Heraus professoren - Guy Schrans
Guy Schrans, emeritus-professor van de Universiteit Gent, jurist en gewezen liberaal politicus, verdiepte zich in twaalf levensverhalen van Joodse juristen-professoren die onder druk van de nazi-heerschappij het land ontvluchtten en toevlucht zochten in het Verenigd Koninkrijk. Het resultaat is een boekje, waarvan de kwaliteit van de inhoud niet in verhouding staat tot zijn omvang. Heraus, professoren telt slechts 95 pagina’s, maar daarin wordt de lezer geconfronteerd met heel wat persoonlijke ellende, en af en toe wat successen, maar ook met een historisch belangrijke bijdrage aan de Britse en internationale rechtsleer dat aan deze eminente rechtsgeleerden mag aangerekend worden.
Onvoorstelbaar schrijnend is wat ze meegemaakt hadden in nazi-Duitsland. Van volwaardig Duits burger werden ze vaak met één pennentrek een paria. Van goed geremunereerde universiteitsprofessoren vervielen ze meestal tot de status van op rustgestelde met een minimuminkomen waar ze nauwelijks mee rond kwamen, als ze al een inkomen behielden. Bovendien kregen ze te maken met het brutale optreden van SA-aanhangers en moesten ze allerlei vernederingen voor goed nemen. Het was geen uitzondering dat de colleges door antisemitische agitatoren gestoord werden. Eenmaal ze zich gerealiseerd hadden dat er voor hen in Duitsland geen plaats meer was, wisten ze met de hulp van vrienden, kennissen en familie hun land tijdig te ontvluchten. Want ook dat werd uiteindelijk onmogelijk gemaakt. Hitler had zich immers voorgenomen het jodendom uit te roeien. Dat de impact van de jodenvervolging ondanks de ervaringen aanvankelijk onderschat werd, leidde ertoe dat heel wat Duitse joden hun vlucht uitstelden tot ze de ernst ervan inzagen.
In het Verenigd Koningrijk maakten de émigrés wat Schrans een ‘hoffelijke academische onverschilligheid’ noemt, mee. Soms kregen ze geen toegang tot academische functies omdat ze beschouwd werden als enemy alien; soms werden ze zelfs opgepakt en opgesloten. Niettegenstaande ze in Duitsland werden vervolgd omwille van racistische redenen, vielen ze toch onder de noemer van mogelijk interne vijand gedurende de oorlog. Ze slaagden er evenmin in om volwaardig deel te nemen aan het universitaire leven. Ze werden bijvoorbeeld geen lid van een <I>college</I>. Anderzijds werd er wel gezorgd voor financiële steun, hoe weinig ook en konden ze vrijelijk gebruik maken van de bibliotheken in Londen, Cambridge en Oxford. Niettemin konden ze nauwelijks het hoofd boven water houden. In elk geval werden ze in hun nieuwe thuisland niet uitgesloten en zeker niet omdat ze joods waren.
Een aantal vooroordelen, geworteld in de Britse academische opvattingen en gebruiken, verhinderden dat de nieuw aangekomen professoren in het onderwijs konden ingeschakeld worden. Ook al was hun kennis van het Engels toereikend, ze werden beschouwd als te geleerd om aan de beginnende studenten de nodige basis mee te geven. Daarbij ging men er aan voorbij dat deze docenten zich reeds in Duitsland op bevredigende tot voortreffelijke wijze van deze taak gekweten hadden. Bovendien ontvingen de Britse juristen hun opleiding in beroepscorporaties, terwijl de universitaire opleiding vooral literair en historisch was. Anderzijds verschilde het Britse rechtssysteem grondig van het Duitse. Aangezien de meeste professoren al een aanzienlijke academische loopbaan achter de rug hadden en zich sterk gespecialiseerd hadden, viel de aansluiting op het Britse rechtssysteem niet altijd mee.
Enkel met de demobilisatie en de toename van de teruggekeerde militairen die aan een rechtenstudie begonnen, werden Duitse émigré-professoren ingeschakeld in de opleiding om aan de stijgende vraag te voldoen. Dat alles bracht met zich dat tot dan vooral wetenschappelijk onderzoek en publicaties tot hun werkterrein ging behoren. En daar is het dan ook dat de belangrijkste bijdrage van deze émigré-professoren zich situeert. Fritz Schultz, gespecialiseerd in Romeinsrechtelijke teksten, bevorderde de studie van het Romeinse recht in het Verenigd Koningrijk, waar de aandacht daarvoor tot dan ondermaats was.
Friedrich-Alexander Mann, die een internationale reputatie opbouwde, zowel in de academische als zakenwereld, ‘publiceerde baanbrekende studies in diverse rechtsdisciplines: internationaal privaatrecht, volkenrecht, vennootschapsrecht, monetair recht, Engels privaatrecht.’ Kenmerkend is zijn strikt juridische standpunt dat geen niet-juridische argumenten, zoals sociologische of economische, toeliet. Later diende hij zijn inzichten bij te schaven, althans op monetair gebeid. Immers, het verlies van de stabiliteit van de Pond Sterling, noodzaakte een herziening van het contractrecht. Niet langer de Pond Sterling was de munt die in juridische beslissingen centraal stond, maar de contractueel overeengekomen geldeenheid.
