Een nieuwe wereld - Erik De Bom (red.)
In zijn alom geprezen boek Radicale Verlichting beschrijft de Britse historicus Jonathan Israel de grote impact van radicale Nederlanders op de Verlichting. Zo belicht hij de ideeën van 17de-eeuwse denkers zoals Franciscus van den Enden, de gebroeders Koerbagh, Lodewijk Meyer, Petrus van Balen, Spinoza en anderen. Maar ook al in de 15de en 16de eeuw speelden denkers uit de Nederlanden een belangrijke rol op het intellectuele leven in Europa. Over hun voor die tijd vernieuwende humanistische ideeën inzake politiek en maatschappij schreef Erik De Bom het boek Een Nieuwe Wereld. Daarin komen zes personen aan bod, namelijk Desiderius Erasmus, Juan Luis Vives, Justus Lipsius, Leonardus Lessius, Hugo Grotius en Benedictus de Spinoza die elk op hun manier afweken van het toen gangbare Thomistische en scholastieke denken en steeds meer de klemtoon legden op de rede, de tolerantie en de menselijke vrijheid. In die tijd gevaarlijke visies omdat ze ingingen tegen de vermeende goddelijke almacht en de suprematie van de geestelijkheid.
In zijn inleiding Eppur si muove beschrijft Erik De Bom de politieke en godsdienstige evoluties van die tijd. De Noordelijke Nederlanden zegden in 1581 hun eed van trouw op aan de Spaanse koning Filips II met het beroemde Plakkaat van Verlatinghe. Nauwelijks zeven jaar later werd de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden opgericht. Dat zou later leiden tot de splitsing tussen het katholieke Zuiden en het calvinistische Noorden. Om die opstand tegen het Spaanse Koninklijke gezag te legitimeren, schreven Nederlandse denkers allerlei teksten die de basis vormden voor tolerantie, natuurrechtelijke vrijheden en rechten die later een cruciale rol zouden spelen tijdens de Verlichting. Een centrale rol daarin vormde volgens de auteur het Collegium Trilingue in Leuven waar men veel aandacht had voor de denkers uit de Griekse en Romeinse oudheid, die als het ware werden herontdekt en besproken.
Erik De Bom wijst terecht op de impact van het humanisme dat al begon onder Francesco Petrarca in de 14de-eeuw en die het begrip rechtvaardigheid centraal stelde. Zo moest een heerser de eigendommen van zijn onderdanen respecteren en waren exuberante belastingen verwerpelijk, iets wat haaks stond op de scholastieke denkwijze van de almachtige vorst. De wellicht belangrijkste humanistische denker van die tijd, Machiavelli met zijn republikeinse ideeën, komt niet aan bod, maar het is duidelijk dat hij een grote invloed heeft uitgeoefend op de humanisten uit de Nederlanden. Wat het boek Een nieuwe wereld vooral duidelijk maakt is de fundamentele breuk met het louter Aristotelische denken over deugden, de positie van de overheid ten opzichte van kerk en geloof, en de houding van de mens ten aanzien van een door God aangeduide vertegenwoordiger op aarde in de vorm van een vorst of andere heerser.
Desiderius Erasmus is er een sprekend voorbeeld van. Alhoewel hij een gelovig man was, stond hij kritisch tegenover de kerkelijke dogma’s wat hem niet in dank werd afgenomen. Hij verbleef een tijd in Engeland waar hij contact had met de invloedrijke humanisten Thomas More en John Colet en schreef nadien zijn Lof der Zotheid, een satire op misstanden van zijn tijd, in het bijzonder over de schijnheiligheid van de Kerk. Hij verdedigde het humanisme, pleitte voor een zekere vorm van tolerantie en schreef over ‘de vrije wil’. Hij pleitte als een van de eersten voor de opvoeding van het individu als middel om tot betere mensen en een betere maatschappij te komen. Kennis was volgens de kerk niet nodig want mensen zouden voldoende hebben aan hun geloof. En ook de christelijke wereldlijke leiders verwierpen de kennis van de oude filosofen, omdat die via hun geschriften misschien wel gezagsondermijnende heidense gedachten lieten doorsijpelden naar het volk. Vorsten moesten worden opgevoed tot ‘voorbeeldige vroomheid’ als voorwaarde om goed te kunnen regeren. En pausen die aanstuurden op oorlog, zoals Julius II, werden door Erasmus fel aangevallen.
De Spaans-Nederlandse humanist Juan Luis Vives, zoon van een tot het christendom bekeerde Jood, is minder bekend, maar had in zijn tijd een enorme invloed. Hij ijverde voor vrede, bepleitte een vorm van armenzorg in Brugge en wilde de schoolplicht invoeren. Hij vond dat mensen vrijheid van meningsuiting moesten hebben, een compleet nieuw idee. Volgens Vives waren oorlogen niet rationeel en dus ook niet rechtvaardig. Al veranderde hij van mening toen de Turken in 1526 in Hongarije stonden (en in 1529 voor de poorten van Wenen). Alleen door een morele verbetering van elke westerse mens zou men dit gevaar kunnen tegenhouden, aldus Vives. Vandaar zijn oproepen tot eenheid onder de christenen. Maar hij zal vooral onthouden worden als de man die al zijn hoop stelde op onderwijs en opvoeding, ook voor vrouwen. Sterker nog, hij geloofde dat ‘vrouwen in intellectuele mogelijkheden niet alleen de evenknie zijn van mannen, maar de mannen soms overtreffen’. Volgens de auteur Jan Papy, lag Vives ook aan de grondslag van een activerende verzorgingsstaat.
