Salafisme versus democratie - Dirk Verhofstadt
Na de bloedige zomer van 2016, waarin er geen einde leek te komen aan het aantal aanslagen van jihadistische signatuur op Europese bodem, verscheen het boek Salafisme versus democratie van Dirk Verhofstadt. Nadat een zomer lang het debat over jihadistische terrorisme op een laag pitje stond, waarin platvoerse politieke oneliners schering en inslag waren, is er terug ruimte om het debat ten gronde te voeren. Dirk Verhofstadt doet dat vanuit het perspectief van ‘de open samenleving’ van Karl Popper, nog steeds een mijlpaal in de politieke filosofie. Ik val meteen met de deur in huis: dit werk ontmaskert op zeer toegankelijke wijze het totalitaire gevaar dat het politieke salafisme inhoudt (het is een hellend vlak) en toetst de grootste gemene deler van het salafisme aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het boek doet de lezer nadenken over de aanpak van religieuze totalitaire bewegingen.
Soms dient een knuppel in het spreekwoordelijke hoenderhok gegooid te worden om een debat ten gronde mogelijk te maken. Dit gebeurde de afgelopen 15 jaar veel te weinig. Terrorismespecialisten zoals Martha Crenshaw waarschuwden al jaren geleden voor het feit dat internationale conflicten de neiging hebben zich te verplaatsen. De lezer kan op verschillende manieren worden aangespoord tot nadenken over het gevaar van totalitaire bewegingen: op een provocerende en destructieve manier, zoals we van totalitaire tegenbewegingen gewend zijn, of op een constructieve manier, met diepe verankering in de mensenrechten en vanuit een oprechte bekommernis om het welzijn van iedereen, in het bijzonder minderheidsgroepen in een democratie. Verhofstadt gaat voor de laatste manier en neemt een helder, weliswaar gewaagd maar niet mis te verstaan standpunt in.
Een weerbare democratie moet zich kunnen beschermen tegen totalitaire apologeten, wiens argumenten we best letterlijk kunnen nemen in plaats van ze weg te schuiven als nonsens uit de mond van gefrustreerde beunhazen. Verhofstadt verdedigt in zijn boek samengevat volgende stellingen (1) een weerbare democratische samenleving is het eigenlijk aan zichzelf verplicht om ernstig na te denken over de vraag tot verbieding van organisaties die de democratie wensen omver te werpen, (2) salafistische organisaties moeten worden drooggelegd wil men het probleem structureel aanpakken en (3) deze voorstellen ter bestrijding van salafistische organisaties moeten in onze rechtsstaat afgetoetst worden. Dat zoiets kan, is trouwens in het verleden al gebleken. Zo schrijft Verhofstadt dat Hizb-Ut-Tahrir, een internationale vereniging ter promotie van de wereldwijde toepassing van de Sharia, in Duitsland werd verboden precies omwille van het feit dat de doelstellingen strijdig zijn met het EVRM. Eindelijk besteed iemand eens aandacht aan die organisatie, die wereldwijde vertakkingen heeft, en waar Maajid Nawaz, voormalig lid en stichter van de Quilliam Foudation al langer voor waarschuwt.
Het boek bestaat uit veertien hoofdstukken en een epiloog die een heldere opbouw kennen. Belangrijke thema’s zoals de grenzen van de tolerantie (en waarom er grenzen moeten gesteld worden aan tolerantie- om de zelfvernietiging van de democratie te vermijden), de vrijheid van geloof en het schadebeginsel vormen de basis waartegen salafistische groepen worden gehouden. Het schadebeginsel houdt in dat er geen schade mag toegebracht worden aan de democratie en hoewel dat schadebeginsel een belangrijke clausule is in het EVRM, is het een soort van ultimum remedium. Hierop baseert de auteur zich op wat Dirk Voorhoof eerder onder de aandacht heeft gebracht. Vervolgens wordt in navolgende hoofdstukken aandacht besteed aan het salafisme, de impact ervan, salafisme versus democratie, de acties van salafistische organisaties, gevaren van het salafisme. Zijdelings wordt ook aandacht besteed aan het sjiitisch terrorisme. Dit hoofdstuk staat ietwat apart, maar het nuanceert het beeld dat islamitisch extremisme een exclusief kenmerk is van de soennitische moslimgemeenschap.