Martin Wolffs reputatie steunde vooral op zijn publicaties. Onder meer zijn traktaat over het eigendoms- en zakenrecht werd een echte bestseller. Zijn werk over het Engels internationaal privaatrecht liep in de kijker omdat hij, in tegenstelling tot de Britse gewoonte, de behandeling sterk theoretisch onderbouwde, aansluitend op de Duitse traditie. Bovendien was dat domein, wegens hun geringere talenkennis door de Britse auteurs onderbelicht geweest. Daarentegen maakte zijn geringe aandacht voor de case law en de common law zijn werk minder geschikt voor de Engelse praktijk. In Frankrijk kende het dan weer meer succes, hoewel uit zijn werk bij uitspraken van hogere Engelse rechtbanken werd geciteerd.
Otto Kahn-Freund was actief op het gebied van het collectief arbeidsrecht. Wat hij het collective ‘laissez-faire’ noemde was het systeem geïnspireerd door de Engelse gewoontes en dat hij tevens, stevig onderbouwd, als normatief verdedigde. Als bezwaar op dit systeem kon aangebracht worden dat het, in tegenstelling tot bijvoorbeeld in België, enkel bindend was voor de werknemers die gesyndikeerd waren. Doordat de regering steeds meer regulerend optrad, verdween dit euvel, maar ook het belang van het systeem nam af. Georg Schwarzenberger ging in tegen de in Engeland heersende Peace through law-opvatting over internationaal recht. Macht was volgens hem de verklarende factor in plaats van het internationaal recht zelf.
Als Hermann Mannheim tot het inzicht kwam dat hij met zijn specialisatie, strafrecht en strafprocedure weinig kans maakte in het Verenigd Koninkrijk, schoolde hij zich om in de criminologie. Hij wist de er reeds bestaande traditie van sociale enquêtes op een hoger plan te brengen door er een degelijke theorievorming aan toe te voegen. Het bracht hem succes en erkenning. Ook Walter Ullmann, die van de nazi’s moest vernemen dat hij een jood was, koos voor een andere specialisatie dan aanvankelijk in Duitsland. Hij oogstte succes met zijn publicatie over de middeleeuwse rechtsidee en hij ontwikkelde een verklaringsmodel van de evolutie van het rechts- en politieke denken, namelijk de overwinning van het ascendente (uitgaande van het volk) op het descendente (uitgaande van God) in Europa en de Verenigde Staten.
Ernst J. Cohn deed zijn voordeel met de kennis van zowel de Engelse common law als de Duitse wetgeving. Een handboek Duits recht was zowel voor de Britten als voor de Duitsers zeer nuttig. Kurt Lipstein, de jongste onder de besproken professoren, maakte zich verdienstelijk op het gebied van het internationaal privaat recht, dat gaandeweg belangrijker was geworden door de groei van de internationale mobiliteit. De uitwijking van Duitse professoren wegens vervolging in Duitsland door de nazi’s is dus niet zonder invloed geweest op de ontwikkeling van het rechtsdenken en de ontwikkelingen in diverse deelgebieden van het recht. Marcel Storme, zelf professor emeritus aan de Gentse universiteit spreekt in zijn woord vooraf over de grandeur van het Duitse recht.
Schrans heeft zich vooral gebaseerd op Jurists Uprooted, een publicatie uit 2004, maar Exile in Great Britain (1984) van G. Hirschfeld (ed.) Deutsche Juristen jüdischer Herkunft (1993) van H. Heinrichs dienden eveneens als inspiratiebron. In tegenstelling tot Jurists Uprooted is Heraus professoren niet bedoeld voor rechtsgeleerden. Dat werk was immers opgebouwd rond juridische vakgebieden, zoals Schrans zelf, in zijn verantwoording, schrijft. Hij heeft met Heraus professoren een ruimer publiek op het oog. Het is ook minder gedetailleerd. Dat komt uiteraard de leesbaarheid ten goede. Voor wie zich verder in de materie wil verdiepen verwijst de auteur naar het Engelstalige werk.
Het boekje leest vlot. Heel wat professoren zijn, als docent, immers gewoon om ingewikkelde materie bevattelijk weer te geven. Af en toe klinkt het juridisch jargon onvermijdelijk door. Zo worden stagemeesters steevast ‘patron’ genoemd. Dat maakt de lectuur alleen maar kleurrijker. Voor niet juristen, zoals ikzelf, is het boekje een revelerende kennisname met het ingewikkelde kluwen van de rechtswereld en de internationale diversiteit die gaandeweg convergeert. Anderzijds is het een zoveelste confrontatie met het ethisch barbarendom van de nazi’s, dat een verfoeilijke onderbreking van eeuwen hoogstaande Duitse culturele verwezenlijkingen vertegenwoordigde.
Guy Schrans, Heraus, professoren: Duitse émigré professoren in Oxford en Cambridge (1933-1945), Gent, Snoeck, 2013, 95 p.
Recensie door Hendrik Vanmassenhove