Ik lieg, dus ik ben - Stine Jensen
“Het enige wat je met liegen bereikt, is niet geloofd worden als je de waarheid spreekt”, aldus Aristoteles. Alhoewel volgens heel wat andere filosofen de waarheid helemaal niet bestaat, lijkt het me een evidentie dat de leugen sneller achterhaald wordt dan de waarheid spreken. Maar ook dat is een kwestie van perceptie, want er bestaan zoveel voorbeelden dat leugens een eigen leven kunnen leiden zodat ze in de geesten van heel wat mensen tot ‘waarheid’ verworden. Over liegen en bedriegen schreef de Deens-Nederlandse filosofe Stine Jensen (1972) een opmerkelijk boekje onder de titel Ik lieg, dus ik ben. Volgens heel wat onderzoek, liegt iedereen en geen klein beetje, zo gemiddeld tien keer per dag. Dat lijkt vreemd maar als je grondig nadenkt over wat je op een doordeweekse dag allemaal zegt en doet, hoe je praat tegenover je vrienden en familieleden, en vooral tegenover je geliefde, dan zal je snel merken dat liegen een ‘normaal’ onderdeel is geworden van onze manier van leven en communiceren. Sterker nog, liegen is volgens de auteur noodzakelijk voor je identiteitsontwikkeling en zonder de kunst van het liegen is er geen fatsoenlijke samenleving mogelijk, en ze verwijst naar de dubbelzinnige en ronduit leugenachtige uitspraken van zoveel diplomaten, iets wat we dank zij Wikileaks met eigen ogen hebben kunnen lezen.
De visie dat liegen een noodzaak zou zijn, staat haaks tegenover de kantiaanse categorische imperatief die erop neerkomt dat bewust onwaarheden vertellen onder geen beding mag. “Handel zo dat het maxime van je jouw handeling door je wil tot algemene wet zou worden”, aldus Kant die op moreel vlak werkelijk tot het uiterste ging. Op die visie valt echter heel wat af te dingen. Stel dat tijdens de Tweede Wereldoorlog enkele Joden in je huis verstopt zitten en een nazi komt aan de deur vragen of dat zo is. Ga je dan de waarheid spreken in de wetenschap dat je daarmee die Joden de dood injaagt? In dat geval lijkt liegen me geen ondeugd, maar juist een menselijke plicht. Zelf volgt Jensen eerder een benthamiaanse moraal. Die komt er samengevat op neer dat je door te legen soms de schade kunt beperken en iemands levensgeluk vergroten. De waarheid, aldus Bentham, kan immers onnodig kwetsen. Het klinkt op het eerste zich allemaal wat bizar want werden we niet opgevoed met het gebod dat we niet mogen liegen? Maar Jensen wijst terecht op het feit dat dit niet zo is. “Als kind leer je al hoe het veinzen zijn voordelen heeft”, schrijft ze. En dat is een houding die we als volwassenen ook doortrekken, niet zozeer uit kwaadheid, maar om anderen en zichzelf niet al te zeer te kwetsen.
Het domein waarin liegen het vaakst voorkomt is dat van de liefde, aldus Jensen, onder meer omdat liefde vaak blind maakt en ons aanspoort tot uitspraken die we zelden volledig kunnen waarmaken. Zo is de uitspraak ‘voor altijd’ misschien wel de meest voorkomende leugen waarvan we gek genoeg weten dat ze vals is. Die uitspraak van Jensen lijkt me te absoluut. De liefde die men een ander verklaart, zelfs ‘voor altijd’, is niet alleen een manier om uit te drukken hoeveel men van iemand houdt, maar houdt ook een zekere belofte in, namelijk de verzekering dat zelfs in geval de passie en aantrekkingskracht verdwijnt, men een blijvende vriendschap voor ogen heeft. Dat dit in de praktijk niet altijd het geval is, denk aan de vele (v)echtscheidingen die soms uitmonden in wrok en haat. Maar evenzeer zijn er gevallen waar dit wél voorkomt en voormalige geliefden zich goed voelen in een hechte vriendschap en wederzijdse bekommernis. Dat er in de liefde veel gelogen wordt klopt natuurlijk wel. Neem nog maar de sociale netwerk- en datingsites op het internet waarbij mannen én vrouwen zich beter, mooier en oprechter voordoen dan ze in werkelijkheid zijn. Met Facebook creëren we ons een eigen droomwereld in de hoop om zo de ridder of edele op het witte paard tegen te komen, de man of vrouw van onze dromen, en daarvoor zijn alle middelen goed, ook leugens.
