The Theory of Moral Sentiments - Adam Smith

The Theory of Moral Sentiments - Adam Smith

“Men is an anxious animal”, zo schrijft de Schotse econoom en moraalfilosoof Adam Smith in zijn Lectures on Jurisprudence. Hiermee doelde hij op de natuurlijke angst van de mens voor de mening van anderen. Elke handeling wordt immers teruggekaatst door anderen en de mens is voortdurend bezorgd hoe de anderen op hem reageren. Deze vaststelling is ook de kern van Adam Smith’s meesterwerk The Theory of Moral Sentiments waarin hij op zoek gaat naar het ontstaan en het functioneren van de moraal. Daarin zijn de behoefte aan sympathie enerzijds en de angst op onbegrip of afkeuring anderzijds steeds aanwezig. Adam Smith ziet de moraal als resultante van een aanpassingsmechanisme van de gevoelens van de in het maatschappelijk proces betrokken individuen.

Hiermee ontstaat een meer genuanceerd beeld van Adam Smith die als auteur van An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations niet alleen wordt beschouwd als ‘de vader van de economie’ maar verkeerdelijk ook als een asociaal denker die met zijn theorie over ‘de onzichtbare hand’ het eigenbelang en de zelfzucht zou ophemelen. Dat laatste klopt niet. Adam Smith hemelt het eigenbelang niet op. Integendeel, hij hekelt meermaals onbeperkte eigenbaat, maar ziet het als een objectief gegeven, een menselijke drijfveer die er niet alleen toe leidt dat men zelf voordeel geniet maar ook dat anderen er baat bij hebben. Adam Smith ziet de mens als een sociaal wezen die rekening houdt met de anderen en streeft naar begrip en waardering van anderen.

In zijn boek De mens is een angstig dier gaat filosoof A.J. Kerkhof dieper in op The Theory of Moral Sentiments van Adam Smith en op het belang en de oorsprong van de wetenschap. In tegenstelling tot utilitaristen die begerig zijn naar ‘nuttige’ kennis moet volgens Adam Smith de wetenschap vooral de ‘verwondering’ wegnemen teneinde ‘een andere en meer natuurlijke orde der dingen te scheppen’. Niet zozeer de verwachting van enig voordeel dat men uit haar ontdekkingen kan trekken is de oorsprong van de wetenschap maar de verwondering. Dit verschil met het nutsdenken is belangrijk en maakt ook het onderscheid duidelijk tussen diegenen die de wetenschap uiteindelijk willen misbruiken voor hun doelstellingen en diegenen die het louter als een vorm van ‘onttovering’ zien. In de loop van de geschiedenis hebben we kunnen zien tot welke drama’s het nutsdenken als oorsprong van de wetenschap geleid heeft. Denk aan de eugenetica, de rassenkunde, de ontwikkeling van de atoombom, enz.

De wetenschap wordt gevoed door gevoelens en moet de hiaten in onze verbeelding vullen, aldus Adam Smith. Hierbij steunt hij eerder op hypotheses dan op aanspraken op de waarheid. De wetenschap is immers het voortdurend winnen in precisie en exactheid maar kent geen eindpunt. In die zin is hij een voorloper van het Popperiaanse danken dat zich afzet tegen absolute waarheidsclaims. Het betekent ook dat hij geen minachting aan de dag legt voor vroegere wetenschapsvormen of hypotheses. Maar ook en vooral dat de mens alleen maar de illusie heeft de loop der dingen te sturen terwijl hij er eigenlijk alleen maar door meegesleurd wordt. Iets wat later centraal zal staan in het denken van Karl Popper en Friedrich Hayek.

Voor Adam Smith liggen de wortels van alle moraal, net als bij Immanuel Kant,  ‘niet in het oordeel van de buitenwereld, maar in de autonomie van de geest’. Deze opvatting is heel belangrijk en kenmerkt mijn inziens de latere scheiding tussen het individualisme en het liberalisme enerzijds en anderzijds het collectivisme of andere ideologieën (zowel van links als van rechts) die, op een of andere manier, het oordeel over wat moreel goed of moreel slecht is, toevertrouwen aan een kleine groep leiders. Een dergelijke houding zagen we natuurlijk bij het fascisme en het communisme maar ook vandaag nog bij het communautarisme en het socialisme. Het verbindt ook het individuele oordeel met een universele geldigheid. Zo gelden bepaalde morele regels onvoorwaardelijk, ongeacht de omstandigheden en ongeacht wat de mensen ervan denken. Ze gelden universeel en kunnen derhalve niet cultuurgebonden zijn.

