Identity and violence - Amartya Sen
Zoveel jaar geleden schreef professor Samuel Huntington zijn ophefmakende boek The Clash of Civilizations and the Remaking of World Order waarin hij wees op de toenemende spanning tussen diverse beschavingen. In zijn nieuw boek Identity and violence maakt de Indische Nobelprijswinnaar voor Economie Amartya Sen brandhout van deze visie. Mensen zijn niet lid van één bepaalde groep en hebben niet één specifieke en vastomlijnde identiteit. In werkelijkheid behoren we tot diverse groepen die voortdurend de diverse aspecten van onze complexe identiteit bepalen en dat is een goede zaak aldus de auteur. Het tegendeel is pas gevaarlijk. Net de opdeling en opsluiting van mensen in één specifieke identiteit leidt tot gevoelens van meerderwaardigheid en geweld. Heel wat barbaarse conflicten die in de loop van de geschiedenis gebeurden, kwamen voort uit de veronderstelling van het bestaan van een unieke en superieure identiteit. Daarvoor hoeft men zelfs niet ver terug te gaan in de tijd. Amartya Sen haalt het voorbeeld aan van de genocide in Rwanda waarbij Hutu’s talloze Tutsi’s afslachtten met machetes, de conflicten tussen de Serviërs en de moslims in de Balkan en recent de toenemende conflicten tussen militante islamieten en het Westen. Door mensen te herleiden tot lid van één specifieke groep vallen morele barrières weg. De stelling dat we maar één identiteit zouden hebben is dus vals. Zo is een Hutu-arbeider uit Kigali niet alleen een Hutu, maar ook een Rwandees, een Afrikaan, een arbeider en vooral een menselijk wezen.
Hiermee gaat Amartya Sen ook in tegen communitaristische denkers als Charles Taylor en Will Kymlicka die stellen dat mensen altijd een dominante gemeenschappelijke identiteit hebben omdat ze op deze of gene plaats geboren worden en wonen. Zij zien het lidmaatschap van een gemeenschap als een soort expansie van hun eigen zelf. Voor de auteur is juist de vrijheid om zelf onze bindingen met groepen te bepalen heel belangrijk. Met zijn stelling spoort de auteur met de Peruaanse schrijver Mario Vargas Llosa. Achter elk pleidooi voor de verdediging van de identiteit van een groep vermoedt die een complot tegen de individuele vrijheid. In welke mate kan men spreken over de ‘Franse identiteit’ of welke identiteit dan ook, zo schrijft hij in zijn boek De taal van de hartstocht. In elk land zal men steeds meer tegenstellingen tussen de individuele burgers aantreffen dan overeenkomsten. Jawel, een gemeenschappelijke taal en een geografische omschrijving, maar is dat identiteit? Nationale of regionale identiteiten eroderen door de toegenomen kansen om als individu kennis te nemen van andere zaken. Identiteit is aldus getransformeerd van een collectieve naar een hoogst persoonlijke maatstaf. En de enkele waarden die men alsnog gemeenschappelijk aanvoelt, houden verband met universele rechten, vrijheden en plichten. Zoals respect voor het leven, voor eigendom, voor vereniging, voor een eigen mening.
Dat neemt niet weg dat er de voorbije jaren, zeker na 11 september 2001, een nieuw wij-tegen-zij gevoel bestaat dat wordt gevoed door fanatieke religieuze leiders in de moslimwereld, in de hindoe wereld (de Hindvuta), bij evangelische christenen, onder orthodoxe joden, maar eveneens door conservatieve intellectuelen die roepen dat het christelijke Avondland, zelfs het ganse Westen in gevaar is. Amartya Sen heeft het hier over Samuel Huntington die beweert dat de ‘Westerse beschaving’ op voet van conflict staat met de ‘islamitische beschaving’, de ‘Hindoe beschaving’, de ‘Boedhistische beschaving’, en andere. Deze denkwijze beïnvloedt ook de dagelijkse politiek. Zo is men in Groot-Brittannië voorstander om naast christelijke scholen ook speciale scholen te openen voor moslims, Hindoes en Sikhs waardoor men kinderen net opsluit in een bepaalde groepsidentiteit. Een evolutie die Sen betreurt, want opvoeding moet ervoor zorgen dat kinderen kritisch kunnen nadenken en zelf beslissingen kunnen nemen op basis van doordachte keuzes. De auteur begrijpt natuurlijk waarom sommigen aansturen op de verdediging van een zogenaamd gemeenschapsgevoel. Vaak heeft het politieke redenen, zoals de bescherming en instandhouding van bepaalde tradities en gewoontes, de minderwaardige positie van vrouwen of specifieke straffen als amputaties van ledematen en steniging van zogenaamd overspelige vrouwen. Daar moeten we tegenin gaan zegt Sen. Iemand bestempelen als lid van ‘de Westerse wereld’, van ‘de islamitische wereld’ of van ‘de Hindoe wereld’ reduceert mensen tot één dimensie en maakt hem kwetsbaar.
