Tegen de onverschilligheid - Joep Dohmen

Tegen de onverschilligheid - Joep Dohmen

Onverschilligheid was waarschijnlijk een van de ergste kwalen van de voorbije eeuw. In periodes en landen waarin het extreem nationalisme, het communisme, het fascisme en het religieus fanatisme toesloegen en mensen herleidde tot een ding, vormde onverschilligheid een cruciale sleutel tot het ontstaan en voortduren van de barbarij. Talloze mensen werden vernederd, onderdrukt en vermoord op een ogenblik dat anderen daarvan op de hoogte waren maar die omwille van angst, zelfbehoud en onverschilligheid opzij keken en lieten begaan. Het is net die onverschilligheid die men de Duitse bevolking kwalijk nam over het nazi-regime en de uitroeiing van de joden. Het werd later ook kwalijk genomen tegenover landen, politici en intellectuelen die zich tijdens de voorbije decennia in stilte huldigden over het communisme, de oorlog in de Balkan, de genocide in Rwanda en de moordpartijen in Centraal Afrika. Hoe erg is onverschilligheid? Sommige filosofen stellen dat misdaden drie soorten verantwoordelijken kennen: de opdrachtgevers, de uitvoerders en zij die opzij keken toen de misdaden begaan werden. In die zin is onverschilligheid een bijzonder nefaste en immorele houding, het zich ontrekken aan de verantwoordelijkheid die we als mens hebben.

Joep Dohmen, een universitair docent aan de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht, schreef Tegen de onverschilligheid. Daarin vraagt hij zich af of mensen nog in staat zijn om zelfstandig richting te geven aan hun leven. Hij erkent dat we ons de voorbije decennia hebben weten te bevrijden van autoriteiten en oude dogma’s, maar stelt dat we daarmee ook een reeks zekerheden kwijt raakten. Volgens de auteur is de prijs die we daarvoor betalen die van de onverschilligheid. Het is een betwistbare stelling omdat het suggereert dat vasthouden aan autoriteiten betrokkenheid zou bevorderen. Dohmen gaat in zijn boek voorbij aan die tweespalt en countert de algemene onverschilligheid door een verrassend pleidooi voor levenskunst, een houding van zelfkennis, vriendschap en zelfvervulling. De auteur danst daarbij voortdurend op de slappe koord tussen bezorgdheid voor de ander en aandacht voor het eigen leven. Met zijn boek levert hij stevige kritiek op de moderne vrijheid en de ongebreidelde autonomie van het individu, maar tegelijk keert hij zich tegen een terugkeer naar een gemeenschapsmoraal. Dohmen pleit voor een ethiek van zelfzorg of zelfsturing met oog op het goede leven. Dat is geen gemakkelijke weg, maar wel één die spoort met de tendens naar meer zelfbeschikking als uitvloeisel van de moderniteit.

De auteur vertrekt van Le souci de soi van de Franse filosoof Michel Foucault als de poging om je levensplan tot op zekere hoogte te beheersen en te sturen. Zo komt hij tot het begrip ‘zelfverantwoordelijkheid’ dat diametraal tegenover elke vorm van zelfvergetelheid staat. ‘De geschiedenis heeft uitgewezen hoe gevaarlijk zelfvergetelheid kan zijn als het een zaak van blinde overgave is’, schrijft Dohmen. Hiermee kant hij zich ook tegen de zelfverloochening die zo centraal staat in het christelijke denken. Tegelijk zet hij zich af tegen de hedendaagse druk van de commercie van de ‘plicht’ te genieten. Waarmee de auteur zich keert tegen de valse notie van de ‘absolute vrijheid’. Levenskunst is voor hem altijd ‘samenlevingskunst’.

Dohmen begint bij de stelling ‘ken jezelf’ van Socrates die mensen aanspoorde om keuzes te maken tussen het goede en het kwade en daarmee inging tegen de onverschilligheid. Hij werd bijgetreden door Aristoteles die aangaf dat het doel van het leven is ‘om jezelf maximaal te verwerkelijken’. Daarbij koos hij voor een deugdenethiek, een soort gulden middenweg, bijvoorbeeld tussen gierigheid en verspilling, tussen lafheid en roekeloosheid, tussen ijdelheid en nederigheid. Een totaal andere visie verkondigde Epicurus, de vader van het hedonisme, alhoewel dit niet helemaal terecht is. Epicurus volgde in feite een ascetische levensstijl maar werd door de latere christenen voorgesteld als iemand die de overdaad propageerde. Tenslotte waren er de stoïcijnen die zich neerlegden bij hachelijke omstandigheden en een leven in overeenstemming met de natuur propageerden. In elk geval vertrokken al deze visies vanuit de eigen wil van de mens. Daartegenover stond het christendom dat de eigen wil wou opheffen door ascese en zelfverloochening. Het zou onze westerse cultuur diepgaand beïnvloeden en iedereen moest er zich aan conformeren, desnoods met afgedwongen door de Inquisitie. Pas onder Kant zou de autonomie van de mens opnieuw centraal staan en kon hij opnieuw de regie gaan voeren over zijn eigen leven.

