De hoer van de duivel - Freddy Mortier
Bestaat God? Het is wellicht een van de meest gestelde vragen in de moderne geschiedenis. Veel gerenommeerde geleerden hebben er een antwoord proberen op te geven. Zonder sluitend resultaat evenwel, want zomin als men het bestaan van God kan bewijzen, is het onmogelijk om het niet bestaan van God aan te tonen. Mocht God bestaan, dan zou men zijn bestaan wellicht wel kunnen bewijzen. Een universum geschapen door God zou een ander universum zijn dan hetgeen we leren kennen; de evolutie en de aard van het leven zou er anders uitzien, enz. Als hij niet bestaat, dan is het inderdaad onmogelijk om dat te bewijzen, maar we kunnen wel aantonen dat zo’n bestaan zeer twijfelachtig is.
In feite gaat het om twee hypothesen: ofwel bestaat God, ofwel bestaat God niet. Overeenkomstig het kritisch rationalisme van Karl Popper is het onze taak om na te gaan welke hypothese het meest stand houdt tegen kritiek. Kerkvaders als Ambrosius, Augustinus en Thomas Van Aquino brachten een batterij argumenten aan om het bewijs van God aan te tonen. Vooral Van Aquino leverde, overeenkomstig het werk van Aristoteles, daartoe denkwerk met zijn beruchte godsbewijzen. Zo stelde hij dat ‘het bestaan van God kan worden aangetoond door het concept verandering. Er moet een oorzaak zijn voor alle veranderingen. De eerste beweger is God.’ Het is een redenering die eeuwenlang en zelfs tot vandaag wordt aangenomen, maar die wetenschappelijk niet kan worden aangetoond.
Over het al dan niet bestaan van God kunnen we eindeloos discussiëren, maar met enkele logische redeneringen is het eenvoudig om aan te tonen dat de hypothese dat God niet kan bestaan sterker is dan de hypothese dat God wel bestaat. Neem bijvoorbeeld de algemeen gangbare gedachte binnen de monotheïstische godsdiensten dat God oneindig goed, almachtig en alwetend zou zijn. Het is een beeld dat veel gelovigen nog steeds koesteren als een houvast in moeilijke tijden. Maar wat blijft van die visie over als we de wereld en de geschiedenis overschouwen? Was God algoed terwijl talloze onschuldige wezens werden gedood in naam van diezelfde God? Was God almachtig toen hij de ergste plagen op de mensheid losliet, van de pest, over de overstroming van Lissabon (in 1755) tot de Holocaust? En was God alwetend toen hij tal van massamoordenaars hun gang liet gaan zoals Stalin, Hitler en Mao? Waarom kwam die almachtige God niet tussenbeide? Waarom hielp hij de talloze joden niet die tijdens de oorlog naar de gaskamers werden gevoerd door soldaten die koppelriemen droegen met de tekst ‘Gott mit uns’? Had hij geen interesse voor hen of was hij onwetend over het lot van die talloze onschuldigen? Of wist God het wel maar is hij toch niet almachtig?
In De hoer van de duivel ontkracht Freddy Mortier, hoogleraar ethiek aan de Universiteit Gent, elke rationele basis waarom we zouden geloven in een bovennatuurlijke God. Anders dan de zogenaamde ‘nieuwe atheïsten’ die hun overtuiging kracht bijzetten door te verwijzen naar de schadelijke effecten van het geloof, vertrekt Mortier juist van de claims van de godsdiensten dat God wel degelijk bestaat en dat ze dat ‘rationeel’ kunnen verklaren. Niet dat de auteur zich niet bewust is van allerlei misstanden in naam van religies, denk aan de mishandeling van vrouwen en homoseksuelen in tal van islamitische landen, en het fanatisme dat in elke vorm van orthodox geloof voorkomt. Mortier erkent zelfs dat religie een positief potentieel heeft maar dat komt dan enkel tot uiting in zogenaamde lekenstaten waarbij gelovigen de anderen met rust laten en hun waarden niet opdringen. Hij beperkt zich ook tot de theïstische God die niet alleen het meest voorkomt, maar die vanuit de rede nog minder verdedigbaar is dan andere vormen van geloof.
