Diversiteit, rechtsstaat en natiestaat - François Levrau
De liberale rechtsstaat
Volgens El Hammouchi https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2018/05/12/hoofddoekverbod-past-niet-in-een-liberale-maatschappij/ (12 mei 2018) past het hoofddoekverbod niet in een liberale maatschappij. De liberale rechtsstaat impliceert volgens hem de vrijheid om religieuze symbolen te mogen dragen op school. Hij wordt er, naar eigen zeggen, “moe van het voortdurend te moeten herhalen dat de centrale gedachte achter de liberale rechtsstaat onder geen enkel beding een levensstijl mag opleggen aan haar burgers”. Fijn dat een achttienjarige zich uitput in het voeren van een intellectuele strijd voor de rechten van de mens. Ik ga voorbij aan het ‘hoofddoekendebat’ (wat eigenlijk een ‘debat over levensbeschouwelijke tekens’ moet worden genoemd) maar wil wel ingaan op een aantal beweringen van El Hammouchi over de liberale rechtsstaat.
El Hammouchi stelt dat de individuele vrijheid van de burger niet mag worden beperkt, tenzij dit noodzakelijk is voor het handhaven van de publieke orde of de gelijke rechten. Hij stelt tevens dat het niet uitmaakt of men nu een bepaalde levensstijl al dan niet in strijd acht met ‘onze waarden’ en die als ‘onderdrukkend’ of ‘onaangepast’ beschouwt. Immers, zo lang er geen sprake is van een reële, objectieve bedreiging van het sociaal contract – hij expliciteert dit niet, maar verwijst hier naar de mogelijkheid dat staatsburgers de lusten en lasten met elkaar kunnen delen omdat ze allen zijn gebonden aan een zelfde kader van rechten en wetten – bezit de staat geen enkele autoriteit om zich in te laten met de levens en beslissingen van de burger. Een overheid kan op het niveau van haar rechtstatelijkheid geen concessies maken: ofwel is ze rechtstatelijk ofwel is ze dat niet.
Tot zover ben ik het met El Hammouchi eens. Maar dan stelt hij dat het niet mogelijk is om te verwijzen naar de discrepantie tussen theorie en praktijk. De liberale rechtstaat zou een moreel principe zijn en dus geen hypothese behelzen over de werking van een bepaalde sociale constellatie. Hij verwijst hierbij naar, dixit, “een essaytje” van Immanuel Kant en beweert dat de “liberale rechtsstaat (…) zich niet mag inlaten met beschouwingen over sociale cohesie of bepaalde sentimenten die leven onder de bevolking.” Op het einde van zijn tekst – als een soort addendum – erkent hij wel dat de sentimenten die onder de bevolking leven belangrijk zijn. Ik wil aantonen dat die sentimenten véél nadrukkelijker moeten worden gethematiseerd.
Zijn de liberale rechtsprincipes voldoende?
Ik betwijfel of de liberale rechtsstaat alleen maar een moreel principe zou zijn en dat zij niets te zeggen zou hebben over de sociale cohesie. Liberalen hebben de rechtstatelijke principes niet enkel als morele axioma’s geponeerd, maar hebben er ook de verwachting aan verknoopt dat ze de meeste garanties bieden op sociale stabiliteit. Sterker nog, John Rawls laat zijn ‘Political Liberalism’ (1993) net beginnen met de vraag hoe er eenheid kan worden gecreëerd in een samenleving die steeds diverser wordt. Hoe abstract zijn theorie misschien ook mag zijn, het is niet zomaar de uitwerking van een aantal morele principes, maar biedt in de eerste plaats een uitgesponnen antwoord op een erg concrete vraag. Volgens Rawls is het samenleven met elkaar net mogelijk doordat iedereen gebonden is aan dezelfde neutrale rechtstatelijke principes. Of nog, de rechtstatelijke principes vormen de basis voor het sociale contract. De gedachte dat iedereen op dezelfde wijze wordt gedekt door dezelfde principes (en de manier waarop ze in legio wetten zijn vervat) en dat iedereen dus als een vrije en gelijke burger wordt behandeld, is geruststellend.
