Code rood voor de coronabarometer
Laat me dit stuk beginnen met een open deur in te trappen: wat een smerig beestje, dat coronavirus. Dragen we met z’n allen een masker, hypen we elk café- of restaurantbezoek als ware het een uitstap naar Disneyland, rantsoeneren we kussen en knuffels alsof – nee, omdat – ons leven ervan afhangt en nóg zien we dat covid-19 niet aan kracht verliest. Daarom ook mijn welgemeende dank aan alle zorgverleners die hun vermoeidheid aan de kant schuiven en doorwerken, aan alle burgers die de moeilijke maatregelen blijven opvolgen en aan alle beleidsmakers in politiek en administratie die dezer dagen bijzonder harde knopen moeten doorhakken.
Dat neemt niet weg dat beleidskeuzes zoals vrijdag aangekondigd door de Veiligheidsraad een zeer wrange smaak nalaten, bij voor- en tegenstanders. Een totale sluiting van alle horecazaken en een nachtklok over het volledige Belgisch grondgebied, dat zouden we een jaar geleden weggelachen hebben als een bedenkelijke persiflage op Orwells 1984. In dit schrijven wil ik niet oproepen tot verzet of burgerlijke ongehoorzaamheid, aangezien de huidige besmettingscurven ons zeer weinig keuze laten, noch tot cynisme of complotdenken, want het scheermes van Hanlon indachtig: schrijf nooit aan kwade opzet toe wat afdoende verklaard kan worden door onvermogen.
De voorbije maanden werden beleidsmakers wereldwijd tot de limiet van hun kunnen gedwongen door de snelle verspreiding van het coronavirus. Voor crisismanagement worden geen schoonheidsprijzen uitgereikt, en hoewel we ongetwijfeld genoeg kunnen zwartepieten over de voorbereiding voor pandemieën, wil ik me gerust begripvol opstellen tegenover alle politici en adviseurs die in maart en april ons maatschappelijk leven in het vriesvak duwden. Ook de keuzes van bijvoorbeeld Cathy Berx, die uit haar ambt als Antwerps gouverneur voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog een avondklok in het leven riep, weliswaar met fragiele grondwettelijke basis, zijn nog te verdedigen onder het motto “nood breekt wet”.
Maar 2020 blijkt het jaar waarin we met z’n allen moeten leren leven met corona. Ook in 2021 zal deze crisis niet overwonnen zijn: de uitrol van een vaccinatieprogramma zal wellicht enige maanden in beslag nemen, mogelijk tot in 2022. Hoewel ikzelf zeker niet beter kan dan de huidige regering, is het wel hoog tijd dat we beter kunnen.
Anders dan in maart weten we nu namelijk wél dat covid-19 een blijvertje is met grote impact. Tal van Belgen hebben hun handelen daarop afgestemd. In het bijzonder de horeca en de cultuursector hebben, ondanks de onzekere economische situatie, bijkomend geïnvesteerd in de nodige infrastructuur om sociaal leven coronaproof te hervatten. Vrijdag kregen horeca-uitbaters echter een (zoveelste) klap in het aangezicht toen hen een wekenlange sluiting werd opgelegd. Weg, beperkte omzet, weg, spaargeld. Ook de meer dan 100.000 Belgen die (een deel van) hun inkomen verdienen in de horeca[1], kunnen fluiten naar jobzekerheid, met alle gevolgen voor hun koopkracht vandien. Dat deze sector in contacttracing slechts een zwakke motor van besmettingen lijkt, schijnt bijzaak.
Nochtans is het creëren van een stabiel investerings- en juridisch klimaat een van de meest essentiële functies van de rechtstaat. Deze taak kan ze slechts vervullen door een duidelijk regelgevend kader: wat mag wanneer wel of niet, en welke sancties kunnen overtreders verwachten? Dat de staat haar eigen regelgeving in het heetst van de strijd met de voeten treedt, is helaas niet zo uitzonderlijk als we zouden willen, maar zelfs dan moet de nodige omzichtigheid aan de dag gelegd worden. De vraag rijst of een mogelijk ongrondwettelijke nachtklok en een verbod op het uitbaten van handelszaken die aan alle regelgeving ter zake voldoen wel tot haar instrumentarium behoren.
De spons erover? In maart, zeker. Vandaag, nu de besmettingen de pan uitswingen, vermoedelijk. Maar er komt een punt waarop onwetendheid, onvermogen en onkunde in mekaar overvloeien. Wanneer een overheid herhaaldelijk een rist aan halfslachtig onderbouwde maatregelen afkondigt zonder hun individuele effectiviteit in te schatten, helt de balans vervaarlijk over.
Betere kennis is niet ongrijpbaar. Niet alleen België, maar tal van staten hebben in de strijd tegen covid-19 diverse wapens in de strijd gegooid, op diverse punten in de evolutie van lokale besmettingen. Ook al zijn deze lokale verschillen met geen enkel statistisch model volledig uit te roeien, de beschikbare data zouden intussen wel toereikend moeten zijn om het gewicht van individuele maatregel te kunnen schatten. Bemerk dat precieze data over de locatie van besmetting – gezin, werk, school, horeca etc. – voor dit doel slechts van secundair belang zijn, vermits momenteel uitsluitend het macroniveau bekeken werd en wordt om maatregelen op te baseren. Moeizame contacttracing is hier dus geen excuus.
Een dergelijke klassering van maatregelen volgens efficiëntie laat toe om deze in te schakelen wanneer nodig. Dit moet uiteraard gepaard gaan met een heldere schaal, de langverwachte coronabarometer, waarin duidelijk én limitatief gesteld wordt welke maatregelen op federaal, gewestelijk, provinciaal of lokaal niveau in voege kunnen treden wanneer drempelwaarden in besmettingen of ziekenhuisopnames bereikt worden. Het verdient vermelding dat de GEES in haar voorgestelde afbouwplan afgelopen zomer wel een duidelijk model met verschillende fases hanteerde, en ook in het buitenland worden dergelijke schalen gehanteerd, door bijvoorbeeld Ierland.
Kortom, een gerichter en voorspelbaarder bestrijdingsbeleid voor het coronavirus is mogelijk, en dus ook noodzakelijk. Dit geeft ondernemers en werknemers, en bij uitbreiding alle burgers, het nodige perspectief om ook hun beslissingen beter te plannen zonder te wachten op ad-hocsteunmaatregelen. Het uitblijven van een duidelijk kader hiertoe is niet alleen nefast voor onze welvaart, maar ook een falen van de overheid in het vervullen van haar kerntaken. Ook nood kan niet eeuwig wet breken.
William Mostmans
Bestuurslid Jong VLD (in eigen naam)
[1] Guidea, “Arbeidsmarkt horeca”, 2019.