De droom der Verlichting - Anthony Gottlieb
“Verlichting is het uittreden van de mens uit de onmondigheid die hij aan zichzelf te wijten heeft. Onmondigheid is het onvermogen zich van zijn verstand te bedienen zonder de leiding van een ander. Men heeft deze onmondigheid aan zichzelf te wijten, wanneer de oorzaak ervan niet in een gebrek aan verstand, maar in een gebrek aan vastberadenheid en aan moed ligt, zich van zijn verstand zonder leiding door een ander te bedienen.” Dat was de definitie van de Verlichting zoals geformuleerd door Immanuel Kant in 1784. Die visie was in zijn tijd, waarin de Kerk en de Koning hun ideeën oplegden aan het volk, revolutionair. De Verlichting kan worden omschreven als ‘het moderne denken’, dat een enorme invloed heeft gehad en nog steeds heeft op onze huidige manier van denken en handelen.
Voor de tijd van Kant waren er echter al illustere figuren die zorgden voor de opkomst van dat moderne denken. In zijn boek De droom der Verlichting beschrijft filosoof Anthony Gottlieb hoe onder meer Descartes, Hobbes, Spinoza, Locke, Leibniz, Hume en Rousseau de westerse filosofie vernieuwden en elk op hun manier bijdroegen tot de erfenis van de Verlichting. Daarbij gaat de auteur op zoek naar elementen die nu nog steeds actueel zijn in het politieke en maatschappelijke debat. Denk aan vragen zoals wat de Verlichting betekent voor het begrip van onszelf en van God? Of de vraag hoe we het beste kunnen omgaan met religieuze diversiteit? Gottlieb geeft antwoorden aan de hand van de levenswandel van enkele protagonisten, maar nuanceert tegelijk hun impact.
De eerste figuur is René Descartes, de man van de twijfel. Hij werd beïnvloed door de nieuwe wetenschap van Galilei en later Kepler. In 1674 publiceerde hij zijn Verhandeling over de methode waarmee hij zich de woede van de katholieke kerk op de nek haalde. ‘De mens is een denkend ding’, zo schreef hij, en het was volgens hem juist om alles in twijfel te trekken, ook de vermeende zekerheden die gebaseerd waren op de heilige teksten. Dit leidde tot een breuk met de katholieke kerk die zijn werk op de Index van Verboden Boeken plaatste. Zijn manier van denken, ging immers in tegen de toenmalige scholastiek, het in de Middeleeuwen ontwikkelde filosofische en theologische stelsel, dat zich vooral baseerde op de ideeën van Aristoteles. Descartes ging in tegen de filosofie van Aristoteles en verving die door zijn eigen filosofisch systeem. Die houding maakt hem tot een van de wegbereiders van de Verlichting en het moderne denken.
De tweede figuur die Gottlieb bespreekt, is Thomas Hobbes, ‘de meest belasterde denker in Engeland’. Zijn scepticisme stond haaks op het onvoorwaardelijke geloof in een God. In Leviathan zoekt Hobbes naar een rationele verklaring voor de rechtvaardiging van de macht van de vorst als soevereine heerser en handhaver van de orde, en waarom het in bijna alle gevallen onduldbaar is dat men daartegen in opstand komt. Hij vertrekt daarbij van de oorspronkelijke natuurtoestand (de natuurstaat) waarin mensen volkomen vrij waren en er geen regels en wetten bestonden om hen in te tomen. Dat leidde volgens hem tot een ‘oorlog van allen tegen allen’. Mensen waren voortdurend bevreesd voor elkaar want de ‘mens is voor andere mensen een wolf’ (Homo humini lupus est). Om die situatie van permanente angst voor de dood op te heffen, was volgens Hobbes een Leviathan nodig, een absolute staatsmacht. Elke mens zou zijn rechten afstaan aan een allesoverheersende macht die in de plaats zou zorgen voor vrede en veiligheid. Maar dan moet die absolute staatsmacht die veiligheid ook effectief kunnen garanderen, anders heeft ze geen reden van bestaan.
De derde figuur is Spinoza die in 1656 door de Portugees-Joodse gemeenschap in Amsterdam in de ban werd gedaan omwille van zijn kritiek op het gezag van de gevestigde kerken en de traditionele religieuze dogma’s. Hij wees op het onverdiende leed in de wereld en de onmacht van God om daar iets aan te doen. Daarmee bracht hij het fundament van de religie aan het wankelen. Spinoza had interesse in de experimentele natuurwetenschap en beschouwde het verwerven van de hoogste vorm van kennis als cruciaal. ‘Spinoza kan dus beschouwd worden als degene die de boodschap van de nieuwe filosofie bevrijdde uit de begrenzingen van de natuurkunde en overdroeg naar het nieuwe gebied van religie en ethiek,’ aldus Gottlieb. Zijn vooruitstrevendheid blijkt ook uit zijn pleidooi voor vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst en voor de democratie. Het staatsbestuur moest volgens Spinoza ook garanderen dat mensen zich in vrijheid kunnen ontwikkelen. Met zijn Ethica ontwikkelde hij een volwaardig filosofisch alternatief voor het wereldbeeld van de monotheïstische godsdiensten, en was daarmee een belangrijke voortrekker van de moderne filosofie.