We hoeven elkaar minder te wantrouwen omdat we weten dat we allemaal ons leven kunnen en mogen leiden onder dezelfde rechtstatelijke koepel. Wanneer El Hammouchi zich dus bedient van de rechtstatelijke principes als morele axioma’s, dan moet hij weten dat die principes door de klassieke en moderne liberale denkers werden/worden verdedigd in functie van een concreet probleem: hoe samenleven in en met diversiteit. De vraag wordt dan of een simpele verwijzing naar die rechtstatelijke principes om multiculturele discussies te beslechten voldoende is. Of nog, en breder gesteld, hebben we aan de liberale theorieën van Rawls en andere liberale filosofen genoeg? Ik meen van niet en de vele discussies over de multiculturele samenleving en in het bijzonder over de Islam lijken dat te bevestigen.
Meerderheid vs. Minderheid
Waar Rawls en El Hammouchi zich te weinig rekenschap van geven is dat de liberale rechtsprincipes altijd worden geïmplementeerd in een bepaalde context waar reeds een bepaalde groep van mensen zich aan elkaar verbonden weet (en vaak reeds op een moment voordat de rechtstaat er werd gerealiseerd) door een palet van gedeelde gebruiken, tradities, overtuigingen, of door een gedeeld verleden en taal. Wat zij ook missen is dat door de impact van internationale verdragen en door de codificatie van universele rechten in nationale wetgeving het (culturele) zelfbeschikkingsrecht van de meerderheidsgroep werd beperkt. Dat is vanzelfsprekend een goede zaak voor de minderheden omdat die anders zouden kunnen worden onderdrukt door de culturele meerderheidsgroep, maar tegelijk is het dus voor die laatste groep moeilijker geworden om haar culturele eigenheid uit te drukken en in die beweging ook te bestendigen en door te geven aan de volgende generatie.
Wanneer zij dat dan toch doet, wordt zij niet zelden als bekrompen, racistisch of xenofoob geduid. De paradox is echter dat daar waar natiestaten zich door de universele rechten steeds minder konden terugtrekken in een eigen cultuur en assimilatie konden afdwingen, diezelfde rechten net voor de proliferatie en erkenning van diversiteit hebben gezorgd. Waar de natiestaat zich dus steeds minder kon definiëren als een eigen groep met een eigen cultuur, kregen minderheidsgroepen meer tools die hen toelieten te zeggen: ‘Dat zijn wij en op deze punten willen wij erkend worden zodat wij onze cultuur kunnen doorgeven aan onze volgende generatie’.
Veel debatten over de multiculturele samenleving worden gekaderd binnen en beslecht door het rechtstatelijke kader, maar die discussies (die dan meestal gaan over wat die principes nu precies voor deze of gene context betekenen) leiden de aandacht af van wat eigenlijk echt op het spel staat, namelijk de vraag hoeveel diversiteit een samenleving aankan. De ‘multiculturele malaise’ heeft wellicht in de eerste plaats te maken met de vraag of de liberale rechtsprincipes niet dermate veel van een samenleving vragen dat ze op termijn corrosief wordt. Het is bijvoorbeeld niet omdat een samenleving zich politiek in neutrale termen moet legitimeren, dat daarmee ook de burgers ‘neutraal’ zijn geworden. Mensen blijven nauw gebonden aan ‘hun’ identiteit en kunnen het daarom moeilijk hebben met de etnisch-culturele en religieuze diversiteit die toeneemt. Meer nog, de neutrale overheid die diversiteit mogelijk maakt, staat toe dat mensen indifferent of zelfs (tot op zekere hoogte) intolerant zijn ten opzichte van die diversiteit. Niemand wordt immers gevraagd het met de Islam eens te zijn en niemand wordt verplicht naar Turkse winkeltjes te gaan. Een neutrale rechtstaat impliceert dus niet noodzakelijk de aanwezigheid van tolerante burgers. Tolerantie of respect (of hoe men dat ook wil benoemen), is nochtans belangrijk om de liberale rechtstaat houdbaar/leefbaar te houden. Het wordt dan interessant na te gaan waarom tolerantie/respect zo moeilijk ligt.