‘Bijna tweeduizend jaar lang heeft het overgrote deel van de christenen de rede behandeld als de hoer van de duivel,’ aldus Mortier. Dat is niet onlogisch want juist ‘redeneren’ was de oorzaak van veel twijfel en geloofsafval. Neem de onrechtvaardigheden die dagelijks voorkomen, zoals een vliegtuigongeval waarbij iedereen omkomt behalve één kind. Moeten we in dat geval God loven voor de ‘redding’ van dat ene kind of hem vervloeken voor de dood van honderden medemensen? Wie beelden van rampen ziet, stelt vast dat overlevenden vaak God danken voor hun overleven in plaats van hem te beschuldigen dat hij zijn ‘almacht’ niet heeft gebruikt om de onschuldige slachtoffers te vrijwaren. Tenzij God zich niets aantrekt van het leed dat rampen veroorzaken (en die volgens de logica van de alwetendheid en almacht door hem veroorzaakt zijn). In het beste geval zou er dan nog enkel een ‘theodicee van de apathie’ kunnen bestaan. Dan is God ongevoelig voor elk menselijk lijden. Onze problemen interesseren hem dan niet, wat haaks staat op zijn vermeende rechtvaardigheid. ‘Het probleem van het kwaad blijft het krachtigste argument tegen een algoede weldadige God’, aldus Victor Stenger. Geestelijke leiders en theologen zullen het lijden toewijzen aan de mens zelf. ‘Die is verantwoordelijk voor het kwaad in de wereld,’ is hun stelling. Maar wat met alle rampspoed die niet het gevolg is van de mens? Denk aan aardbevingen en virussen.
Nog moeilijker is het probleem wat gelovigen nu echt moeten geloven. Als christenen juist zitten, dan zijn de aanhangers van alle andere godsdiensten blijkbaar verkeerd. En zelfs binnen het christendom, net zoals in de islam, bestaan er nog tal van variaties met andere visies en gebruiken. Volgens theologen staat de waarheid in de geopenbaarde teksten, maar ook dat is problematisch, want er is in de geschiedenis blijkbaar heel wat geopenbaard, vaak tegenstrijdige zaken. En zelfs als men vasthoudt aan een ‘oorspronkelijke’ tekst zoals de Bijbel, stuit men op feiten en contradicties die in strijd zijn met de natuurwetenschappen. Neem het hele scheppingsverhaal en de berekening dat dit zou gebeurd zijn in het jaar 4004 voor Christus. Wat dan met al die fossielen, grottekeningen en skeletten van mensachtige wezens die veel ouder zijn? Moderne gelovigen zullen dan weer zeggen dat ze de Bijbel niet letterlijk volgen maar een aantal zaken voor ‘waar’ aannemen en geloven. ‘Het belangrijkste gevolg van die omwenteling zou zijn dat de inhoud van de christelijke theologie niet meer de waarheidsgrond vormt van de christelijke ethiek, maar dat die ethiek zelf vooropstaat.’
Mortier ondergraaft met overtuiging de zogenaamde ontologische, kosmologische en analogische godsbewijzen, en toont de interne contradicties van het theïsme aan. Zo schermde Thomas Van Aquino met het argument dat God de oorzaak van alles is. Maar dat moet dan ook gelden voor de eerste oorzaak. William Paley vergeleek de wereld dan weer met een horlogemaker. Iemand heeft die horloge gemaakt, dus zo moet ook iemand de wereld gemaakt hebben. Neem de complexiteit van het oog dat zo perfect is dat alleen een bovennatuurlijk wezen dit kan gemaakt hebben. Maar wat bewijst dit? Dat een God dit heeft geschapen? Heeft hij dan ook alle oogproblemen geschapen, zoals kleurenblindheid, of veel erger, trachoom en rivierblindheid? In plaats van ‘blind’ te geloven is het juist onze plicht om lichtgelovigheid te bestrijden. De auteur verwijst naar de Britse filosoof William Clifford die het voorbeeld aanhaalt van een reder die onzeker is over de zeewaardigheid van zijn schip, maar het toch laat vertrekken omdat hij ‘gelooft’ dat het niet zal zinken. Tot dat wel gebeurt. Juist dat ‘geloof’ van de reder, zijn gebrek aan kritisch denken, ligt aan de basis van de ellende.