Precies omdat de inhoud van de salafistische leer niet zo bekend is, is het hoofdstuk waarin de kern van het salafisme wordt besproken zeer zinvol. De lezer krijgt een beknopte introductie tot de ideologische basis, die onder meer werd geleverd door Ibn Hanbal (het hanbalisme is de meest conservatieve van de vier islamitische rechtsscholen), de radicale Ibn Taymijjah (die een terugkeer naar de oorspronkelijke beleving van de islam propageerde) en Abdul Wahhab, grondlegger van het wahabisme, de officiële staatsleer in Saoedi-Arabië, waar de sharia heerst en waar mensenrechten flagrant geschonden worden. Ik wil hier graag nog een aantal personen aan toevoegen. De antidemocratische ideologie werd verder uitgewerkt door Abdullah Azzam, die met zijn geschriften de globale jihad propageerde en zijn ideeën gebruikte om de Mujahideen te radicaliseren die in de jaren 1980 in Afghanistan tegen de Sovjetinvasie streden.
Tenslotte werd deze ideologie verder verspreid door Abu Muhammad al-Maqdisi, de leermeester van Al-Zarkawi (die mee aan de wieg stond van Al Qa’ida in Irak, de voorloper van IS) en een sleutelfiguur in de ontwikkeling van de online jihad. Wie zichzelf terdege wil informeren waarover deze auteurs prediken, en een alternatief discours wil bieden aan voor extremisme vatbare jongeren, moet die auteurs gelezen hebben. Deze ideologen bieden op basis van eenvoudige principes de perfecte rechtvaardiging voor al wie persoonlijke of politieke grieven ervaart en zich willen afkeren tegenover de samenleving. Deze apocalyptische ideologie spreekt overal ter wereld wel een kleine groep jongeren en jongvolwassenen aan en vooral de koppeling tussen criminelen op zoek naar spirituele zuivering of naar legitimatie om hun criminele activiteiten tegen ongelovigen verder te zetten moet ons zorgen baren.
Terecht wordt er gewezen op het feit dat er niet zoiets bestaat als hét salafisme. Deze denkfout wordt nog te veel gemaakt: er is niet zoiets als een islam, net zo min als er een christendom is. Het is van het grootste belang dat dit onderscheid gemaakt wordt, aangezien het niet kan dat elke moslim over dezelfde kam wordt geschoren. Onder meer via drogredenen en stromanhypothesen gebeurt het vaak dat politieke actoren in geladen debatten elkaar misverstaan op een aantal punten, een redenering op flessen trekken en daarna afschieten zonder genade. Verhofstadt beseft maar al te goed dat nuance nodig is. Hij maakt dan ook een onderscheid tussen de apolitieke of quitetistische salafisten en de politieke salafisten, waarvan de jihadi-salafisten de enige zijn die actief oproepen tot de kleine jihad en tot ombrengen van andere moslims, die tot andere strekkingen behoren, aanzetten.
Hoe meer je over salafisme en de politieke islam leest, hoe duidelijker dat het opvalt dat het hier allerminst om ‘een eenheid’ gaat. Toch delen salafisten het idee dat de sharia bovengeschikt is aan de democratische spelregels. Daarom vormen salafisten, samen met de Moslimbroederschap (gebaseerd op de ideeën van Said Qutb) Al Qa’ida, Jabhat fatah al Sham (voorheen Jabhat al-Nusra), al Shabaab, Boko-Haram, enzovoort, en sjiitische extremistische organisaties, een bedreiging voor de democratie vanuit islamitische invalshoek alleen. Nu weet ik ook wel dat er in elke religie totalitaire sektes bestaan, maar dit probleem verdient prioritaire aandacht omdat die groepen hun pijlen richten op een ganse gemeenschap, die ettelijke malen groter is dan het rekruteringspotentieel van pakweg the Lord’s Resistance Army.
