Albert Speer - Magnus Brechtken
‘Twaalf jaar lang had ik gedachteloos onder moordenaars geleefd.’ Albert Speer (1905-1981) had zich in zijn in 1969 verschenen Erinnerungen niet onschuldiger aan de wereld kunnen voorstellen: de apolitieke architect van weliswaar megalomane maar voorts totaal onschuldige civiele bouwprojecten van Adolf Hitler, de nazi die in tegenstelling tot het geboefte rond de Führer tot het bittere einde fatsoenlijk was gebleven, de spijtoptant die al in 1945 tijdens het proces van Neurenberg zijn medeverantwoordelijkheid voor de misdaden van het Derde Rijk had toegegeven.
De memoires waren zowel in West-Duitsland als in het buitenland een eclatant succes, aldus Magnus Brechtken (1964) in Albert Speer, de biografie van de man die één van Hitlers trouwste intimi was geweest. De Duitse historicus, directeur van het vooraanstaande Institut für Zeitgeschichte in München, schat de totale verkoop op drie miljoen exemplaren. Nog veel succesvoller was de impact van het boek op de publieke opinie. Vriend en vijand waren het roerend eens: Speer was het prototype van de nobele nazi. Vóór de oorlog hield hij zich enkel met bouwopdrachten bezig. Tijdens de oorlog had hij niet alleen geen weet van de genocide op de Joden gehad, hij had er tevens alles aan gedaan om het leed van dwangarbeiders te verzachten en de Duitse industrie na het Nerobevel van Hitler voor de totale vernietiging te behoeden. Toen bleek dat de Führer weigerde in te zien dat de oorlog verloren was, had hij zelfs geprobeerd om hem om te brengen.
In feite cementeerden de Erinnerungen het beeld van een brave burger en moedige verzetsman die na zijn veroordeling tot twintig jaar opsluiting in de gevangenis van Spandau in Berlijn aan iedereen die het wilde horen, was blijven verkondigen dat hij ‘stomtoevallig (…) aan de biertafel van fascistische vechtjassen’ was beland. Was die celstraf dan per slot van rekening niet onrechtvaardig geweest?
Brechtken onderzoekt met een onvermoeibaar oog voor het revelerende detail hoe Speer er tientallen jaren lang in geslaagd is historici, journalisten, Joodse publicisten en zelfs nazijagers bij de neus te nemen. Alles wat Speer beweerde te hebben gedaan of niet gedaan was immers ronduit gelogen. De constructie van leugens en fabels begon pas af te brokkelen toen het vierdelige docudrama Speer und Er in 2005 op de Duitse televisie werd uitgezonden. Filmmaker Heinrich Breloer toonde daarin ondubbelzinnig aan dat Speer als oorlogsmisdadiger op gelijke voet had gestaan met Hitler, Himmler, Goering en Goebbels.
Die Akte Speer. Spuren eines Kriegsverbrechers, een boek dat Breloer samen met Rainer Zimmer kort daarna schreef, bevestigde met verpletterend gegrond bewijsmateriaal de twee doelen die Albert Speer tijdens het Derde Rijk had nagestreefd: de nationaalsocialistische leer helpen uitvoeren en zichzelf verrijken. De apolitieke vakman? Niet anders dan de Generalbauinspektor van de in steen uitgevoerde rassenideologie. Daarom ontstonden de concentratiekampen van onder meer Sachsenhausen en Mauthausen speciaal voor de ontginning van het graniet dat voor de talloze bouwprojecten nodig was. De Joden? In 1939 liet ‘de bouwmeester van de beweging,’ zoals de nazikrant Völkischer Beobachter Speer gloedvol beschreef, in Berlijn op eigen initiatief 23.765 woningen van Joden ontruimen en de bewoners ervan deporteren. Daarbij schiep hij het concept ‘judenreine Gebiete’.
Tijdens de oorlog was hij als zogenoemde Wundermann van de bewapeningsinspanning volledig op de hoogte van zowel de vernietigingsoorlog in het Oosten als de Holocaust. Hij zorgde er tevens voor dat het barakkenkamp van Auschwitz werd uitgebreid. Constant overleg en nauwe samenwerking met Reichsführer-SS Heinrich Himmler was daarbij vanzelfsprekend. De dwangarbeiders? Als rijksminister voor Bewapening en Munitie (later Oorlogsproductie) zette hij bij benadering dertien miljoen gevangenen als slaven in. Alleen al bij de bouw van Mittelbau-Dora, de ondergrondse fabriek voor de productie van V2-raketten, kwamen twintigduizend arbeiders om. Bij zijn bezoek aan de installaties was hij bovendien getuige geweest van de barbaarse werkomstandigheden.
De verzetsman? Vanaf 1943 predikte hij ‘nog meer radicalisering en intensivering van de oorlogvoering’ dan Joseph Goebbels, de minister van Propaganda. ‘Zodoende droeg hij bij tot een heilloze verlenging van de oorlog,’ aldus Brechtken. De bescheiden burgerman ten slotte? In feite was Speer een machtswellusteling die zoveel mogelijk invloedrijke functies verzamelde, ongegeneerd in de staatskas graaide, corruptie tot kunst verhief, zijn concurrenten in de architectenbranche en de rijksministeries meedogenloos bestreed en tijdens de laatste oorlogsmaanden stond te trappelen om als opvolger van de Führer benoemd te worden.