Ook het evidentialisme, namelijk dat je een reden moet hebben om in iets te geloven, houdt wat het theïsme betreft wetenschappelijk geen stand. Er moet immers ‘een positieve relatie zijn tussen enerzijds overtuigingen of hypothesen en anderzijds de redenen en gronden die men daarvoor aandraagt,’ aldus Mortier. Zo is het sterker te geloven dat de mens rechtop loopt vanuit de evolutietheorie, dan bijvoorbeeld de aanname dat mensen rechtop kunnen lopen omdat ‘zij een geest hebben die naar boven stijgt en hen op kapstokachtige wijze overeind houdt’. Het ‘voelen’ dat iets door een bovennatuurlijke kracht geschapen is, zoals een mooi landschap, kan leiden tot een overtuiging, maar daarmee is het nog geen bewijs dat God bestaat. Mensen kunnen hetzelfde ervaren bij het aanhoren van ‘goddelijke’ muziek, het zien van een prachtig kunstwerk of het lezen van een subliem gedicht. Maar in elk van die gevallen gaat het om puur menselijke scheppingen door kunstenaars die een talentrijke verbeeldingskracht combineren met een sterk ontwikkelde techniek. Landschappen kunnen trouwens wetenschappelijk verklaard worden vanuit de fysische geografie. Ook andere vormen van godsbewijs zoals apofatism en fictionalisme doorstaan de toets van de rationele logica niet. Want dan komt elk denkbeeld, ook waanideeën waarvoor men psychiatrisch kan worden gecolloceerd, in aanmerking als bron van religie.
Blijft nog de openbaring, in het bijzonder het leven van Jezus Christus, die door twee miljard mensen gezien wordt als een moreel voorbeeld. Alleen weten we weinig over deze Jezus. Er bestaan wel enkele vage verwijzingen naar hem, maar de evangelies werden pas vele decennia na zijn dood neergeschreven door mensen. De Amerikaanse evolutiepsycholoog Steven Pinker beschouwt de Bijbel dan ook als een soort Wikipedia. ‘Het boek werd in de loop van vijfhonderd jaar samengesteld door auteurs die in verschillende stijlen en dialecten schreven, uiteenlopende opvattingen over God hadden en verschillende namen voor de hoofdpersonen gebruikten. En het onderging willekeurige bewerkingen waardoor het vol tegenstrijdigheden, overlappingen en non sequiturs staat.’ Wat zeker is, is dat kerkleiders nadien allerlei geloofspunten hebben toegevoegd zoals de maagdelijkheid van Maria en het bestaan van de Heilige Geest, zaken die bij stemming onder bisschoppen werden aanvaard.
Wie na lezing van dit boek nog steeds gelooft dat de Bijbel de woorden van God bevat, is ofwel analfabeet, ofwel geïndoctrineerd, ofwel van kwade trouw. Mortier bewijst overtuigend dat religies mensenwerk zijn en alleen daarom al onvolmaakt. Er blijft maar één optie open: de twijfel en de noodzaak om voorvallen te begrijpen via onze rede. In die zin spoort de auteur met Kant die in twee woorden de essentie van de Verlichting uitlegde: ‘Sapere Aude’.
Freddy Mortier, De hoer van de duivel, Acco, 2011, 403 blz.
Recensie door Dirk Verhofstadt