De vierde figuur die Gottlieb bespreekt, is Locke. Ook hij pleitte voor religieuze tolerantie, al ging hij niet zover als Spinoza, en beschouwde de rede als onze hoogste rechter en gids. Zijn Essay Concerning Human Understanding kan worden gezien als een aanvulling op de nieuwe filosofie van Galilei, Descartes, Newton en de Royal Society, aldus Gottlieb en in die zin een belangrijke figuur in de opkomst van de moderne filosofie. In zijn Two Treatises on Govenment benadrukte hij het belang van het recht van mensen om via een overeenkomst samen een maatschappij te vormen. Het gaat om een sociaal contract die het fundament vormt waaraan regeerders hun gezag ontlenen, en dus niet aan een soort goddelijk recht. ‘In ruil voor de bescherming van een overheid die de taak wordt toevertrouwd wetten in hun belang uit te vaardigen en af te dwingen, doen zij afstand van hun natuurlijke recht om de natuurwet in eigen hand te nemen en degenen die hen bestelen eigenhandig te straffen.’ Locke droeg met deze en andere ideeën bij tot het ontstaan van het liberalisme.
De vijfde figuur is Bayle die na de doortocht van een komeet het boek De inslag van een komeet: beschouwingen over geloof, ongeloof en bijgeloof schreef. Daarin toonde hij aan dat een komeet geen wonder is, of een teken van God, maar een natuurverschijnsel dat met de rede verklaard kan worden. Zijn boek is dan ook een vat vol scepticisme wat hem niet geliefd maakte bij de geestelijken. Hij pleitte ook voor religieuze tolerantie en wees erop dat dwang ‘geen adequaat middel is om ervoor te zorgen dat mensen het ware geloof te omarmen’. Ook hij wees op de contradictie tussen de vermeende algoede en almachtige God en het feit dat zijn schepselen zoveel moeten lijden. De zesde figuur Leibniz past ogenschijnlijk niet in het rijtje van de nieuwe moderne denkers, maar Gottlieb stelt dat dit verkeerd is. Leibniz was een optimist die geloofde in de vooruitgang: ‘Uiteindelijk zal de wereld vooruitgaan en zich tot iets beters ontwikkelen, of dat nu geleidelijk gebeurt of een enkele maal zelfs sprongsgewijs,’ zo schreef Leibniz.
De zevende figuur is David Hume die religie niet beschouwde als bron van inzicht en zelfs stelde dat godsdient in geen enkel geval een wezenlijke rol speelde in de moraal. Hij reisde door Europa en was een graag geziene gast in de salons in Parijs waar hij Denis Diderot, Jean le Rond d’Alembert en Paul Henri Thiry d’Holbach ontmoette. Op zijn 28ste schreef hij zijn Traktaat over de menselijke natuur waarin hij een totaalfilosofie wil baseren op wetenschappelijke inzichten over de menselijke natuur. Later publiceerde hij de Enquiry Concerning Human Understanding, de Enquiry Concerning the Principles of Morals en The Natural History of Religion, die een grote invloed hadden op andere verlichtingsdenkers. Hume verdedigde verder ook de internationale handel als middel tot meer welvaart. Alleen vrije landen zorgen voor economische vooruitgang; een stelling waarmee hij Adam Smith en andere voorstanders van de vrijhandel inspireerde.
Tenslotte bespreekt Gottlieb kort de ideeën van Rousseau en Voltaire en hun impact op de Verlichting. Voltaire wordt aangehaald omwille van zijn kritische houding tegenover de kerk, en Rousseau omwille van zijn pleidooi voor een maatschappelijk verdrag. Maar Gottlieb had hier toch beter andere verlichte geesten aangehaald die een veel doorslaggevender invloed hebben gehad zoals Diderot, Condorcet, Beccaria, Paine en natuurlijk Immanuel Kant. Wel wijst hij terecht op het feit dat de ideeën en voorkeuren van de verlichters uiteenlopend waren. ‘Wat de philosophes verbond, was een afkeer van buitensporig ontzag voor traditie, intellectuele starheid en Bijbelse of godsdienstige dogma’s, omdat deze zaken obstakels waren gebleken voor het verwerven van kennis en voor het welzijn van de mensheid,’ aldus Gottlieb. ‘Een minder onwetende wereld maken,’ zo vatte D’Alembert de impact van de moderne filosofie samen.
Recensie door Dirk Verhofstadt
Anthony Gottlieb, De droom der Verlichting, Ambo/Anthos, 2016