De derde figuur in het boek is de Zuid Nederlandse humanist en jezuïet Justus Lipsius. Net als Erasmus en Vives bewonderde hij het gedachtegoed van de Klassieke Oudheid, in het bijzonder van de Romeinse historicus en schrijver Tacitus. Lipsius gaf les in Leuven en legde de basis voor het neostoïcisme, een samenhang van de stoïcijnse deugdzaamheid met de christelijke levenswijze. Hij opteerde voor de monarchie als ideale staatsvorm die moest zorgen voor vrede door orde. De burgers moesten gewoon gehoorzaam zijn, maar de vorst moet hen daarvoor wel winnen door zijn morele kwaliteiten te tonen. Al besefte hij in de zin van Machiavelli dat deugdzaamheid alleen niet voldoende was. ‘Om zijn positie veilig te stellen en de staat in stand te houden kan hij (de vorst) niet anders dan ook te vertrouwen op de wapens,’ schrijft Erik De Bom. Lipsius aanvaardde dat mensen er eigen godsdienstige ideeën op nahouden voor zover ze die privé belijden. Alleen wie afwijkende ideeën publiek verkondigde, kon volgens hem niet rekenen op vergevingsgezindheid.
Dan ging de invloedrijke jezuïet Leonardus Lessius een stap verder. De vorst maakt wetten en doet ze naleven, maar moet ze zo sturen dat ze het algemeen belang dienen. ‘Het komt er voor de vorst dan ook op aan van zijn onderdanen goede burgers te maken.’ Verder mag de vorst volgens Lessius zijn macht niet misbruiken en dient hij zijn persoonlijk voordeel ondergeschikt te maken aan dat van de gemeenschap, een vooruitstrevende gedachte voor die tijd. Sterker nog, als een vorst zijn taak niet naar behoren uitoefent pleegt hij contractbreuk. Met dit standpunt liep hij voorop op het sociaal contract denken dat later werd ontwikkeld door John Locke die stelde dat men het recht had de overheid omver te werpen als ze niet instond voor de belangen van de onderdanen. Ophefmakend, maar vooral mercantiel, was de opvatting van Lessius dat ketterse zakenlui een plaats hebben in de samenleving en dat de strijd van de vorst voor het ‘ware’ geloof niet mocht leiden tot ‘economische ontwrichting’. Oorlog zag hij dan ook als een laatste middel. Beter was het om via arbitrage te komen tot een compromis om oorlog te vermijden.
De vijfde figuur in het boek is de Nederlandse rechtsgeleerde Hugo Grotius. Hij sloeg de weg in van het natuurrecht, de gedachte dat bepaalde zaken uit zichzelf goed of slecht zijn, een idee dat haaks stond op de door God verleende rechten. Zo stelde hij dat het natuurrecht dat liberale principes zoals het recht op eigendom, de contractuele trouw en aansprakelijkheid inhield, steeds geldig was, zelfs al moest er geen God bestaan. In De Vrije Zee pleit Grotius voor vrije toegang tot de zee door elke natie en door elke mens. ‘Het volkenrecht heeft het beginsel ingevoerd dat alle mensen in de gelegenheid behoren te zijn in alle vrijheid met elkaar handel te drijven, en dat dit recht hun door niemand ontzegd kan worden.’ Hij beïnvloedde alvast Adam Smith en later ook de Founding Fathers van de Verenigde Staten. De staat had tot taak om onrechtvaardigheid te bestraffen. Maar ‘net zozeer als de burger de staat niet mag ondermijnen, mag de overheid zich niet aan het bezit van de burgers vergrijpen,’ aldus Grotius. Verder vormt godsdienst niet de grondslag van de staat en staatsvorming en moet een verstandige staat inspraak geven aan zijn burgers, een vernieuwende gedachte voor die tijd, die hem door de kerken niet in dank werd afgenomen.
De laatste, en meest vernieuwende figuur in het boek, is de Nederlandse natuurfilosoof Spinoza. Tijdens zijn leven verscheen zijn Theologisch-politiek traktaat waarin hij pleit voor een strikte scheiding tussen filosofie, die zoekt naar waarheid, en theologie, die zich over het geloof buigt. Na zijn dood verscheen nog zijn Staatkundige verhandeling waarin hij de democratie als de meest redelijke staatsvorm verdedigde, en zijn hoofdwerk, de Ethica waarin hij voor elk individu een weg naar vrijheid en redelijkheid voorstelde. ‘Centraal in Spinoza’s hele filosofie staat het streven naar menselijke vrijheid,’ schrijft Piet Steenbakkers. Daarmee nam hij afstand van een God die als een rechter over de mensen zou oordelen. Spinoza rekent daarvoor op de rede en stelt dat de wereldlijke macht boven religie staat. En net zoals Pierre Bayle en John Locke komt Spinoza op voor verdraagzaamheid. Hij vormt dan ook het startpunt voor de radicale verlichting waarover Jonathan Israël schreef.
Het boek Een nieuwe wereld onder redactie van Erik Bom is bijzonder interessant omdat het ons inzicht heeft op de veranderende tijdsgeest op een ogenblik dat godsdiensten nog steeds een prominente rol speelden in het maatschappelijk leven. Samen met Italië vormden de Nederlanden een broedplaats voor vernieuwende ideeën die later een grote invloed zouden hebben op de Verlichting en de moderniteit. Het biedt portretten van moedige mensen die onbevreesd hun mening uitten over belangrijke maatschappelijke onderwerpen.
De Bom (Red.), Een nieuwe wereld, Polis/Klement, 2015
Recensie door Dirk Verhofstadt