Totalitarisme - Hannah Arendt
Een van de meest geciteerde filosofen van deze tijd is Hannah Arendt. Tijdens de voorbije jaren verscheen een groot deel van haar oeuvre in het Nederlands. Enkele maanden terug kwam de vertaling van haar meesterwerk Totalitarisme op de markt waarin de Joods-Duitse filosofe zich verdiept in de vragen die samenhangen met totalitaire politieke systemen. Dit werk dat voor het eerst verscheen in 1951 was baanbrekend omdat het voor de eerste keer de overeenkomsten tussen fascisme en het communisme blootlegde. Het boek veroorzaakte een schok, vooral bij Westerse intellectuelen die zich sterk afkeerden tegen het fascisme en sympathiseerden met het communisme als een fundamenteel tegenovergestelde beweging. Sprekend daarvoor was de houding van de Franse filosoof Jean-Paul Sartre die in het begin van de jaren vijftig de Sovjet-Unie bezocht en dit het enige land noemde waarin burgers ‘volledige vrijheid van kritiek’ hadden. Hannah Arendt wist beter. Ze groeide op in Duitsland als kind van geassimileerde joden. Ze studeerde wijsbegeerte bij Martin Heidegger, Edmund Husserl en Karl Jaspers en later ook theologie en klassieke filologie. In 1933 werd ze door de Gestapo gearresteerd omdat ze politiek vervolgde mensen in Duitsland geholpen had. Het lukte haar om naar Parijs te vluchten en te emigreren naar de Verenigde Staten.
In haar boek Totalitarisme maakt ze duidelijk dat zowel het nazisme als het Sovjet-stalinisme manifestaties waren van het politieke kwaad. Een scherpe visie waarin ze gedetailleerd de onderdrukking van het individu ten bate van een collectief ideaal analyseerde. The Origins of Totalitarianism vormde de eerste grote studie na de Tweede Wereldoorlog waarin de oorsprong en dynamiek van totalitaire systemen centraal staan. Daarmee toonde ze aan dat deze systemen iets anders zijn dan loutere dictaturen. Terreur is hier het doel op zich geworden en ideologische fictie overheerst. Meer nog, de terreur wordt in de twintigste-eeuwse totalitaire regimes tot iets alledaags en dient niet langer een welomschreven politiek doel. De voornaamste strategie van het totalitarisme is het zaaien van angst. Arendt legt de gruwelijke effecten van de combinatie tussen angst en willekeur bloot aan de hand van de terreurpolitiek van Stalin. Hij introduceerde het principe van ‘schuld door associatie’. Het doel was de beschuldigde te isoleren van zijn of haar vrienden en familieleden. Bij elke arrestatie dreigde de geheime politie immers de omgeving van de beklaagde mee te sleuren en te vernietigen. De psychologische impact was zo groot dat zodra iemand aangeklaagd werd, zijn of haar vrienden onmiddellijk zijn of haar ergste vijanden werden en om hun eigen vel te redden overgingen tot de meest waanzinnige beschuldigingen aan het adres van de beklaagde. Op die manier probeerden ze hun betrouwbaarheid en loyauteit aan het regime te bewijzen.
Deze strategie zorgde ervoor dat mensen nog uitsluitend handelden in functie van hun eigen lijfsbehoud en zich overgaven aan de willekeur van de totalitaire beweging. Het totalitarisme ging dus verder dan de loutere dictatuur waarin een mensenleven van geen tel was. Hier stond het leven van een ganse familie en vriendenkring op het spel waarbij de machthebbers – vaak lokale potentaten of commissarissen in naam van een hoger gezag – beslisten over leven en dood. Het totalitarisme ontmantelde de rechtstaat en verving de wet die burgers tegen anderen moest beschermen door wazige richtlijnen die plaatselijke machthebbers naar goeddunken konden interpreteren. Onder het nazisme gold het principe van ‘de wil van de Führer is de hoogste wet’ en onder het communisme trad men op tegen de ‘vijanden van het volk’. Het gevolg was regelrechte willekeur waarbij mensen werden opgepakt en vermoord omdat ze in de ogen van de lokale machthebbers ageerden in strijd met wat zij als ‘wettelijk’ zagen. Die interpretaties gebeurden niet alleen door rechters en officieren, maar tijdens de oorlog ook door SS-leden, zoals de beruchte Einzatsgrüppen die in het zog van de oprukkende Duitse troepen tienduizenden joden, weerstanders en communisten afmaakten in naam van de Führer.
