Wat betekent vrije wil in een religieus keurslijf? - Rudi Collijs
Liberalen krijgen soms het label opgekleefd aan een ongeneeslijke vorm van tolerantie te lijden. Dit klopt tegelijk wel en tegelijk ook niet. Want de werkelijke waarde van het liberale denken bevindt zich in een meerlagigheid en complexiteit die zich moeilijker laat vatten dan het lijkt. Waarom liberalen wel de vrijheid van godsdienst verdedigen maar er zich inhoudelijk niet mee kunnen vereenzelvigen
Mocht u op zoek zijn naar een afdoende definitie van wat een gelovige is, dan beveel ik u alvast één kenmerk aan zonder hetwelk u uw definitie onmogelijk sluitend krijgt. De gelovige is namelijk een gokverslaafde. Hiermee bedoel ik uitdrukkelijk niet het type dat al eens in een lichtvoetige bui een gokje op de paarden waagt, in het casino een dobbelsteentje werpt of een van symboliek bezwangerd getallenreeksje op een lottoformulier aankruist. Nee, de gelovige is een verslaafde die zijn hele leven inricht naar de verwachtingen die hij door zijn gokdrang opgedrongen krijgt.
Net zoals andere gokverslaafden is de gelovige er namelijk van overtuigd bij elke keuze die hij maakt het winnende lot in handen te hebben. Dat maakt dat hij uiteindelijk zijn hele leven naar die overtuiging inricht. Dat is echter een gevaarlijke ingesteldheid, die makkelijk tot verkeerde keuzes, teleurstellingen en ronduit rampzalige gevolgen leidt. Hierdoor is dan ook het moraliteitsgehalte in het handelen van de gelovige, hoe contra-intuïtief dit voor gelovigen ook mag klinken, vaak teleurstellend klein. De gelovige handelt namelijk niet naar het eigen morele kompas maar neemt díe beslissingen waarvan hij denkt dat hij ermee beantwoordt aan de wensen van zijn schepper. Ongetwijfeld zullen vele gelovigen opperen dat er in hun geloof wel degelijk plaats is voor eigen morele oriëntering. Maar veronachtzamen zij daarbij niet dat ze zich gewoon goed voelen in een leven waarin zij moreel stringent (be-)geleid worden?
Dat deze houding problematisch is, zei ik al, en wel om volgende drie redenen. Ten eerste is het de mens niet gegeven de wensen van zijn god echt te kennen en dus ook niet met zekerheid daarnaar te handelen. Dat maakt dat de gelovige zijn hele leven blindweg handelt in de veronderstelling in de ogen van zijn schepper juist te handelen. Echter – en Nietzsche waarschuwde ons daar al voor – wees voorzichtig met het ressentiment dat ontstaat uit de overtuiging dat we beter bezig zijn dan degenen rondom ons. De stap naar moral licensing van laakbaar handelen is namelijk klein wanneer men ervan overtuigd is dichter bij God te staan dan de anderen! Of nog anders gezegd: Als je God aan je kant hebt, wordt de verleiding groter te denken dat je alles mag.
Ten tweede: een dergelijke moraal schept enerzijds wel een aantal vervelende morele verplichtingen maar houdt anderzijds de mens ook voor - vaak gewoon impliciet - van bepaalde verantwoordelijkheden vrijgesteld te zijn. Zo zijn bijvoorbeeld bekommernis om het milieu, de recent nog zwaar getackelde gendergelijkheid of racismebestrijding vaak pas aan de orde voor zover het huisreglement van de betrokken religie dat zelf ook aan de orde stelt. (Het gebrek aan aandacht voor deze thema’s heeft hiervoor trouwens ondertussen ook al voor de nodige parallelle civiele religies gezorgd, bevolkt met eigen morele brigades. Inhoudelijk zijn ze tegenpolen, strategisch zijn ze gelijk(w)aardig). De veronderstelling dat atheïsten zich geen moraal weten te stellen omdat die hun niet van bovenaf en expliciet wordt ingefluisterd, is dan ook niet geheel onlogisch als men met een dergelijke religieus-morele opvoeding is opgegroeid.
Ten derde: Het antwoord op de vraag of de wereld meer is dan zijn materiële werkelijkheid hebben we vandaag niet en zullen we wellicht nooit krijgen. Opvallend is wel dat een groeiende stroom aan wetenschappelijke inzichten vooral de materialistische benadering ondersteunt. Hoe deze evolutie verder zal verlopen, weten we niet maar ondertussen heeft deze steile wetenschappelijke klim wel voor vergevorderde religieuze demystificatie gezorgd, waardoor de geloofwaardigheid van allerlei religieus-sacrale fantasietjes – of ze nu uit Rome, Jeruzalem of Mekka komen - steeds heftiger ter discussie staat.