Amartya Sen beseft heel goed dat gevaar. In 1944, op elfjarige leeftijd, was hij persoonlijk getuige van moordpartijen tussen moslims en hindoes. Een man kwam zwaar gewond in de tuin van Sens ouders en smeekte om hulp. Amartya riep zijn vader die hem naar het ziekenhuis bracht waar hij aan zijn verwondingen overleed. Het slachtoffer was Kader Mia, een arme islamitische dagloner die van zijn vrouw de raad kreeg zich niet op straat te bewegen, maar dat toch deed omdat zijn familie niets te eten had. Hij werd met messen afgeslacht door hindoes die hem helemaal niet kenden. Hij werd vermoord omdat hij een moslim was, terwijl hij evengoed en net als veel van zijn moordenaars ook een arbeider was. Het was een dramatisch voorval dat veel indruk maakte op het denken van de latere Nobelprijswinnaar, op zijn visie over vrijheid, identiteit en zijn theorie over het invullen van de basisbehoeften van mensen. De visie van Huntington dat India bij ‘de Hindoe wereld’ behoort, is volgens hem gewoon absurd. In dat land leeft de grootste groep moslims na Indonesië en Pakistan. Er leven ook heel wat Sikhs, Jains, christenen en atheïsten. Sinds de verkiezingen van 2004 wordt het land bestuurd door een Sikh als premier en een christen als president. Even onterecht vindt Sen de stelling van Huntington dat het Westen zo een enorme traditie heeft van individuele rechten en vrijheden. Wat dan te denken van nazi-Duitsland, van de Britse en Franse kolonies, van de autoritaire denkbeelden van Aristoteles en Plato?
Ook ‘de islamitische wereld’ bestaat niet, aldus Amartya Sen. Hij wijst op het verschil in vrijheid en levenswijze tussen bijvoorbeeld plattelandsvrouwen in Saoedi-Arabië en stedelijke vrouwen in Turkije, tussen sociaal actieve vrouwen in Bangladesh en diegenen die binnen moeten blijven vanwege conservatieve tradities. In elke godsdienst zijn er steeds gruwelijke strijders geweest en kampioenen van de vrede. Probleem is dat de voorbije jaren de exclusief religieuze identiteiten weer opgang maken waarbij de zelfverklaarde vertegenwoordigers van God geweld prediken in naam van hun absolute waarheid en volksmenners hun aanhangers opstoken in naam van ‘ons eigen volk’. Dat betekent niet dat alle moslims gewelddadig zijn. Sen citeert de koning van Jordanië die stelde dat diegenen die terroristische acties plegen in naam van de islam juist tegen de principes van de islam ingaan. En hij verwijst naar Akbar, de islamitische Indische keizer op het einde van de zestiende eeuw, die de rede belangrijker achtte dan het geloof. Op dat ogenblik draaide de redeloosheid van de inquisitie in Europa op volle toeren. Maar je begrijpt wat de fanatici nastreven. Zij willen dat moslims vergeten dat ze ook andere identiteiten hebben, net zoals ook bepaalde neoconservatieve en extreemrechtse politici in het Westen willen dat mensen terugplooien op hun eigen christelijke identiteit als onderscheid met de ‘slechten’. Daarbij wakkeren ook Westerse regeringen de antiwesterse gevoelens in arme landen aan. Zij zijn de belangrijkste leveranciers van wapens, zij sluiten hun markten af voor producten uit het Zuiden waardoor – zoals de auteur terecht opmerkt – de westerse landen de ‘individuele rechten en vrijheden’ van mensen in andere landen schaden.
Het lidmaatschap van een groep kan belangrijk zijn, aldus Amartya Sen, maar nog belangrijker is het recht het van elke mens om zelf zijn identiteit te bepalen. Het gaat niet om groepen, maar om mensen. In die zin verwerpt hij de Amerikaanse politiek in Irak die het land beschouwt als een verzameling van religieuze gemeenschappen en niet als een verzameling van burgers. Hierdoor verdwijnt de mens met zijn rechten en vrijheden opnieuw op de achtergrond. Om fundamentalisme te voorkomen is het dus noodzakelijk dat men beseft en aanvaardt dat mensen diverse identiteiten en loyaliteiten (kunnen) hebben, en dat ze die zelf kunnen kiezen. “Ik kan tegelijk een Aziaat zijn, een burger uit India, een Bengaal, een Britse resident, een econoom, een liefhebber van filosofie, een schrijver, een Sanskriet, een overtuigde secularist en democraat, een man, een feminist, een heteroseksueel, een verdediger van de rechten van homo’s en lesbiennes, met een niet religieuze levensstijl, met een Hindoe-achtergrond, een niet Brahmaan, en iemand die niet gelooft in een hiernamaals”, zo beschrijft de auteur zichzelf. En zo kent elke mens een mozaïek van identiteiten. Naar gelang de omstandigheid zal de mens deze of gene identiteit belangrijker vinden of niet. Vanuit een Kantiaanse visie is er echter één identiteit die niemand kan en mag ontkennen en die steeds als belangrijkste zou moeten gelden, namelijk dat alle mensen gelijkwaardig zijn, dat elke mens een wereldburger is, en dat elke mens beschikt over onaantastbare rechten en vrijheden.
Amartya Sen, Identity and violence, Norton & Company, 2006, 224 blz.
Recensie door Dirk Verhofstadt