Hoe gemakkelijk de daders hun geweten uitschakelden om te moorden in naam van een regime werd in de loop van de geschiedenis meermaals duidelijk. Zowel de communistische volkscommissarissen als de fascistische Unterführers – maar ook de latere rode gardisten in China – geloofden echt dat ze hun ‘werk’ deden, zelfs als ze daarvoor meest stompzinnige en afschuwelijke bevelen uitvoerden. Denk aan Eichmann die zich totaal niet schuldig voelde voor zijn actieve rol in de Endlösung. ‘Es wurde befohlen und infolgedessen ist es durchgeführt worden. Bekomme ich einen Befehl, so habe ich ihn nicht zu deuten, und wenn ich einen Befehl erteile, so ist es verboten, diesen Befehl zu begründen’, aldus Eichmann. In zijn boek De samenzwering beschrijft Imre Kèrtesz de houding van een lid van de geheime politie in een denkbeeldig Zuid-Amerikaans land. Hij wordt na de instorting van de dictatuur beschuldigd van marteling en moord, maar zelf vindt hij dat hij niets verkeerd gedaan heeft. De protagonist had aanvankelijk nog twijfels – een hoogst menselijke trek – maar al snel verdwenen die. Op een dag vraagt hij aan zijn overste of ze dan niet ‘de wet moesten handhaven’ waarop die antwoordt ‘niet de wet maar het gezag’. Eerst het gezag en dan de wet, dat is de absurde maar dodelijke logica van het totalitaire systeem waarin angst en schuld regeren, en geen plaats is voor onschuld. Het is op die manier dat gewone mensen beslisten om mee te werken aan het martelen en vermoorden van onschuldige burgers.
De grootste slachtoffers van deze blinde terreur en willekeur waren de joden. Hannah Arendt toont met een eenvoudig voorbeeld aan hoe dodelijk efficiënt en perfide het totalitaire nazisysteem functioneerde, niet alleen om de joden te treffen maar tegelijk om angst te zaaien tegenover de eigen bevolking. ‘In plaats van Joden gewoon uit te sluiten van het lidmaatschap, eisten ze van hun leden het bewijs van niet-Joodse afstamming en zetten ze een gecompliceerde machine op om licht te werpen op de duistere afstamming van zowat tachtig miljoen Duitsers’. Door die maatregel ontstond een massale psychose waarbij tachtig miljoen Duitsers koortsachtig begonnen te zoeken of ze geen Joodse voorvaders hadden. En toen bleek dat ze geen ‘joods bloed’ hadden waren ze opgelucht en voelden ze zich onderdeel van een uitverkoren volk, van de Übermenschen die niets te maken hadden met de ‘lagere’ mensenrassen. De psychologische impact van een dergelijk zelfonderzoek kan niet voldoende beklemtoond worden. Het was alsof elke Duitser zonder joodse afstammelingen zich bijzonder voelde. Hoe moet het op familiebijeenkomsten in die jaren 1933 en later geweest zijn toen men het over afstamming en relaties had? En wat een drama als vaststond dat men ergens via voorouderlijke verwantschappen ‘joods bloed’ had?
Het totalitaire systeem zorgde voor zelfonderzoek en zuivering die de Ander uitsloot. Die attitude werd nog versterkt door het opleggen van specifieke voorwaarden aan Duitsers om te kunnen toetreden tot de elite. Alleen jongens van Arische afkomst met blauwe ogen en blond haar die tot het jaar 1750 konden aantonen dat ze geen joods bloed hadden, konden toetreden tot de SS. Dit versterkte het ‘wij’ en ‘zij’ gevoel en droeg bij tot het geloof te behoren tot een uitverkoren ras. Even typerend voor het totalitarisme was het feit dat politiediensten er niet zozeer waren om misdaden op te sporen maar om bepaalde categorieën van de bevolking te arresteren. Niet de misdaad maar het behoren tot een bepaalde groep werd als verderfelijk aanzien. Vooral dan van groepen die in de ogen van de leiders de gezondheid en wilskracht van het ‘eigen volk’ ondermijnden. In die zin evolueerde de politie van een beschermende kracht voor de burgers tot een louter repressief apparaat dat niet zozeer de openbare orde en de wederzijdse rechten tussen burgers moest respecteren, maar optrad als een dodelijk wapen in handen van de machtshebbers, zonder enige notie voor de menselijke waardigheid.