Misschien rijst de vraag of Brechtken geen al te eenzijdig portret van Speer schetst. Was Speer niet charmant, intelligent, beschaafd? En wat met de familieman, de trouwe echtgenoot, de vader van zes kinderen? ‘Mensen waren voor hem gereedschap,’ constateert zijn dochter Margret ijskoud. ‘Mensen waren getallen en ze moesten functioneren. Bij hun lot of gevoelens stond hij gewoon niet stil. Hij heeft iedereen gebruikt.’
Waarom kwam zes decennia lang zo goed als niemand op de idee Speers tegenstrijdigheden, leugens en lacunes in diens Erinnerungen en de in 1975 uitgegeven Spandauer Tagebücher te verifiëren? In The German Genius (2010) van Peter Watson beschrijft de Britse historicus hoe het juist Duitse wetenschappers waren die reeds in het begin van de negentiende eeuw de aanzet tot bronnenstudie hadden gegeven. Is het dan niet godgeklaagd dat in het naoorlogse Duitsland die Quellenforschung in gebreke bleef? Van het Derde Rijk waren miljoenen documenten in talloze archieven bewaard gebleven, waardevol bewijsmateriaal van het doen en laten van zowel de nazibonzen als hun ontelbare loopjongens. Waarom bleef bovendien iedereen zo goedgelovig? En waarom konden velen het zelfs na de ontmaskering van Speer niet over hun hart krijgen hem af te vallen?
‘Het leven en de carrière van Albert Speer,’ aldus Brechtken in zijn epiloog, ‘illustreren op indringende en prominente wijze de vorming van de Duitse samenleving in de twintigste eeuw.’ Speer stond met andere woorden voor de doorsnee Duitser die na 8 mei 1945 opeens besefte dat de nazi’s ‘de anderen’ waren. Maar Speer kreeg ook hulp van Joachim Fest en Wolf Jobst Siedler. De historicus Fest maakte van de houterige schrijfstijl van Speer een vlot leesbaar product. Siedler streefde als de baas van Ullstein en uitgever van de memoires en dagboeken in de eerste plaats een zo groot mogelijk verkoopsucces na. Brechtken: ‘Het verschoningsdiscours dat Speer, Siedler en Fest componeerden (…) was perfect op maat gesneden van de Duitse tijdgeest die snakte naar distantiëring, en het sloot ook aan op de behoefte aan snelle normalisering die vooral in de Angelsaksische wereld leefde.’
Normalisering? Brechtken verwijst hier naar de vaste wil van de westerse democratieën om na het neerlaten van het IJzeren Gordijn met vereende krachten – en dus ook met West-Duitsland – de Sovjet-Russische dreiging het hoofd te bieden.
Magnus Brechtken leverde een krachttoer. Gewapend met een notenapparaat van 240 bladzijden en bijna 70 bladzijden bron- en literatuurverwijzingen fileert hij uiterst geduldig en evenzeer exhaustief een voor een de argumenten van Speer en diens apologeten. Vervalsing van de geschiedenis zit hem zo hoog dat hij iedere naïeve naloper genadeloos neersabelt. David Frost, Harry Mulisch, Simon Wiesenthal, Gitta Sereny, Joachim Fest, Willy Brandt, Helmut Kohl, ze lieten zich allemaal voor het karretje van Speer spannen. Groot respect heeft hij dan weer voor Primo Levi en Jean Améry, overlevenden van de Holocaust die al snel doorhadden dat Speer de leugens aan elkaar reeg.
Lof verdienen voorts de onderzoekers die voor hun proefschriften, afstudeerscripties en dissertaties in de archieven doken en zo ontdekten hoe de vork werkelijk in de steel zat. Hun werk werd vaak op hoongelach getrakteerd of zelfs helemaal genegeerd. Brechtken geeft wel toe dat er nog werk aan de winkel is. Zo zijn Speers toespraken nauwelijks bestudeerd. Ook het ‘koor van politici en diplomaten dat zich roerde om Speer vrij te krijgen is tot nog toe niet geanalyseerd op basis van de bronnen.’ Belangrijk is daarom zijn oproep om memoires, gedenkboeken en interviews nooit meer als geschiedschrijving te gebruiken, ze vormen in het slechtste geval ‘een slinks samenstel van afleidingstrucs, retorische rookgordijnen en onversneden leugens.’ Albert Speer is niet enkel het standaardwerk over de carrière van een notoire nazi, het zet iedereen aan kritisch te blijven denken. In tijden van voorwendsels en verzinsels van de nieuwe volksverleiders een meer dan welgekomen oproep.
Magnus Brechtken, Albert Speer. Thomas Rap, Amsterdam, 976 bladzijden, €49,99. Vertaald door Hans van Riemsdijk.
Recensie door Joseph Pearce