Maar laten wij voor de fair play ons oordeel over dit laatste nog even achterwege en keren wij terug naar de gelovige, die zijn god net zo goed meent te kunnen kennen als de gokker de uitslag van een aanstaand potje pokeren. Gelovigen die hun god niet kennen, zien mogelijk zomaar over het hoofd dat die god níet per se gediend is van de ethische grondslagen waaruit zij nu net hun imaginaire superioriteit putten. Misschien is hun god er wel eentje van het soort dat van zijn schepselen verwacht dat ze, in plaats van zich om elkaar te bekommeren, vechten voor het hogere doel dat evolutie heet. Heftiger nog: waarom zou hun god niet de hoeder van de harde evolutie kunnen zijn in plaats van de vijand ervan? Misschien is hun god helemaal niet opgezet met hun solidariteit ten aanzien van sociaal zwakkeren, zieken, minderheden. Misschien hebben deze groepen ook niet zichzelf naar de rand van de afgrond gewerkt maar zijn zij – hoe pervers toch! - daarheen geleid door hun eigen schepper. En wat als hun god solidariteit aanziet als spelbederf en liefdadigheid als dwarsboom van zijn plannen. Het wordt God wel eens verweten dat Hij zich te weinig met Zijn schepping inlaat en onrecht laat betijen. Maar klopt dat ook? Misschien is betijen niet het juiste woord en zit God wel degelijk stevig aan het roer, dezelfde koers varend als die van de aardse malafide sjacheraars die Hem het zeem aan de baard strijken. God dus als een malin génie, dat enkel uit is op brood en spelen en in het hiernamaals enkel diegenen aan de goddelijke feestdis nodigt die hem te zijner ontspanning voldoende schandaalspektakel, seksueel misbruik en geweld hebben geboden. De vooruitgangstheologie en haar talrijke aanhangers is hiervoor alvast exemplarisch. Om deze en nog vele andere redenen is het dus beter om de godsvraag uitdrukkelijk níet in de moraal te betrekken.
Een moraal die zich laat leiden door hoop op eeuwigheidspotentieel, is zonder fundament. Het is een begeerte en dus niet gegroeid uit de vrije wil. Een moraal die gevormd is, los van enig uitzicht op beloning, draagt haar waarde in zichzelf. Welke keuzes we dus ook maken, het strekt tot eer dat we ze tenminste weloverwogen en vooral zélfbewust maken.
Het heeft er alle schijn van dat ook in het kerkelijke werkveld morele vrijheid ondertussen aan de orde is en dat ook de meest gevoelige actuele humane thema’s er bespreekbaar zijn geworden. Ik vraag me niettemin af of deze liberalisering er is gekomen vanuit het besef van nood hieraan. Vrijheid in denken en handelen buiten het christelijke kader is tenslotte per definitie onchristelijk. Het oprekken van dat kader verandert aan het fundament van dat principe niets. De vrije wil en het christelijke geloof blijven zo dus even onverenigbaar als water en vuur. Religieuze noch liberale tolerantie veranderen hieraan iets. Wanneer gelovigen dit proberen te weerleggen, zetten zij hiermee ofwel een stap uit hun religieuze denkkader, of zij worden geconfronteerd met de paradox van de vrije wil, de paradox die aantoont dat de vrije wil er bij hen op het eerste gezicht wel lijkt te zijn maar er uiteindelijk toch niet is.
Ter illustratie wil ik hierop nog even kort ingaan.
Paradox van de vrije wil
Toen God de wereld schiep, rustte Hij de mens – de kers op Zijn scheppingstaart - uit met het vermogen er een vrije wil op na te houden. Die vrije wil moest de mens in staat stellen moreel de juiste keuzes te maken. God stelde zich hierbij naar verluidt redelijk en tolerant op. Hij schonk de mens zowaar Zijn Aards Paradijs, en wel voor eeuwig. Het enige wat de mens niet mocht, was proeven van de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad.
En hiermee, beste lezer, maakte God al een kapitale fout. Hij was namelijk al te naïef geweest te geloven dat de mens in alle eeuwen die nog volgden, nooit in de verleiding zou komen om toch de bewuste vrucht te proeven. Het blinde geloof in de nieuwsgierige mens was een staaltje van povere goddelijke zelfkennis (de mens is namelijk door God gecreëerd naar diens eigen beeld). Zelfs u en ik weten immers beter: de mens is er het type niet naar om voor de rest van de eeuwigheid gedwee van het verbodene weg te kijken.
Vanuit frustratie om de eigen blunder echter strafte God de mens bijzonder zwaar. Hij organiseerde een mondiale zondvloed waarbij nagenoeg het hele mensdom, inclusief het onschuldige dierenrijk, de verdrinkingsdood stierf. Bovendien belastte hij ineens alle overlevenden, ook degenen die nog geboren zouden worden, met een onuitwisbare erfzonde. Ook elke pasgeborene, die niet eens de kans had gehad een eerste zonde te begaan, werd hierdoor de kans ontnomen vrij en in onschuld ter wereld te komen.
