Naar een ware scheiding tussen kerk en staat - Leni Franken
In een interview in Knack stelde aartsbisschop Jozef de Kesel onlangs dat ‘de toekomst mét de islam’ is. Of we nu willen of niet, de islam is anno 2016 niet meer weg te denken uit onze maatschappij en samenleven is de enige optie. Maar hoe doen we dat precies? Is het wel mogelijk om harmonieus samen te leven met gelovigen die in vele gevallen hun geloof boven de wet stellen? Hoe gaan we als overheid onder meer om met de homofobe attitude die onder vele moslims leeft en met het gegeven dat steeds meer jonge kinderen met een islamitische achtergrond het geloof op een eenzijdige, salafistische manier interpreteren?
Een pasklaar antwoord op deze vragen is er niet, maar het voorstel van Patrick Dewael (Open VLD) om de Grondwet te herzien en om in het bijzonder aandacht te besteden aan ‘het karakter van de staat en de fundamentele waarden van de samenleving’ is alvast een stap in de goede richting. Dewael stelt terecht dat de Grondwet het kader vormt voor onze fundamentele waarden, rechten en vrijheden. Tegelijkertijd kan echter niet ontkend worden dat ‘heel wat burgers zich zorgen maken over de gevolgen van migratie’ en over het behoud van deze waarden, rechten en vrijheden. Daarom wordt volgens Dewael best in de Grondwet verduidelijkt ‘dat religie nooit kan primeren op de wet.’
Om de discussie te concretiseren, stelde Dewael een ‘proeve van preambule’ op en richtte hij zijn pijlen op een aantal grondwetsartikels die verduidelijking en/of aanpassing behoeven. Naast Artikel 10 (gelijkheid man en vrouw, gelijke behandeling van personen met verschillende seksuele voorkeur), artikel 19 en 20 (positieve en negatieve godsdienstvrijheid), artikel 21 (scheiding kerk en staat) en artikel 22 (bescherming van het privéleven, rechten van het kind), is er terecht aandacht voor artikel 24, waarin het recht op onderwijs wordt vastgelegd en geconcretiseerd. Zo lezen we in §3 onder meer dat alle leerplichtige leerlingen recht hebben op ‘een levensbeschouwelijke opvoeding ten laste van de gemeenschap’. Om deze levensbeschouwelijke opvoeding geen dode letter te maken, werd, conform het schoolpact van 1958, in §1 vastgelegd dat officiële scholen vakken in de erkende erediensten en in de niet-confessionele zedenleer moeten aanbieden.
Een dergelijke constitutionele verankering is echter op een aantal punten problematisch. Zo bemoeilijkt ze onder meer het debat over de hervorming van de levensbeschouwelijke vakken en de mogelijkheid om een algemeen vormend vak over levensbeschouwingen, ethiek, filosofie en burgerschap in te richten – een voorstel dat ook Dewael genegen is. Bovendien hoort de organisatie van de levensbeschouwelijke vakken niet thuis in een Grondwet. Onderwijscurricula moeten steeds op de noden van de samenleving afgestemd zijn en men moet daarom steeds op basis van onafhankelijke expertise (en niet op basis van vastgeroeste levensbeschouwelijke en/of verzuilde belangen) kunnen bepalen hoe het curriculum er moet uitzien. Wie a priori vastlegt dat de vakken Nederlands, Frans en Engels op het curriculum moeten staan, houdt er geen rekening mee dat het gebruik van deze talen kan (en zal) evolueren en dat het onderwijs zich daaraan zal moeten aanpassen. Welnu, een overheid die op voorhand beslist dat levensbeschouwelijke vakken tot het curriculum moeten behoren, vervalt in dezelfde zonde en houdt er geen rekening mee dat de noden en wensen van de samenleving, en hiermee ook van het onderwijs, evolueren.
Tot zover ben ik het dan ook helemaal eens met het voorstel van Dewael om een aantal grondwetsartikels, waaronder artikel 24, te herzien. Opvallend is echter dat er in zijn ‘Voorstel van resolutie over de plaats van de fundamentele grondwaarden in de Grondwet’ niets wordt gezegd over artikel 181, waarin overheidsfinanciering voor wedden en pensioenen van bedienaars en afgevaardigden van de erkende levensbeschouwingen wordt vastgelegd. Dit artikel, dat onder andere diende als compensatieregeling voor de kerkbezittingen die in 1795-1801 door de (Franse) staat werden toegeëigend, is niet meer van deze tijd. Bovendien hoort een dergelijke specifieke regeling niet in een Grondwet te staan. Een Grondwet dient om onze fundamentele rechten en vrijheden – waaronder de vrijheid van godsdienst en van onderwijs – te beschermen. Over de manier waarop dit gebeurt, hoeft de Grondwet echter geen uitspraak te doen.
Waarom zouden we trouwens subsidies voor levensbeschouwingen grondwettelijk verankeren, terwijl dit niet gebeurt voor bijvoorbeeld cultuursubsidies, subsidies voor politieke partijen en subsidies voor sport en recreatie? Is levensbeschouwing zo bijzonder dat het extra grondwettelijke privileges verdient? Als dat het geval is, en artikel 181 onaangetast zou blijven, is de scheiding van kerk en staat niet compleet. Willen we echt ‘naar een Grondwet voor en door het volk’, dan moet ook artikel 181 herbekeken worden en moet het aan het volk – en niet aan de overheid – worden overgelaten of levensbeschouwingen al dan niet gefinancierd moeten worden. Enkel dan kan er sprake zijn van een ware scheiding tussen kerk en staat, die vandaag op vele punten nog ver te zoeken is in België.
De auteur is FWO post-doc onderzoeksmedewerkster, Centrum Pieter Gillis, Universiteit Antwerpen
Leni Franken