een humanisme dat zich vandaag vooral vragen zou moeten stellen over de bepaling ‘universeel’ die haar zo vaak vergezelt.
Want dat humanisme van het EVRM en UVRM, dat we 75 jaar na de Tweede Wereldoorlog te danken hebben aan de schandvlek van de Holocaust, is vandaag nog steeds niet universeel.
Wat me meteen bij het tweede boek brengt dat deze week op mijn bureau belandde, Langs de afgrond: Het nut van foute denkers van de gevierde Nederlandse criticus Arnold Heumakers. Dat is een heel ander boek. Veeleer dan uitgaan van wat wenselijk is, gaat dit boek uit van wat werkelijk is. Het doet dit door licht te werpen op feiten en denkers uit een recent verleden dat we liever zouden vergeten dan herinneren: een aantal foute denkers die sinds het ontstaan van de democratie en het populisme (jaja, die twee gaan hand in hand) hun kwalijke stempel op de geschiedenis gedrukt hebben.
Onder die denkers vinden we Boulanger, Barrès, Drumont, Sorel, Benda, Spengler, Jünger, Schmitt, von Salomon, Wichman, Blanchot en Cioran. Boeken zoals Jean Raspails Le Camp des Saints, Jonathan Littells Les Bienveillantes and Michel Houellebecqs Soumission worden onder de loep genomen.
Het is een boek dat uitgaat van een veel minder rooskleurige visie op de moraal en het legt de vinger op de wonde, daar waar het pijn doet. Heumakers doel? Ontnuchtering:
“er zijn nog altijd grenzen, die de mensheid opdelen in afzonderlijke naties, die zonder de juiste papieren niet legaal kunnen worden overschreden. Berust het paspoort niet op het principe van Blut und Boden, ook al noemen we het zo niet meer?”
Zelfs als overtuigde humanisten tonen we ons nog altijd verdedigers van onze grenzen tegen indringers. Is dit een blijk van “schijnheiligheid of van gezond realisme?”
Ik ga die vraag hier niet beantwoorden, ze gewoon stellen is al interessant genoeg, een waardevolle bijdrage tot meer realisme.
Ook de notie van wereldburgerschap, waarmee vandaag vaak geschermd wordt, kan wel een dosis realisme gebruiken. Ik citeer nog eens uit Langs de afgrond dat het heeft over “de waan van het kosmopolitisme” die geen rekening houdt met het feit dat hier bij ons “alleen een bovenlaag van ondernemers, bankiers, activisten, kunstenaars en academici” en een “onderlaag van vluchtelingen, asielzoekers en migranten daadwerkelijk ‘kosmopolitisch’ kunnen genoemd worden”. De meerderheid is, afgezien van “een jaarlijkse buitenlandse vakantie, honkvast en sedentair gebleven.”
Dat is een spijtige realiteit die in geen enkele bijdrage van De getemde mens onder ogen wordt gezien.
In De getemde mens wordt een hoofdstukje aan de multiculturele maatschappij gewijd. Het valt me de laatste tijd steeds meer op dat er veel over multiculturaliteit geschreven wordt, maar dat dat woord meestal wordt ingezet als eufemisme voor bepaalde grote groepen van steeds dominanter wordende monoculturen. We stevenen af op een wereld met twee grote religies, islam en christendom. Religie zal altijd blijven bestaan, zolang er mensen zijn, daar kan geen enkele twijfel over bestaan, en ik gun dat de gelovigen ook. Maar ik zie overal steeds meer religiositeit opduiken en ik betreur dat. Zullen niet de zachtmoedigen maar de religieuzen de aarde erven? Ik hoop van niet. In elk geval is de fertiliteit bij de religieuzen beduidend hoger dan bij de atheïsten. Wat dat in de toekomst gaat opleveren, is moeilijk te in te schatten. Alleen moet men vandaag wel vaststellen dat het atheïsme steeds meer in een verdomhoekje is terechtgekomen en dat heel wat goedbedoelende mensen in hun uitspraken aan zelfcensuur doen. Wat dat betreft hebben we eerder nood aan getemde religies dan aan getemde mensen. Met getemde religies bedoel ik religies die zich vrijwillig aan de door mensen gemaakte wetten onderwerpen.
De mensenrechten en de holocaustherdenkingen worden vaak aangeduid als nieuwe seculiere geloofsbelijdenissen. Zo zegt Walter Van Steenbrugge (p. 245) over het EVRM: “Misschien is dit verdrag wel de meest humane tekst ooit geschreven”. Ik ben van mening dat hij dwaalt, of welwillender, dat hij maar een deel van het verhaal vertelt. Het UVRM en EVRM zijn teksten die broodnodig waren in de tijd waarin zij geschreven werden, maar zij laten zich vandaag in hun huidige vorm steeds meer zien als de achilleshiel van onze liberale democratie.
Ik sluit af.
Boeken zoals De getemde mens helpen ons niet de dode hoeken te verkennen van de heersende liberaal-democratische ideologie, het boek Langs de afgrond doet dat wel. Toch hebben beide boeken een gelijkaardige verdienste. Namelijk dat ze alle twee benadrukken dat de mens de ethiek maakt. In De getemde mens vinden we Verhofstadts tien seculiere geboden en de verwijzing naar het voorgestelde “moreel esperanto” van Paul Cliteur. En in Langs de afgrond van Heumakers lezen we dat het bestaan van de mensenrechten "geheel en al afhankelijk is van het geloof dat we eraan hechten." Het woord geloof voorzag ik zelf van cursivering. Zo kan ik, als humanist, tongue in cheek, toch met een streepje geloof afsluiten.
De getemde mens, redactie Martin Harlaar, Gompel & Svacina, 2021
Langs de afgrond, Arnold Heumakers, Boom, 2020
Recensie door J.-W. Geerinck
Kernlid Liberales