Judas - Amos Oz
Jeruzalem eind 1959. De stad is opgesplitst in een Joods en een Jordaans gedeelte. Het niemandsland is met mijnen bezaaid, boven op de grensmuren moeten glasscherven en prikkeldraad indringers tegenhouden, en nu en dan klinkt een geweerschot van een verveelde Jordaanse sluipschutter. Tijdens die regenachtige en winderige winter gaat de 25-jarige Joodse student Sjmoeël Asj ermee akkoord om Gersjom Wald, een 70-jarige invalide man, elke avond gezelschap te houden. In ruil krijgt hij kost en inwoning en ontvangt hij tevens een bescheiden maandloon.
Asj zou nooit op het aanbod zijn ingegaan als hij niet ten einde raad was geweest. Zijn vriendin Jardena had hem verlaten, de zaak van zijn ouders in Haifa was failliet gegaan zodat ze hem niet meer konden onderhouden, en hij had besloten niet verder te werken aan ‘Jezus in de ogen van de joden’, zijn scriptie voor het departement geschiedenis en godsdienstwetenschap. Gersjom Wald woont samen met zijn schoondochter Atalja Abarbanel. Haar man, Micha, was tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog in de lente van 1948 gesneuveld. In het huis had ook Sjealtiël Abarbanel gewoond, de vader van Atalja. Sjealtiël was ooit het enige lid van de Joodse Nationale Raad geweest dat zich tegen de oprichting van de staat Israël had verzet.
Vanuit deze handvol schijnbaar bescheiden gegevens construeert Amos Oz (1939) een magistrale roman over liefde en verraad, eenzaamheid en groeien, wanhoop en verlangen. Het is terzelfdertijd een diepzinnige politieke overdenking. Hoewel de gebeurtenissen zich meer dan een halve eeuw geleden afspelen, boort Oz naar de kern van het conflict tussen Joden en Arabieren, tussen Israël en Palestina. Bovendien verweeft hij op geraffineerde wijze het verhaal van Judas Iskariot met het wedervaren van Sjealtiël Abarbanel en diens verzet tegen de oprichting van een Joodse staat. Maar in Judas klinkt bovenal de stem van een auteur op het toppunt van zijn kunnen.
Originele invalshoeken, een verbluffende beschrijfkunst, een precieze maar nooit precieuze stijl, wijze inzichten, trefzekere dialogen, speelse humor, een haast onopvallende opeenstapeling van betekenislagen: zelden brengt een boek een grotere artistieke begeestering teweeg. Oz laat zich ook niet op sleeptouw nemen door literaire modes. Zo geeft hij de kleine, alledaagse dingen hun volle gewicht, maakt hij korte metten met de obsessie dat een goed boek een van spanning sidderende pageturner moet zijn en staat hij niet toe dat de lezer bij het handje wordt genomen en keurig naar het antwoord op elke vraag wordt geleid.
Integendeel, Judas is in de eerste plaats een boek over vragen. Waren Judas Iskariot en Sjealtiël Abarbanel wel degelijk verraders? Was de stichting van de staat Israël een vergissing of niet? Is het conflict tussen de Joodse staat en haar moslimburen uitzichtloos? Was minister-president Ben Goerion een van de grootste staatslieden in de wereldgeschiedenis of een oorlogsmisdadiger? Is Sjmoeël Asj een sentimentele zwakkeling of schuilt er in zijn behaarde borst een onvermoede kracht? Hebben zijn ouders hem verraden of heeft hij hen verraden? Is Gersjom Wald een oude zeurkous of een fijnzinnig filosoof? Maken de herinneringen van Atalja Abarbanel aan de dood van haar man haar eigen leven tot een hel of niet? En ten slotte de misschien moeilijkste vraag van allemaal: wat is liefde?
In het schemergebied tussen vraag en antwoord stopt Oz zijn personages de ene na de andere pittige, ja, memorabele uitspraak in de mond. In de ogen van de Jodenhaters zijn de Joden allemaal, zelfs na tachtig generaties, nog altijd Judas Iskariot, het vleesgeworden verraad, aldus Gersjom Wald. En alweer Wald: ‘De waarheid is dat alle macht ter wereld een vijand niet in een vriend kan veranderen. Hij kan een vijand in een slaaf veranderen, maar niet in een kameraad. Met alle macht ter wereld kun je een fanaticus niet veranderen in een tolerant iemand.’ Ook Sjealtiël Asj laat zich gelden. ‘Wie bereid is zichzelf te verraden,’ zo de jongeman, ‘zal altijd beschouwd worden als een verrader door diegenen die niet in staat zijn tot eigen verandering en doodsbang zijn voor verandering en verandering niet begrijpen en elke verandering verafschuwen.’
Atalja Abarbanel prikkelt wellicht nog het meest de verbeelding. ‘Ik word een beetje moe van mensen met gevoelens,’ geeft ze toe. ‘Ik vind al die gevoelens zo overbodig en ze lopen slecht af. Het leven kan zoveel eenvoudiger zijn als we het gevoel afschaffen.’ Iedere literatuurliefhebber is het er roerend over eens dat Amos Oz al decennialang een schrijver van absolute wereldklasse is. Verdient hij de Nobelprijs voor de Literatuur? Ongetwijfeld. Er doen echter geruchten de ronde dat er enkele antisemieten in het Nobelprijscomité zouden zetelen, en dat hij bijgevolg geen kans op de literaire hoofdprijs maakt. Roddels of realiteit? Maar zou het slechts een troostprijs voor de Israëlische auteur zijn als hij de lezers met weergaloze romans zoals Judas paradijselijk gelukkig blijft maken?
Amos Oz, Judas, De Bezige Bij, 2015, 394p., €24,90. Vertaald door Hilde Pach.
Recensie door Joseph Pearce