In een afzonderlijk hoofdstuk worden de acties van salafisten besproken. Dit hoofdstuk legt de vinger op de pijnlijke wonde. De politieke leiders van ons land (maar ook vele academici en praktijkwerkers) hebben veel te laat beseft dat het salafisme gevaren inhield. Ik blijf het hallucinant vinden hoe opbouwwerker Peter Calluy in zijn boek Kroniek van een aangekondigde crisis reeds in 2006 waarschuwde voor de gevaren van de voorlopers van Sharia4Belgium en hoe iedereen, de andere kant opkeek, misleid door nuttige idioten zoals cultuurrelativisten die moedwillig zand in de ogen strooiden. Filosofen zoals Maarten Boudry hebben overschot van gelijk als ze stellen dat religie nog steeds de olifant in de kamer is en ten onrechte een voorkeursbehandeling geniet. Die voorkeursbehandeling heeft ons geïmmobiliseerd bij de aanpak van religieus extremisme.
Salafisme versus democratie zet aan tot denken omdat Verhofstadt een aantal voorstellen doet waarover nagedacht is. In de hier volgende paragrafen wil ik reflecteren over zijn voorstel tot het verbieden van salafistische organisaties en het droogleggen van de financiering. Verbieden is, zoals Verhofstadt zelf ook aangeeft, een heikel punt in een liberale democratie. Immers, kenmerkend is nu net het idee dat de vrijheid van meningsuiting niet zo maar kan aangetast worden. Zelfs al kan het apolitieke salafisme een opstap of hellend vlak zijn naar de politieke jihad, is het nog maar de vraag of het verbieden van deze strekking heilzame effecten zou genereren. Ik sluit me op theoretische gronden aan bij het idee dat een weerbare democratie de plicht heeft organisaties te verbieden die manifest in strijd zijn met het EVRM. De discussie over verbieden is een belangrijke discussie over de morele grenzen van het toelaatbare, de tolerantiedrempel. Inderdaad een moeilijke evenwichtsoefening zoals Verhofdstadt terecht aangeeft.
Maar hoe zit het nu met de praktijk? Het apolitieke salafisme verbieden is volgens mij niet mogelijk. Niet-jihadistische salafistische organisaties zijn natuurlijk het mikpunt van haat door Jihadi’s. Het is logisch dat Jihadi’s bij de ronseling eerst mikken op hun ‘ideologisch meest nabije verwanten’. Dat is niet nieuw en dat doen rechts-extremistische bewegingen ook. In Noorwegen is bovendien al gebleken dat apolitieke salafisten jongeren ervan hebben weerhouden om naar conflictgebieden zoals Syrië te trekken. Noorse apolitieke salafisten (zie bijvoorbeeld islam.net) kunnen dus wel degelijk jihadistische bewegingen (zoals het intussen ontbonden Profetens Ummah) een stokje in de wielen steken. Dit gegeven is interessant want het doorprikt wellicht een vooroordeel. Toch wil ik er niet te licht overgaan en moet de volgende bedenking worden gemaakt. De gemiddelde apolitieke salafist is misschien wel een ‘bijstaander’ die geen actieve rol speelt in het proces van rekrutering.
Ook op passieve en dus meer indirecte wijze kan de apolitieke salafist de democratie ondermijnen. Dit kan wanneer de apolitieke salafist zich niet moeit met de Westerse samenleving waarin hij verzeild is geraakt en verzwijgt voor overheidsdiensten dat jihadisten actief zijn. Dat ruikt naar schuldig verzuim. Wellicht is dat een verklaring voor het feit dat Salah Abdeslam zo lang onder de radar van de inlichtingendiensten bleef. Veeleer dan het apolitieke salafisme te verbieden moet hen eerst worden duidelijk gemaakt dat zij hun eigen ondergang graven als zij zich zouden schuldig maken aan schuldig verzuim. Toegegeven, dat is een lange weg, en misschien wel nutteloos of utopisch van mijn kant. Maar de oefening is noodzakelijk om de ware aard van het apolitieke salafisme te begrijpen.