Hannah Arendt is niet mals voor de betrokken bevolking en kant zich tegen het naoorlogse excuus van ‘Wir haben es nicht gewusst’. In feite wist iedereen in meer of mindere mate wat gebeurde. ‘De verwijdering van de Joden had eenzelfde demoraliserend effect op de Duitse beroepswereld: iedere werknemer wordt, als begunstigde, bewust medeplichtig aan de misdaden van de regering – of hij het nu graag heeft of niet.’ Het perfide gevolg was dat de eigen inwoners, omwille van hun betrokkenheid, hun leiders nog meer dan voorheen gaan verdedigen. Nog erger was hun besef dat medeburgers – joden in Duitsland of vijanden van het volk onder Stalin – fysiek werden ‘verwijderd’ uit de samenleving. Hannah Arendt beschrijft hoe ‘onaangepaste’ mensen stapsgewijs uit de maatschappij werden verbannen. Eerst werden hun rechten vernietigd waardoor ze niet langer juridische personen waren. Daarna vermoorde men hun morele persoon, een daad die verder ging dan de eigenlijke dood. Arendt wijst op het feit dat in Rusland heel wat vrouwen wier echtgenoot gearresteerd waren een echtscheiding aanvroegen om het leven van henzelf en hun kinderen te redden. Het totalitaire systeem verzweeg ook of de gevangene nog in leven of dood was waardoor men elke betekenis van het einde van een vervuld leven ontnam. Tenslotte volgde in het kamp de vernietiging van het individu zelf, met het tatoeëren van een kampnummer op het lichaam en het systematische vermoorden van mensen.
Volgens Hannah Arendt schuilt de essentie van het totalitarisme in de wetteloosheid en de complete terreur. Tegelijk stelde ze dat totalitarisme niets te maken had met nationalisme, een hoogst betwistbare stelling. Arendt verdedigt haar stelling door te wijzen op het feit dat Hitler en Stalin er niet voor terugschrokken om de eigen bevolking te decimeren. Dat klopt wel, maar tegelijk verantwoordden ze hun agressieve oorlogspolitiek in naam van de bevrijding van hun onderdrukte volksgenoten in andere landen. Juist in naam van het nationalisme en de ‘volksverbondenheid’ voerden de twee dictators de meest gruwelijke oorlogen. En de uitschakeling van ‘eigen’ mensen gebeurde net omdat de leiders hen niet als volwaardige ‘volksgenoten’ beschouwden. Erger is dat de totalitaire leiders handelden vanuit een soort religieuze gedrevenheid. ‘Goed is wat goed is voor het Duitse volk’, zo stelde Hitler. Ook vandaag klinkt die visie door in extreemrechtse slogans zoals ‘Eigen volk eerst’. Maar hoe konden miljoenen mensen in deze logica stappen? Volgens Arendt bestond de kracht van totalitaire systemen in het feit dat ze hun ideologieën konden presenteren als onfeilbare wetenschappelijke voorspellingen, waardoor totalitaire leiders handig inspeelden op de hunker van de massa naar voorspellingen en consistentie.
In haar woord vooraf bij de eerste uitgave van haar boek schreef Hannah Arendt dat indien het totalitarisme getriomfeerd zou hebben, dit de vernietiging van de mensheid zou betekend hebben. Dat klopt. Misschien bestond de wereld dan nog en leefden de mensen volgens richtlijnen van een Partij of een nieuwe Führer, maar de ‘mensheid’ zou niet meer bestaan. De mens kan immers alleen leven in vrijheid, bewust van zijn of haar mogelijkheden, en finaal gericht op zijn of haar streven naar geluk. Hoeveel mensen er ook werden opgesloten in kampen, steeds stonden er anderen recht om hun vrijheid op te eisen. De grote verdienste van Hannah Arendt is dat ze de mechanismen heeft blootgelegd waarin mensen hun vrijheid niet langer kunnen of durven te gebruiken. Meestal uit angst, maar ook vaak uit opportunisme en conformisme. Zeggen dat het totalitarisme definitief is verslagen zou getuigen van een grote naïviteit. Ook vandaag leven nog steeds miljoenen mensen onder angst en conformeren ze zich naar de dictaten van hun doorgaans religieuze leiders. Het bekampen van elke vorm van totalitarisme blijft dan ook een opdracht, meer nog het is onze menselijke plicht.
Hannah Arendt, Totalitarisme, Boom, 2005
Recensie door Dirk Verhofstadt
verhofstadt.dirk@telenet.be