Morele helderheid - Susan Neiman
De overwinning van Barack Obama bij de presidentsverkiezingen in 2008 veroorzaakte niet alleen een ‘landslide’ in de Amerikaanse politiek maar demonstreerde vooral het grote verlangen onder de bevolking naar verandering. Het woord ‘Change’ was trouwens niet enkel het leidmotief van Obama maar ook van zijn Republikeinse tegenstander McCain. Het toonde aan dat Bush en zijn regeringsbeleid niet langer geaccepteerd werd, niet alleen op sociaal-economisch, maatschappelijk en buitenlands vlak, maar nog diepgaander, ook op het ethische vlak. Het begin van de 21ste eeuw dat zozeer gemarkeerd werd door de aanslagen van 11 september en de daaropvolgende strijd tegen de terreur en de oorlogen tegen Afghanistan en Irak, legde plots een diepgaande kloof bloot tussen de Verenigde Staten en Europa, tussen pure machtspolitiek en het geloof in de dialoog, tussen kruisvaardersretoriek en redelijkheid. Het leek alsof alle morele waarden die we in de voorbije tijden zorgvuldig hadden opgebouwd opzij werden geschoven. Tegen die trend in pleit de Amerikaans-Duitse filosofe in haar nieuw boek Morele helderheid. Goed en kwaad in de 21ste eeuw juist voor een herwaardering van het morele denken, en voor een nieuwe invulling van klassieke begrippen als goed en kwaad. Daarvoor grijpt ze terug naar de Verlichtingsdenkers van de 18de eeuw zoals Voltaire, Jean Jacques Rousseau, Immanuel Kant en David Hume.
Susan Neiman kreeg wereldwijde bekendheid met haar boek Het kwaad denken. Een andere geschiedenis van de filosofie en wordt samen met Martha Nussbaum beschouwd als een van de meest invloedrijke filosofen van onze tijd. In Het kwaad denken toonde ze aan dat het probleem van het kwaad noch behoort tot de ethiek, noch tot de metafysica, maar eerder de band tussen beide vormt. Daarmee geeft ze indirect aan dat de vraag naar de zin van het leven op zich niet te beantwoorden is, maar dat die zin door elke mens afzonderlijk moet veroverd worden. Dat neemt niet weg dat we ons als mens en medemens moeten inzetten voor een betere wereld, niet om overal het ‘geluk’ te brengen – Karl Popper heeft aangetoond dat onze drang om anderen geluk te bezorgen tot vreselijke zaken kan leiden en dat we er ons beter op toeleggen om dag na dag vermijdbaar kwaad te bestrijden – maar om de menselijke waardigheid te verdedigen als een verworvenheid waarmee niet kan worden gemarchandeerd. Ook nu geeft Neiman aan dat idealen als geluk, redelijkheid, eerbied en hoop, door ieder weldenkend mens voor deugdzaam worden gehouden en ons inzicht geven in de morele aspecten van ons dagelijks leven en van urgente maatschappelijke en politieke vragen.
Neiman begint met de vaststelling dat links in de loop van de voorbije decennia zijn utopische visioenen begon op te geven, zeker toen duidelijk werd dat het socialisme tot een nachtmerrie was ontaard. Nochtans had het in de loop van de jaren zestig van de 20ste eeuw nog grote successen geboekt. Denk aan de succesvolle strijd tegen de segregatie in de VS (met nauwelijks veertig jaar later een zwarte president), het verzet tegen de oorlog in Vietnam en de opmars van de vrouwenemancipatie. Daarna schoven ze hun kritische theorieën langs de kant om meer pragmatisch tewerk te gaan. Even belangrijk was de impact van het moreel relativisme waardoor links zichzelf als het ware het zwijgen oplegde om nog uitspraken te doen over praktijken in andere landen die ze zelf voordien had aangeklaagd binnen de eigen cultuur. ‘Van het relativisme dat stelt dat alle morele waarden gelijk geschapen zijn, is het maar een korte stap naar het nihilisme dat ieder spreken over waarden als overbodig beschouwt’, zo schrijft Neiman. Daarbij speelt religie tot vandaag een grote rol. Alhoewel de filosofe het belang van religie blijft verdedigen voor ons moreel bewustzijn, is het toch de rede die ons vooruit moet helpen. ‘Elke ethiek die religie nodig heeft is ondeugdelijke ethiek’, aldus Neiman, want ‘degenen die religie als een noodzakelijke voorwaarde voor moraal zien, verlagen ons daarmee tot het morele niveau van vierjarigen.’