Het vervolg is duidelijk: God heeft de mens, inclusief al zijn onschuldige nakomelingen, onvrij gemaakt, enkel en alleen omdat de mens zich heeft bediend van het geschenk, hem door zijn schepper zelf geboden: de vrije wil. God toont zich hier ronduit immoreel. Hij schonk de vrije wil met als enige doel er de mens op af te kunnen rekenen. De gelovige echter verzet zich uitdrukkelijk níet tegen deze onrechtvaardigheid en draagt vrijwillig het opgelegde juk waarmee vrijheid van wil en handelen wordt onderdrukt.
Evenmin is God hierdoor, zo blijkt, achteraf tot inkeer gekomen. Gelovigen gaan er namelijk vanuit dat Hij in het hiernamaals recht maakt wat in het aardse leven krom was. Hiermee worden zij die het goddelijke juk niet aanvaarden en kiezen voor het pad van de vrije wil - de zondaars dus - gestraft voor wat zij bij leven hebben aangericht. God stelt Zijn schepselen voor morele dilemma’s, laat hen bewust toe de verkeerde keuzes te maken en rekent hen vervolgens in het hiernamaals ongenadig op af op hun gebrekkige vermogens. Bovendien hebben degenen die hun leven lang omwille van de vrije keuze van anderen werden verschopt, mishandeld en vernederd, hiermee toch maar mooi de unieke kans op een gelukkig leven gemist. Hoe denkt God deze toedracht binnen Zijn denkkader van rechtvaardigheid ook voor deze verschoppelingen recht te krijgen? Biedt Hij deze mensen soms ook kans op een tweede leven?
Maar, beste lezer, God zou God niet zijn als Hij ook in Zijn zwakheden Zichzelf niet overtrof. Want wanneer gelovigen hun God als de Almachtige aanzien, dan gaan zij ervan uit dat Hij alles weet en alles kan. Dit houdt dan ook in dat de vrijheid van keuze en de vrije wil niets dan window dressing zijn. Want waarom zou God de mens de keuze tussen verschillende opties laten, als Hij vanuit zijn almacht al kan weten tot welke beslissing de mens zal komen? Dit betekent dus ofwel dat God de vrije wil als façade optrekt en zich dus niet oprecht toont aan zijn schepselen, ofwel dat God de Almachtige dan toch niet over het vermogen beschikt om de menselijke intenties te voorspellen. Geen van beide opties strekt Hem tot eer.
De conclusie uit dit alles is dat diegenen bij wie de vrije wil hoog aangeschreven staat per definitie in aanvaring komen met religieuze doctrines. Dat betekent niet dat bijvoorbeeld liberalen – die de vrije wil toch bovenaan op de prioriteitenlijst zetten - niet zouden opkomen voor diegenen die zich, ondanks de irrationele fundamenten waarop hun geloof gegrondvest is, toch tot dat geloof zouden bekennen. Maar dat betekent evenmin dat de aanhangers van de vrije wil het makkelijk hebben om zichzelf hiertoe aangetrokken te voelen. Zovele historische omwentelingen hebben tenslotte enkel kunnen plaatsvinden vanuit persoonlijke drijfveren, los en zelfs wars van de morele mainstream van dat ogenblik. Zelden of nooit kwam de vraag naar verandering vanuit de gevestigde orde. Het feit dat christenen zich gewillig schikken in de kerkelijke aversie voor autonoom handelen (in bredere zin euthanasie, zelfdoding, leven zonder god,...) en hiermee verzaken aan hun vrijheid; dat zij ondanks de confrontatie met de paradox van de vrije wil aan hun religieuze onderworpenheid vasthouden, is en blijft voor liberalen onaanvaardbaar. Hoewel soms wordt geopperd dat het liberale en het religieuze gedachtengoed niet per se uit mekaars vaarwater dienen te blijven en tot zekere harmonie in staat moeten zijn, zie ik persoonlijk hiervan de mogelijkheden niet goed in. Het inhoudelijke conflict tussen beide lijkt mij zelfs met de grootst mogelijke heterodoxie van beide partijen uit onoverbrugbaar.
Ik zou dit stukje willen eindigen met de woorden van één van de hoogst ingeschatte denkers ooit, die zelf ook meende water met vuur te kunnen verzoenen: Voltaire. Hij toonde zich enerzijds als een goddelijk begaafd naprater van het verlichtingsdenken maar hield er anderzijds een uitgesproken deïstisch godsbeeld op na, waardoor hij er uiteindelijk niet meer in slaagde zelf nog recht in de morele schoenen te staan. Eén van zijn vele legendarische uitspraken blijft niettemin meesterlijk: Je ne suis pas d’accord avec ce que vous dites, mais je me battrai jusqu’à la mort pour que vous ayez le droit de le dire.
Rudi Collijs
Kernlid Liberales