Nochtans ervaart de auteur deze tendens naar autonomie niet als zaligmakend. Hij wijst er enigszins pessimistisch op dat de autonomie de mens helemaal terugwerpt op zichzelf en hem dreigt op te sluiten in zijn eigen eenzaamheid. Dohmen ziet vormen van egoïsme, hedonisme en onverschilligheid als ‘wanproducten’ van de moderne vrijheid. Dat klopt niet helemaal. Egoïsme en onverschilligheid zijn niet zozeer een gevolg van een grotere autonomie van de mens maar eerder van een gebrek aan verantwoordelijkheid tegenover medemensen die vaak wordt veroorzaakt door vormen van onvrijheid. Denk aan de erbarmelijke situatie van weeskinderen in het voormalig communistische Roemenië waar mensen hun plichten afschoven op de alomtegenwoordige staat. Of aan de bewerkers van door de overheid genationaliseerde landbouwgronden die zich geen barst aantrokken van hun bijdrage tot de ‘ideale’ samenleving maar alles deden om zelf een beetje welvaart te creëren. In die zin slaat Henk Manschot de bal compleet mis als hij het heeft over de onverenigbaarheid ‘tussen de huidige westerse cultuur en economisch handelen en de onbaatzuchtigheid’:. Net in landen met een door de overheid gestuurde economie ontbrak elke vorm van onbaatzuchtigheid.

Dohmen erkent de waarde van de autonomie als hij het heeft over Kants categorische imperatief. Zijn stelling ‘Du Kannst denn du Sollst’ geeft perfect aan dat in het begrip vrijheid een plicht verscholen ligt. De auteur heeft het verder over het verlangen naar authenticiteit. Dat betekent volgens de auteur: ‘leven vanuit jezelf en niet gestuurd of gedwongen door de ander’. Conservatieven wantrouwen deze omschrijving omdat ze eerder uit zijn op het conserveren en restaureren van traditionele gebruiken. Meer nog, ze stellen de drang naar authenticiteit gelijk met vormen van egoïsme, maar dat is niet correct. In feite bepleiten ze nog steeds een vorm van conformisme waartegen zoveel mensen in Oost-Europa in opstand kwamen bij de val van de Berlijnse Muur. Zo was voor de Poolse Nobelprijswinnaar voor Literatuur Wislawa Szymborska het individualisme juist een moreel principe waarmee het de mens wil beschermen tegen het verdrinken in de massa, tegen verslaving, tegen autoritaire regimes, tegen statistieken, tegen conformisme, enzovoort. Het is het middel om zich te onttrekken aan de overheersing en dictatuur zoals we dit onder het stalinisme en fascisme hebben gekend. Daarmee staat authenticiteit niet tegenover elke vorm van gezag, maar verandert het onderworpenheid in respect en dat is iets totaal anders.

Mensen moet niet dankbaar, vriendelijk of solidair zijn vanwege traditie of etiquette, maar net omwille van hun feitelijke ervaring en plicht tegenover de ander. En dat kan alleen vanuit een positie van autonomie. Dohmen gaat hier op de rem staan en heeft het plots over een doorgeslagen hedonisme en narcisme. Dat kan zijn, maar dat heeft niets te maken met de autonomie van de mens en het recht op zelfbeschikking. ‘Levenskunst beoogt de mens weerbaarder te maken tegen de slagen van het lot, tegen de tragedie, tegen de systeemdruk, tegen de concrete machtsclaims van de ander(en), tegen de consumptiemaatschappij, …’, aldus de auteur en dat klopt wel. De opdracht van de overheid is niet mensen weg te houden van hun diverse keuzemogelijkheden, maar wel hen sterker te maken zodat ze doelbewust en autonoom keuzes kunnen maken. De essentiële boodschap is dus ‘empowerment’. Mensen, vooral jongeren, sterker maken zodat ze later bewuste keuzes kunnen maken, eerder dan hun keuzes van bovenaf in te perken. Dat eerste vereist een goed onderwijssysteem, het tweede de invoering van een instantie die in naam van anderen keuzes gaat opleggen en beperken.

In die zin is het slot van het boek van Dohmen zo vreemd. Plots verwerpt hij de gedachte dat mensen helemaal niet kunnen beschikken over zichzelf en dat ze op een schrijnende wijze afhankelijk zijn. Dat klopt voor heel wat mensen die in onze contreien nog steeds worden opgevoed binnen onderdrukkende religieuze en culturele normenstelsels. Maar de grote meerderheid van de Vlamingen en Nederlanders zijn daar (gelukkig) van bevrijd en bepalen steeds meer hun eigen leven: met wie ze gaan trouwen, of ze kinderen gaan krijgen, waar ze zich gaan vestigen, welk beroep ze gaan uitoefenen, enz. Die verworvenheden zijn essentieel in dit bijzonder belangrijke debat, en mogen we zo maar niet te grabbel gooien. Ook Dohmen zal op een bepaald ogenblik duidelijk stelling moeten nemen. Ofwel voor de gesloten samenleving waarin geen plaats is voor discussie en mededogen, of voor de open samenleving waarin mensen zelf hun levensplan kunnen bepalen en vanuit hun menszijn bijdragen tot het geluk van al die anderen.

‘Levenskunst gaat over de houding waarmee je in het leven staat’, aldus de auteur. Laat ons hopen dat het een houding van begrip, respect en strijdvaardigheid voor de mensenrechten is. Want wie iets van die rechten wil inleveren voor de goede vrede, slaat een bres in de door onze voorouders zo bevochten dam tegen willekeur, despotisme en obscurantisme.

 

Joep Dohmen, Tegen de onverschilligheid, Ambo, 2007

Recensie door Dirk Verhofstadt

Print Friendly and PDF
Mogelijkheden scheppen - Martha Nussbaum

Mogelijkheden scheppen - Martha Nussbaum

De kanarie in de onderwijskoolmijn - Wouter Duyck

De kanarie in de onderwijskoolmijn - Wouter Duyck