Blijft de vaststelling dat op het moment dat links de grote idealen opzijschoof, rechts allerlei denktanks oprichtte en het morele kompas begon te sturen. Dat werd de voorbije jaren scherp verwoord door hedendaagse conservatieven: ‘de VS zijn de machtigste natie ter wereld en bovendien uit de gehele geschiedenis, en nu zij de slag om de heerschappij gewonnen hebben, hoeven zij niemand meer met de handschoenen aan te pakken.’ Zo weigert de VS bijvoorbeeld om het Internationaal Strafhof te erkennen. Maar het gaat over veel meer. De conservatieven begrepen al veel langer de tijdsgeest en grepen die bij de verkiezingen van 2004 aan met hun ‘appel op angst – voor terrorisme dan wel voor homoseksualiteit’. Tegelijk werd het sociale vangnet van de overheid ontmanteld en vervangen door een groeiend christelijk rechts netwerk dat een eigen verzorgingssysteem aanbood. En op internationaal vlak dwong men arme landen hun markten open te stellen terwijl men de rijke landen toeliet de hunne gesloten te houden. Centraal stond bij conservatieven het eigenbelang en de veiligheid van de VS, ver verheven boven de belangen van de andere landen. In die zin had de aanval op Irak minder te maken met het brengen van democratie en vrijheid, dan met pure machtspolitiek en het veroveren van essentiële energievoorraden ten dienste van de VS.
Neiman wil met haar boek ‘de morele concepten die links niet meer hardop uitspreekt’ proberen terug te winnen en aantonen dat rechts ons in een moreel moeras heeft doen belanden. Eigenlijk zou ze liever het woord progressief gebruiken in plaats van links, maar terecht wijst ze erop dat al te veel mensen ‘zich met deze benaming tooien maar de idee van de vooruitgang ondergraven’. Ook het woord liberaal is voor haar problematisch omdat het door velen verengd wordt tot een absoluut geloof in de vrije markt. Eigenlijk verdedigt ze voluit de kantiaanse visie waarbij we rechtvaardigheid moeten opeisen voor iedereen, ook van mensen die we niet kennen, waarmee ze zich in feite positioneert tegen elke vorm van particularisme en nationalisme. Nog duidelijker is haar keuze voor de ethiek boven de wet waarbij ze de Verlichtingsidealen vanonder het stof haalt en als lichtende voorbeelden opnieuw in de etalage zet. Zoals het verdedigen van de menselijke waardigheid, het verzet tegen bijgeloof, het veroordelen van martelen, het afwijzen van overgeërfde privilegies en het aanvaarden van (zelf)kritiek. Het gaat om het besef dat het kwaad niet onvermijdelijk is, dat ‘natuurlijk kwaad’ nooit een straf is voor ‘moreel kwaad’, en dat we ons moeten gedragen naar de categorische imperatief van Kant. ‘Iemand die moreel handelt, handelt volgens een principe dat hij universeel zou maken ingeval hij de hele wereld zou scheppen.’
Het is tegenwoordig bon ton om dergelijke zienswijzen te verketteren als een vorm van Verlichtingsfundamentalisme. Dat begrip is evenwel een contradictie in terminis. ‘De Verlichting stelde de rede op de eerste plaats, niet opdat ze daarvan absolute zekerheid verwachtte, maar juist omdat ze op zoek was naar een manier van leven zonder absolute zekerheid.’ Neiman wijst terecht op het feit dat de Verlichting nooit gedacht heeft dat grenzen van de rede onbegrensd was (alhoewel ze aan iedereen is voorbehouden), ‘ze was alleen niet bereid om die grenzen te laten bepalen door de kerk’. De grootste kracht van de rede is evenwel het vermogen om ons een beeld van het mogelijke te vormen, iets wat beter is dan het zijnde of de ervaring. Vandaar ook Kants imperatief dat elke mens in staat moet zijn om zijn eigen doelen te scheppen, en dat we hem of haar niet mogen gebruiken als een middel. Deze gedachte van Kant is evenwel maar een beginpunt en werd door latere liberale denkers als John Rawls en Martha Nussbaum uitgediept in de zin dat mensen hun vermogens moeten kunnen ontwikkelen zodat ze effectief hun eigen doelen kunnen scheppen. De rede kan ons in staat stellen om goed te doen, alhoewel goed gedrag niet hetzelfde is als ethisch gedrag. ‘Voor de moraliteit is het van belang dat je niet weet of je ethische handelingen beloond zullen worden.’ Deze uitspraak van Kant legt het onethisch karakter van goddelijke beveltheorieën bloot die alle geopenbaarde godsdiensten in zich dragen. Je moet niet goed doen omdat je ervoor beloond zult worden, maar omwille van de aanname dat je wenst dat iedereen zo zou handelen. In die zin verschaft religie ‘rechtvaardiging noch bekrachtiging’, aldus Neiman.