Wie wij zijn definiëren we in wat we niet (willen) zijn
Tolerantie is geen concept waarmee lichtzinnig moet omgesprongen worden. Aan ‘tolerantie’ kleeft een groot gewicht waarvan niet duidelijk is of elke samenleving het wel kan torsen. Het is dus niet zeker of de redelijke, neutrale en anonieme universele rechtsprincipes wel steeds kunnen worden gerealiseerd in de tijdruimtelijke context van de natiestaten. Natiestaten zijn immers verknoopt aan culturele identiteiten en de codificatie van universele rechtsprincipes hebben gemaakt dat zij zich omzeggens hebben moeten aanpassen aan die universele spelregels (met enerzijds het verlies van de eigen cultuur en identiteit tot gevolg en anderzijds de groei van minderheidsgroepen die net door die spelregels hun eigen identiteit bekrachtigd hebben zien worden). Dat is een paradox die de multiculturele malaise op een andere wijze kadert dan El Hammouchi doet. Als het immers enkel zou afhangen van de rechtsprincipes die objectief, neutraal, redelijk en anoniem zijn, dan zou met het verstrijken van de tijd iedereen wel zien dat er eigenlijk geen probleem is: vrijheid is blijheid, ‘global justice’ ligt binnen handbereik en identititeitsgebonden conflicten zijn aftands. Het punt, opnieuw, is dat de ‘kleurloze’ rechtsprincipes altijd worden beleefd en geclaimd in lokale contexten met een bepaalde geschiedenis en culturele couleur. De rechtsprincipes vormen het gedeelde ‘skelet’ waarrond elke westerse natie is opgetrokken, maar het ‘vlees’ en ik zou durven zeggen ‘het hart’ is particulier en het is niet zo duidelijk of het wel altijd en overal even poreus is (en moet zijn).
Wat omvat dat ‘vlees’ van een samenleving dan precies? Wat bedoelen mensen wanneer ze het hebben over ‘onze identiteit en cultuur’? Het is alvast niet iets dat altijd positief (d.i. in de loutere bevestiging van x) kan worden omschreven, maar vaak is het iets dat als negatief (in de ontkenning van y) te benoemen valt. Of nog, het is iets dat naar boven komt in de mate dat het contrasteert met ‘iets anders’. Een goed voorbeeld is de discussie over zwarte piet. Weinig mensen zullen vooraleer de ‘zwartepietendiscussie’ losbarstte gemeend hebben dat Sinterklaas een wezenlijk element van de eigen cultuur is. Het is echter op het moment dat er aan die traditie wordt geraakt, dat men voelt dat daar toch een gevoelige snaar werd beroerd. Het doet denken aan het moment waar je op het punt stond kleding weg te gooien die je eigenlijk al lang niet meer draagt. Van sommige kledingstukken ben je blij dat ze uit je dressoir verdwijnen (Hoe kon ik dat ooit dragen?!), maar van andere weet je dat je ze nooit meer zult dragen maar toch krijg je het niet over je hart om ze effectief weg te gooien. In dat laatste geval weet je dat de kleding beter uit je dressoir verdwijnt, maar je voelt je toch nog steeds emotioneel aan die kleding gebonden. In die zin bestaan we omzeggens uit die zaken die we niet kunnen weggooien of waarmee we ons niet (meer) kunnen associëren.
Volgens mij kunnen discussies over de Islam ook op die manier worden begrepen. Niet zelden wordt de Islam immers voorgesteld als een religie die geen plaats zou hebben in onze samenleving. Er wordt hevig geschermd met de rechtstatelijke principes – Islam zou er al dan niet compatibel mee zijn – maar eigenlijk gaat het daar niet enkel (en mogelijks zelfs dus niet eens primair) over. Wat onderliggend aan die discussie ligt, is de vraag of de Islam compatibel is met de cultuur (het vlees) van een westerse natiestaat. Dat is de reden waarom ook de zogenaamd ‘goed geïntegreerde moslims’ het moeilijk blijven hebben een baan te vinden en om zich in algemene zin aanvaard te voelen. Men kan dit dan op twee manieren framen. Politiek links ziet in deze ongemakkelijke situatie een bewijs voor racisme of xenofobie van de meerderheidsgroep omdat die zich blijkbaar onvoldoende heeft ‘aangepast’ aan de rechtsprincipes (het skelet) die nopen tot tolerantie en respect.