De leugen zit ook in andere hoeken. Zo heeft Jensen het over de flinterdunne lijn tussen fictie en non-fictie in de literatuur, en de opmars van wat men als ‘literaire non-fictie’ catalogeert. Ze verwijst naar de Nederlandse auteur Frank Westerman die ooit stelde dat men die tweedeling tussen fictie en non-fictie beter zou opdoeken. Daar valt wel wat voor te zeggen, al was het maar omdat sommige gebeurtenissen die in de non-fictie worden beschreven nog meer hallucinant zijn dan de loutere verbeeldingskracht van een romanschrijver. Vandaar, naar mijn oordeel, het succes van romanciers als Jonathan Littell met De Welwillenden en Laurent Binet met Himmlers hersens heten Heydrich, waarin fictieve personages binnen waargebeurde scènes opereren. Maar omgekeerd ook de kracht van romanciers zoals José Saramago en Mario Vargas Llosa die erin slagen de meest ongelofelijke gebeurtenissen aannemelijk te maken, denk aan De Stad der Blinden en De geschiedenis van Alejandro Mayta. Erger wordt het als loutere non-fictie gebaseerd is op verbeelding. Jensen geeft het voorbeeld van Binjamin Wilkomirski die een boek schreef over zijn persoonlijke ervaringen en herinneringen aan de Holocaust die hij volkomen uit zijn duim gezogen had, maar die uiteindelijk als vals ontmaskerd werden. Hij had alleen als toerist de concentratiekampen van Majdanek en Auschwitz-Birkenau van dichtbij gezien.
Jensen graaft nog dieper door en merkt op dat eigenlijk alles wat geschreven wordt op een of andere manier een vorm van plagiaat betekent. Ook dat lijkt me te absoluut gesteld. Uiteraard is het noodzakelijk dat men als schrijver aangehaalde citaten van andere auteurs in de tekst of via een voetnoot duidt, maar de combinatiemogelijkheden van woorden en zinnen zijn dermate oneindig dat zelfs een banaal gedicht toch als ‘origineel’ kan worden bestempeld. Maar het gaat Jensen natuurlijk om diegenen die doelbewust en bedrieglijk anderen kopiëren en op die manier geld willen verdienen. Ze verwijst naar de beruchte kunstvervalser Geert Jan Jansen die zich specialiseerde in het schilderen in de stijl van grootmeesters als Picasso, Matisse, Chagall, Appel, Miró en anderen, en die ze ook met hun naam signeerde. Grappig detail is dat de man na een korte gevangenisstraf nu verder blijft schilderen, maar nu met zijn eigen naam signeert en tentoonstellingen houdt. Sterker nog is de bewering van Jensen dat de kunstwereld op internationaal vlak heel hypocriet is en wel degelijk weet dat er valse exemplaren van grote meesters circuleren en worden verkocht. Alhoewel het soms anders kan. Zo schrijft Jensen dat er in het Louvre een verbrandingsoven staat die gebruikt wordt om valse kunst te verbranden.
De leugen breekt echter ook steeds meer door in allerlei televisieprogramma’s en wordt op die manier als het ware ‘gepromoot’. Ze verwijst naar programma’s als Wie is de Mol? En Herken de homo waarin liegen en manipulatie juist tot een soort kunst verheven wordt. En wat te denken van de leugens in de bedrijfswereld waarbij Jensen wijst op de directie van Enron die tegen beter weten in bleef liegen hoe goed het wel ging maar finaal wel over kop ging ten koste van talloze spaarders en klanten. Nochtans wordt er ook veel geld uitgegeven om dan weer de waarheid te achterhalen. Denk aan het succes van privé-detectives en winkels die allerlei afluistermateriaal verkopen. De auteur vergeet dan nog al die zogenaamde mediums zoals sterrenwichelaars, tarotkaarten leggers, en andere madame soleils die beweren de waarheid te kunnen achterhalen maar in feite voortdurend leugens verkopen. En je zou nog verder kunnen gaan en de hele homeopathiesector die gebaseerd is op irrationaliteit en bedrog als dé georganiseerde leugen kunnen beschouwen waar ziekenfondsen zelfs aan meewerken door bepaalde producten terug te betalen. “Mensen willen bedrogen worden”, zo leidt een gezegde. Dit boek, met op de voorkaft de perfect gefotoshopte beeltenis van de aantrekkelijke schrijfster, is er het zoveelste bewijs van.
Stine Jensen, Ik lieg, dus ik ben, Lemniscaat, 2011
Recensie door Dirk Verhofstadt