De populist - Benjamin Carter Hett
Hoe kon de Weimar-republiek in een handomdraai worden weggevaagd en vervangen worden door ‘het kwaadaardigste regime’ dat de wereld ooit heeft gezien? Benjamin Carter Hett (1965) is er zich van bewust dat het antwoord niet voor het oprapen ligt. De Amerikaanse professor aan het Hunter College van de University of New York koos er in De populist daarom voor om geen elke theorie uit te sluiten. Zijn exposé houdt bijgevolg elk antwoord tegen het licht, overweegt de draagkracht ervan en integreert hem vervolgens in de maatschappelijke en politieke ontwikkelingen van het Duitsland van het interbellum. Om de kritiek te weerleggen dat hij niet meer dan een zoveelste optelsom van algemeen bekende gegevens maakt, betoogt Hett dat enerzijds voortdurend nieuwe lagen aan onze kennis over de val van de Weimar-republiek worden toegevoegd en anderzijds door de wisseling van de generaties ons begrip van het verleden in elk tijdvak anders wordt ingevuld. Daarom moet volgens hem de geschiedenis permanent herschreven worden.
Van meet af aan sluit Hett zich aan bij de opvatting dat het antwoord op alle vragen over Weimar in de Eerste Wereldoorlog te vinden is. Hij richt zich daarbij voornamelijk op de tegenstelling tussen het begin en het einde van het conflict. In augustus 1914 stond Duitsland als één man achter keizer Wilhelm II. In november 1918 was iedereen geschokt door de wapenstilstand en de troonsafstand van de monarch. Hadden de kranten niet tot het allerlaatste ogenblik de overwinningen op het slagveld bezongen? Hett stemt er volledig mee in dat de Duitse bevolking in beide gevallen het slachtoffer van mythevorming is geweest. Aan de ene kant had de extatische eenheid van de eerste oorlogsmaanden nooit bestaan. Aan de andere kant was de zogenoemde dolkstootlegende – de schuld van de nederlaag lag niet bij het Duitse leger of de militaire en economische overmacht van de geallieerden, maar bij de agitatie door socialisten, communisten en Joden op het thuisfront – een sluwe truc van veldmaarschalk Paul von Hindenburg (1847-1934) om de waarheid voor het ineenstorten van het westelijke front te verdoezelen en zijn eigen verantwoordelijkheid op anderen af te wentelen.
‘Hoe een natie haar verleden ziet,’ concludeert Hett terecht, ‘is minstens even belangrijk als hoe dat verleden daadwerkelijk is geweest.’ Hij blijkt weliswaar niet te weten dat Hindenburg niet de uitvinder van de dolkstootlegende was. Tijdens de grote stakingen in de Duitse industrie in de winter van 1917-18, zo verzekert de Britse historicus Tim Grady in zijn recent verschenen A Deadly Legacy. German Jews and the Great War, had Georg Bernhard (1875-1944) al in de Vossische Zeitung naar de stakende arbeiders uitgehaald. Ze steken de fronttroepen een dolk in de rug, aldus de chef-redacteur van de Berlijnse krant. Het was een hoogst ongelukkige woordkeuze: Bernhard was van Joodse afkomst. Wat hij schreef, dachten evenwel vele van zijn landgenoten. De uitgekookte Hindenburg hoefde enkel met dit verdichtsel rond te leuren. Per slot van rekening had hij een heldenstatus. Waarom zou een held willen liegen?
Hett had ook het Duitsland van voor de Grote Oorlog in zijn berekeningen mogen meetellen. De erfenis van een op religieuze en regionale gronden gespleten keizerrijk, van een halfwassen democratie met een geopolitiek minderwaardigheidscomplex, van een steeds agressiever antisemitisme en van een heilloze verheerlijking van een militaire kaste heeft zonder enige twijfel aan de wankelmoedige stemming van het overwonnen Duitsland bijgedragen. Maar had het land bij de parlementsverkiezingen van januari 1919 het beladen verleden niet voorgoed de rug toegekeerd? Democratische partijen behaalden meer dan driekwart van de stemmen, en de nieuwe grondwet was de meest vooruitstrevende van de wereld. Voor Hett flatteert die constellatie de werkelijkheid. ‘Het fundamentele probleem van de eerste democratie van Duitsland,’ zo Hett, ‘was het ontbreken van een algemene maatschappelijke consensus over de vraag waarom de oorlog verloren was.’ Terwijl de democratische partijen begrepen dat ze de nieuwe wereldorde dienden te omarmen, kozen de nationalistische partijen voor het verzet. Verzet tegen het zogenoemde Diktat van Versailles, waarbij niet zozeer de grootte van de herstelbetalingen als wel de oorlogsschuldclausule als een graat in de keel bleef steken. Verzet tegen de zogenoemde novembercriminelen, dat wil zeggen alle politici die de vredesverdragen hadden geaccepteerd. Verzet tegen de bezetting van het Ruhrgebied in 1923. Hett vergeet weliswaar te vermelden dat naast Frankrijk ook België troepen had gestuurd. Wat de nationalisten dan wél nastreefden? Economische zelfvoorziening, mits Lebensraum in oostelijk Europa. Eigen volk eerst. De installatie van een rechts regime.