De zwaarste kritiek op de Verlichting die tot vandaag nazindert is dat de rationaliteit geleid heeft tot de Holocaust. Dergelijke visie werd vertolkt door Heidegger en John Ralston Saul. Nog veel scherper werd dit verkondigd in het boek De moderne tijd en de holocaust van Zygmunt Bauman. ‘De moderne beschaving was op zich geen voldoende voorwaarde voor de Holocaust; ze was echter wel een noodzakelijke voorwaarde’, aldus de befaamde socioloog. Maar Neiman weerlegt dit en stelt dat het gebruik van moderne technologie niets te maken heeft met moraliteit. De technologie is neutraal, niet wat men ermee doet. En het inzetten van talloze treinen voor de deportatie van de Joden, terwijl de nazi’s die broodnodig hadden voor de aanvoer wapens en manschappen naar het front, kan moeilijk als een instrumentele rationaliteit worden aangezien. Zelfs binnen die duistere nazi-periode waren er lichtpuntjes van hoogstaande morele moed en hoop. Neiman verwijst naar de verzetsgroep Die Weisse Rose en naar de Arische vrouwen die met succes protesteerden tegen de deportatie van hun Joodse mannen vanuit de Rosenstrasse in Berlijn. De Verlichting heeft wel degelijk grote stappen voorwaarts gezet in ons moreel handelen. Zoals het afschaffen van foltering en de slavernij, en de succesvolle strijd voor gelijke burgerrechten en rechten voor de vrouw. Eigenlijk is het wonderbaarlijk hoe snel ons idee over rechtvaardigheid, net als over schoonheid trouwens, is geëvolueerd in de voorbije decennia en eeuwen.
Dat betekent niet dat de mens niet weer kan en zal vervallen in vormen van barbarij. Dat hebben Cambodja, de Balkan, Rwanda en Darfur ons duidelijk gemaakt. Maar het kwaad zit ook in landen die er hoogstaande morele principes op nahouden. Het hoofdstuk Hoe zit het met het kwaad? Over de houding van de regering Bush is dan ook het meest ontluisterende in dit boek. Neiman behandelt drie cases die de gruwelijke kwaadaardigheid van een modern land als de VS blootleggen. Ten eerste de spot die Bush na de aanslag van 11 september dreef ‘met het eindeloze leed en de doodsangst van andere mensen’. Die aanslag ‘stelde de regering Bush in staat om de kritiek op haar eigen falen te negeren en een programma ten uitvoer te brengen dat was gericht op het terugdraaien van een reeks grondwettelijke vrijheden’. Ten tweede was er de toespraak van Bush in juli 2003 op het Senegalese eiland Gorée om een speech te houden waarin hij de slavernij van weleer veroordeelde. Wat weinigen weten is dat op datzelfde ogenblik alle inwoners van het eiland uit veiligheidsoverwegingen werden opgesloten in het lokale voetbalstadium. Ten derde zijn er de bekende gevallen van foltering die gebeurden in de gevangenissen van Abu Graib, Guantanamo Bay en andere onbekende locaties, waarbij volgens de auteur, tientallen gevangenen werden doodgemarteld. ‘Als je martelt en doodt in naam van een ideaal, heeft het ideaal daar het zwaarst onder te lijden’, aldus Neiman. In elk geval zal Barack Obama jaren nodig hebben om de kwalijke reputatie van de VS van de voorbije jaren op ethisch vlak recht te trekken.
Dit indrukwekkende boek is één grote les in morele helderheid.
Susan Neiman, Morele helderheid. Goed en kwaad in de 21ste eeuw, Ambo, 2008
Recensie door Dirk Verhofstadt