A.J. Kerkhof gaat ook in op het aspect van zelfzucht en medelijden dat zowel door voor- als tegenstanders van Adam Smith zo vaak wordt gehanteerd. Ze verwijzen beide naar de openingszin van sectie drie van deel I van The Theory of Moral Sentiments. “Hoe zelfzuchtig de mens ook verondersteld kan worden te zijn, er zijn duidelijk beginselen in zijn natuur, die het lot van anderen voor hem van belang doen zijn en hem hun geluk noodzakelijk maken, ook al levert hem dat niets anders op dan het plezier het te zien.” Sommigen wijzen op de negatieve lading van het woord 'zelfzuchtig' maar Kerkhof wijst er terecht op dat dit woord in de contxt van de Theory niet staat voor iets moreel verwerpelijks. Het betekent dat elke mens niet alleen geïnteresseerd is in zijn eigen lot (en wie kan hem dat kwalijk nemen?) maar zo gemaakt is dat – tenminste onder bepaalde omstandigheden – ook het lot van anderen hem onmiddellijk interesseert.

Gerrit Manenschijn benadrukt in zijn boek Riskante Humaniteit dat Adam Smith zich baseert op drie soorten menselijke drijfveren: de unsocial passions of gevoelens die mensen tegenover elkaar doen staan in geval van tegengestelde belangen, de social passions die mensen verenigen binnen een gedeeld belang, en de selfish passions die gericht zijn op het zelf. Wat de mens drijft, is aldus Adam Smith het ‘beleven van genoegens’. En dat gebeurt niet via unsocial passions, want die brengen beide partijen weinig genoegen, waardoor ze eerder geneigd zullen zijn om die conflicten op te lossen of ze uit de weg te gaan. Social passions verlenen beide partijen daarentegen veel genoegen en worden als aangenaam ervaren. Juist deze gevoelens vormen als het ware de natuurlijke basis voor een goede samenleving. “Omdat het meest en duurzaamste genoegen beleefd wordt in de ‘waardering door anderen’, zullen mensen de beleving van hun selfish passions matigen, die van unsocial passions vermijden en die van social passions cultiveren.” Mensen koppelen zo hun natuurlijke eigenbelang als vanzelf aan rechtvaardigheid en welgezindheid. Het klopt trouwens dat mensen zich ‘goed’ voelen als ze iets goed voor anderen hebben gedaan. Het is een vorm van innerlijke genoegdoening die zoveel sterker is dan afstandelijke onverschilligheid.

Deze korte bespreking dient enkel als introductie en smaakmaker voor een verdere lezing van het werk van Adam Smith. Het boek van Kerkhof graaft trouwens veel dieper dan de hiervoor aangehaalde deelaspecten. Zo vergelijkt hij het werk van Smith met dat van andere denkers als Mandeville, Hume en Rousseau en onderzoekt hij verder de relatie tussen nut en moraal, het doel van de natuur en het redden van de moraal. In elk geval blijkt duidelijk dat Adam Smith, als een van de grondleggers van het liberalisme, bijzondere aandacht had voor het geluk van de medemens en van de ganse maatschappij. Tal van zijn volgelingen hebben het belang dat hij hechtte aan de economische vrijheid eenzijdiger en absoluter opgevat dan hijzelf ooit bedoelde. Daarmee miskennen ze de bijzondere menselijkheid en sociale ingesteldheid die Adam Smith in zijn geschriften tentoonspreidde.

 

Adam Smith, The Theory of Moral Sentiments, Regnery Publishing, 1997.

A.J. Kerkhof, De mens is een angstig dier, Boom, 1992.

Gerrit Manenschijn, Riskante humaniteit, Lannoo, 2002.

Recensie door Dirk Verhofstadt

Print Friendly and PDF
After the Open Society - Karl Popper

After the Open Society - Karl Popper

Pleidooi voor vrijheid, rechtvaardigheid en generositeit – Dirk Verhofstadt

Pleidooi voor vrijheid, rechtvaardigheid en generositeit – Dirk Verhofstadt