Laag na laag graaft Hett zich gestaag een weg door de talloze factoren die tot de val van de republiek hebben bijgedragen. Soms diept hij bekende oorzaken op, zoals de hyperinflatie van 1923 of de torenhoge werkloosheid en wijdverbreide armoede in de jaren na de beurkrach van Wall Street in oktober 1929. Soms focust hij op oorzaken die andere historici hebben onderschat. Zo hamert hij er voortdurend op dat links noch rechts bereid was om elkaar de hand te reiken en compromissen te sluiten. Ook de tegenstelling tussen het liberale Berlijn en het conservatieve platteland speelde volgens hem een rol, net als de angst voor een burgeroorlog na de verkiezingsoverwinningen van de nazi’s begin jaren’30. Voorts wilden zelfs politici die het goed meenden, zoals Gustav Stresemann (1878-1929), in 1923 korte tijd rijkskanselier en later minister van Buitenlandse Zaken, liever de sociaaldemocraten buitenspel zetten en de verzoening met Frankrijk op het spel zetten dan de eigen machtspositie in gevaar brengen.
Stresemann kreeg steun uit nationalistische hoek: van de grootindustriëlen en rijkspresident Hindenburg tot de legertop en de protestantse middenklasse. Hett maakt vreemd genoeg geen melding van de geheime militaire samenwerking van de Weimar-republiek met de Sovjet-Unie, toch een extra bewijs dat het land zelfs tijdens zijn flirt met de westerse democratieën eropuit was om de onder het Verdrag van Versailles opgelegde legerbeperkingen te omzeilen. Maar van doorslaggevende aard was volgens Hett de beslissing van Hindenburg eind januari’33 om Adolf Hitler tot rijkskanselier te benoemen. Waarom ging de rijkspresident overstag? Hij was doodsbang voor een gerechtelijke vervolging door de nazi’s, met als gevolg een mogelijke afzetting, aldus Hett. De in het nauw gedreven Hindenburg offerde liever Duitsland dan zijn eigen reputatie op. Een beschuldiging die kan tellen. Helaas ontbreekt het Hett aan harde bewijzen.
Hett kwijt zich trefzeker en buitengewoon helder van zijn aartsmoeilijke taak niet te verdrinken in het moeras van politieke intriges en persoonlijke afrekeningen. Briljant is de meedogenloze demontage van de machinaties van de rijkskanseliers Heinrich Brüning (1885-1970), Kurt von Schleicher (1882-1934) en Franz von Papen (1879-1969). Zij waren nu eens willens en wetens en dan weer onbedoeld de wegbereiders van het Derde Rijk. Hitler plukte de vruchten van hun lafheid en kortzichtigheid. Maar waarom koos Hett voor De populist als titel van zijn boek? Hoewel hij nooit expliciet de parallellen tussen de jaren’30 en de toestand van de wereld vandaag opzoekt, bevat de titel toch een duidelijke boodschap. Staan we opnieuw op de rand van de afgrond? Of getuigt het van domheid en luiheid twee tijdvakken met elkaar te vergelijken? Hett doet niet mee aan het welles-nietesspelletje. Desondanks is hij niet blind voor een aantal grondeigenschappen die de mensheid altijd hebben geplaagd. De fascinatie van de massa voor irrationaliteit bijvoorbeeld. Of haar denken in raciale of religieuze termen.
Hitler en zijn propagandisten tonen ons hoe in bepaalde tijden het sluipende gif van een in haat en woede gedrenkt populisme sterker op de massa inwerkt dan de rede. ‘Heel de nationaalsocialistische agitatie doet voortdurend een beroep op het innerlijk varken van de mens,’ zei Kurt Schumacher (1895-1952), na de oorlog de eerste leider van de SPD. ‘(De nazi’s zijn) er voor het eerst in de Duitse politiek in geslaagd de menselijke domheid volledig te mobiliseren.’ Naar Schumacher was niet geluisterd. Wel was er geluisterd naar lieden die vrijelijk onzin rondstrooiden. Zoals de naziagitator op een bijeenkomst van boeren. ‘Wij willen geen lagere broodprijzen, wij willen geen hogere broodprijzen, wij willen geen stabiele broodprijzen. Wij willen nationaalsocialistische broodprijzen!’ schreeuwde hij. De boeren onthaalden zijn tirade op een oorverdovend gejuich.
Benjamin Carter Hett, De populist. Uitgeverij Balans, 2018, 352 bladzijden, 24,95 euro. Vertaald door Fred Hendriks/Uitgeverij Balans
Recensie door Joseph Pearce
Deze tekst verscheen eerst in de boekenbijlage van De Morgen