Niet iedereen heeft zich dan blijkbaar neergelegd bij de consequenties van die rechtsprincipes, want wie voor ‘gelijkheid’ en ‘vrijheid’ is, die moet aanvaarden dat de staat die ‘gelijkheid’ en ‘vrijheid’ voor iedereen en in eenzelfde mate opbrengt. El Hammouchi heeft wat dat betreft gelijk: een overheid kan niet een beetje rechtstatelijk zijn. Politiek rechts begrijpt dit eerder als een vorm van zijnsverlies (het vlees) omdat de meerderheidgroep zich niet langer kan bedienen van culturele assimilatie. Het woord ‘Belg’ of ‘Vlaming’ bestaat nog wel als indicatie van iemand die op het Belgisch/Vlaams grondgebied woont of daar is geboren, maar het wordt steeds minder evident om ‘Belg’ of ‘Vlaming’ te begrijpen als een verwijzing naar een aparte etnisch-culturele groep die over eigen rechten en tradities zou beschikken omdat die rechten gebonden zijn aan universalistische principes en omdat de tradities door ‘minderheidsrechten’ in toenemende mate worden ‘gemulticulturaliseerd’.
Besluit
Discussies over de multiculturele samenleving – zoals het zoveelste ‘hoofddoekendebat’ – moeten, zoals El Hammouchi terecht aangeeft, met de ratio worden beslecht (en dus door te verwijzen naar de rechtsprincipes). Het punt is echter dat de rechtsprincipes kunnen worden ervaren als iets dat ‘top down’ op de eigen identiteit wordt gedropt. We zijn voor gelijkheid en vrijheid, maar we aanvaarden (of begrijpen) niet altijd de consequenties van die principes. Spinoza gaf aan dat een overheid nooit een beleid mag voeren dat indruist tegen de harten van de samenleving, want wie gelooft dat een collectief enkel door rede kan bestuurd worden is naïef. Beweren, zoals El Hammouchi doet, dat de liberale rechtstaat zich niet mag inlaten met beschouwingen over sociale cohesie en bepaalde sentimenten van de bevolking lijkt me daarom een misvatting.
Wat een duurzame liberale rechtstaat nodig heeft, is een moraliteit die niet enkel bestaat uit rationele principes, maar ook uit gedeelde gebruiken van het hart – wat Spinoza als concordia definieert. Als een samenleving niet wil bezwijken onder het gewicht van haar eigen principes, dan moeten de rechtstatelijke principes (en de gevolgen) ook ‘bottom up’ worden aanvaard. Een neutrale rechtstaat buigt zich dus, anders dan wat El Hammouchi lijkt te suggereren, best wel over de vigerende gevoelens omdat een neutrale staat uiteindelijk toch het best floreert bij gratie van tolerante mensen.
Het is daarom van groot belang na te gaan waarom mensen blijkbaar niet over de ganse lijn tolerant (kunnen) zijn. Een gebrek aan tolerantie hoeft daarbij niet altijd laagdunkend te worden weggeschoven als een teken van racisme of xenofobie, gezien het ook kan te maken hebben met het feit dat mensen het gevoel hebben dat een bepaalde culturele identiteit niet meer kan/mag worden geclaimd (of omdat door de Moderniteit de eigen cultuur op het niveau van de tradities en praktijken dermate verschraald is geworden dat men niet echt meer de behoefte voelt om nog expliciet voor bepaalde tradities en praktijken te ijveren) op het moment dat minderheden net wel en vaak erg expliciet vanuit hun cultuur erkenningsclaims kunnen/mogen/willen formuleren. De identiteitsbalans is dan niet in evenwicht en dat sorteert allerhande (sociale en psychologische) effecten die mee de malaise van de multiculturele samenleving bepalen.
Het is dus niet omdat de samenleving volgens het liberale principe van neutraliteit moet kunnen worden vormgegeven, dat die samenleving niet onder het gewicht van de daarbij horende tolerantie zou kunnen bezwijken. Als dat gevaar bestaat – als de tolerantievraag dus te zwaar zou zijn – dan helpt het niet om, zoals El Hammouchi doet, enkel te insisteren op het feit dat het liberale model nu eenmaal het kader is waarbinnen alles zich moet afspelen. Hij wint daar op de academische tekentafel wel de strijd mee (wie zal hem tegenspreken?), maar de oorlog wordt elders uitgevochten en daar spelen andere motieven waarmee ook rekening moet worden gehouden.
François Levrau
De auteur is Doctor Sociale Wetenschappen en thans verbonden als Doctor Assistent aan de UAntwerpen