Vervolgens is het de vraag in welke mate verbieden geen onbedoelde neveneffecten genereert en daadwerkelijk resultaten oplevert. Naast het verbieden van het politieke salafisme moet er evenveel, zo niet meer aandacht gaan naar zowel sociaal-structurele als situationele preventie van jihadisme en levensbeschouwelijke opvoeding en hervalpreventie. Veel (criminologisch) onderzoek toont aan dat verbieden nauwelijks een ontradend of afschrikwekkend effect heeft onder diegenen die voor zich reeds de rekening hebben gemaakt de samenleving de rug toe te keren. Men kan zich de vraag stellen of verbieden niet vooral een symbolische functie heeft en veeleer een statement van een weerbare democratie is dan een effectief middel in de strijd tegen de haat.
Laten we niet vergeten dat we vandaag de dag op vlak van wetgeving over een uitgebreid instrumentarium beschikken (veel uitgebreider dan het instrumentarium dat bestond ten tijde van Popper’s pleidooi voor de weerbare democratie) om de vijanden van de democratie aan te pakken. Ik heb het dan over de mogelijkheden om individuen die de democratische regels overtreden (aanzetten tot haat, foreign fighters,…) aan te pakken. Overigens leren alle criminele organisaties altijd iets uit de wijze waarop de samenleving reageert en worden ze slimmer, sluwer, gaan meer underground, en wat dan? Onze inlichtingendiensten zien wellicht niet graag volledige bewegingen ondergronds gaan, want dat maakt de echte controle op de meest staatsgevaarlijke individuen een pak moeilijker.
De aanpak van de financiering van het politieke salafisme, het andere voorstel dat Verhofstadt bespreekt, is een vitaal element in het breken van de slagkracht van dergelijke organisaties. Organisaties zonder slagkracht verliezen status en charisma. De aanpak van de financiering of de drooglegging verdient de nodige aandacht onderzoeksmatig. Maar beleidsmatig zal er toch wat politieke moed nodig zijn over de partijgrenzen heen. Die politieke moed impliceert dat we komaf maken met die hypocriete dubbele moraal tegenover Saoedi-Arabië (want de financiering komt gedeeltelijk uit de golfstaten en Saoedi-Arabië streeft ernaar haar wahabisme te installeren als enige echte variant van de islam). Hoe pervers is het immers niet van Saoedi Arabië om financiële steun aan te bieden voor de stroom van vluchtelingen, terwijl ze zelf het ‘not in my backyard’ principe hanteren…
We zullen moeten keuzes maken en stoppen met het selectief opzetten van oogkleppen. Het boek van Verhofstadt brengt hopelijk een cruciaal sereen en niet nodeloos verhit debat op gang over democratische waarden versus salafisme. In tegenstelling tot wat pessimisten denken, geloof ik dat er een progressieve islam mogelijk moet zijn, en weet ik dat er individuen zijn die zich daar oprecht voor inzetten. De scheiding van kerk en staat is in het christendom ook niet bepaald van een leien dakje gelopen. Het werk zal van lange adem zijn. Reden te meer om, zelf al is religie nog te veel de olifant in de kamer, toch vooral aan een inclusieve samenleving te werken met de gematigde moslims, veeleer dan revolutionaire veranderingen op korte termijn trachten na te streven. In het licht van Popper’s ‘piecemeal engineering’ is dit een verdedigbare keuze.
Maar meer nog dan een wetgevend instrumentarium, moet er effectieve en efficiënte actie komen, moet informatie gedeeld worden over wat werkt en niet werkt (en in welke context iets werkt en voor welke groepen) om het jihadisme (en andere vormen van terrorisme en gewelddadig extremisme) een halt toe te roepen. Tot slot nog dit: ik mag hopen dat dit boek niet enkel de problematische aspecten van religieus fascisme aankaart, maar beleidsmakers doet nadenken over de individuele en sociale push- en pull factoren die maken dat individuen zich beter voelen in een theocratie dan in onze liberale democratie. In dat opzicht hoop ik ook dat er op basis van dit boek verder wordt nagedacht over die andere aspecten: preventie en repressie vormen een geheel, dat zijn communicerende vaten in de strijd tegen terreur.
Dirk Verhofstadt, Salafisme versus democratie, Houtekiet, 2016
Recensie door Lieven Pauwels
De recensent is kernlid van Liberales en directeur van het Institure for International Research of Criminal Policy (IRCP), Vakgroep Criminologie, Strafrecht en Sociaal Recht, UGent.