Kleermaker in Auschwitz - Bruno De Wever
Een kleermaker in Auschwitz
Bruno De Wever – Vakgroep Geschiedenis Universiteit Gent
“Is gooeeed, is goeeeed. Je kan gewoon zijn wie je wil.” Woorden van Ide Leib Kartuz ergens in het begin van de jaren 1980 , vele jaren later genoteerd uit de mond van Luc Leenders. Ide Kartuz is een gepensioneerde Joodse kleermaker, piekfijn gekleed in een maatpak, Luc Leenders een punker met hanenkam, pinnen en zware bottinnen. Het sluit een vriendschap tussen beide mannen niet uit. Want je mag gewoon zijn wie je bent.
Ide Kartuz weet waarover hij praat. Hij weet wat het betekent als je niet meer mag zijn wie je bent, als je niet meer mag zijn omdat je bent wie je bent. Hij heeft Auschwitz overleefd. Zijn gesprekken met Luc Leenders gaan over zijn tijd in het kamp.
David Van Turnhout (1982) is de kleinzoon van Ide Kartuz. Hij wordt geboren rond de tijd van de voornoemde gesprekken. Toch zal het 35 jaar duren vooraleer hij méér weet over zijn grootvader dan Leenders. Dat heeft te maken met een ingewikkelde familiegeschiedenis. Tot een paar jaar geleden, toen hij gebeten werd om te weten, en hij met Dirk Verhofstadt, auteur van diverse boeken en artikels over de geschiedenis van de Jodenuitroeiing, aan een fascinerende en ontroerende zoektocht begon over de geschiedenis van zijn grootvader.
Het boek is in vele opzichten ontroerend. Ten eerste door de vertelde geschiedenis zelf. Wie onberoerd blijft door het verhaal van de Ide Leib Kartuz en dat van zijn Pools-Joodse familie heeft een hart van steen. Ten tweede door het feit dat deze geschiedenis vandaag überhaupt kan worden verteld.
Misschien ben ik daardoor als historicus in het bijzonder ontroerd. Het feit dat zoveel documenten de tand des tijds hebben overleefd. Ook de auteurs hebben die ontroering gevoeld. Al op de eerste pagina’s van het boek bedanken zij mij bekende collega’s uit Kazerne Dossin en het Algemeen Rijksarchief voor hun bereidwillige hulp bij de zoektocht naar sporen van Ide Leib Kartuz. Ze vinden er de eerste documenten die hen op het spoor zetten van een indrukwekkende tocht die verder leidt naar Poolse en Joods-Amerikaanse archieven waar historici en archivarissen –de lijst van bedankingen achteraan het boek is lang− sporen bewaren en ontsluiten over de nagenoeg volledig verdwenen Pools-Joodse cultuur. Sporen naar de familie Kartuz waar na de Tweede Wereldoorlog Ide Kartuz de enige overlevende is. Zijn figuur, de mens die hij was, is een derde reden van ontroering.
De auteurs volgen een beproefd procedé. Ze vertellen het verhaal naar hun zoektocht over het leven van Ide Kartuz en zo ontsluit dat leven zich voor de lezer.
Het verslag van de zoektocht onthult langzaam maar zeker een complexe en tegelijk verschrikkelijke geschiedenis. De auteurs hebben het zich niet gemakkelijk gemaakt. Ze hebben diep gegraven in de archieven, lieten zich niet door tegenslag uit het veld slaan en zochten creatieve oplossingen om de onvermijdelijke gaten in het levensverhaal toch op een historisch verantwoorde wijze aan te vullen. Een beproefde en zeer goed toegepast techniek is het speuren naar getuigenissen of archieven van mensen die analoge zaken meemaakten en/of aanwezig waren op tijden en plaatsen waar Ide Kartuz zich bevond. Als historicus heb ik het bijzonder gewaardeerd dat de auteurs zich niet beperkten tot het particuliere verhaal, maar telkens ook een ruime context schetsen op basis van een breed en degelijk uitgevoerd literatuuronderzoek.
De familie Kartuz leefde voor de oorlog in de streek van Radomsko, een stad langs de spoorlijn tussen Katowicze en Warschau. Het geboortehuis van Ide staat in Plawno, een dorp 12 km ten zuiden van Radomsko. Hij verliet Polen in 1929 op de vlucht voor het antisemitisme als gevolg van het radicaliserende Poolse nationalisme en het aloude christelijk antisemitisme dat in het ultrakatholieke Polen welig tierde en steun kreeg van de Kerk. Om dat polariserende klimaat te ontvluchten, verliet Ide Kartuz zijn sjtetl, maar misschien en wellicht ook om de verstikkend chassidische cultuur met zijn beperkende regels de rug te keren. Stadslucht maakt vrij en die vrijheid zocht en vond Ide Kartuz in Antwerpen waar hij op 1 april 1929 arriveerde. Zijn vrouw Chaja Artman volgde een jaar later naar de stad waar haar broer en zus al woonden nadat die eerder uit Polen emigreerden. Het waren moeilijke tijden als gevolg van de crisis. Het koppel kwam nauwelijks rond en leefde van de steun. Vanaf 1934 ging het beter. Er kon al eens een reisje naar Blankenberge van af. Ze hadden toen al twee kinderen met opvallend onjoodse namen: Charles-Victor en Simone. Het koppel Kartuz-Artman, dat op 22 maart 1929, net voor het vertrek van Ide uit Polen, chassidisch in het huwelijk trad, had de Joodse cultuur blijkbaar gedeeltelijk achter zich gelaten. Maar vόόr de auteurs dat Antwerpse verhaal vertellen, reizen ze letterlijk en figuurlijk naar Polen op zoek naar wat er gebeurde met de rest van de families Kartuz en Artman. Dat komt aan bod in het eerste deel van het boek onder de titel Treblinka, een titel die meteen ook het vreselijke eindstation onthult.
Treblinka.
Dat deel werpt een licht op een minder gekende episode in de geschiedenis van de Jodenuitroeiing, namelijk tussen het begin van de oorlog in september 1939 en de industrialisering van de massamoord vanaf 1941. Het is grosso modo de periode tussen het Duits-Russisch niet-aanvalspact en operatie. Barbarossa, een periode waarin althans in het Oosten vooral Polen oorlogsgebied is alsook het gebied waar de nazi’s beginnen met een racistische gestuurde verovering die er op gericht is niet alleen gebieden aan te hechten bij het Derde Rijk, maar ook de koloniseren en wel zo dat ze letterlijk leeg gemaakt werden voor de vestiging van een Duits-Germaanse bevolking en waarbij de plaatselijke bevolking uit de weg geruimd wordt. Het betekende de dood van honderdduizenden Polen en in het bijzonder van Poolse Joden. Ook vele familieleden van Ide en Chaja vonden toen al de dood. Het is een dramatische en complexe episode waarin de Slavische bevolking ingeschakeld wordt in de massamoord op Joden terwijl ze zelf ook slachtoffer is van massamoord. De nazi’s buitten de eeuwenoude rivaliteiten uit tussen de Joodse en katholieke Poolse bevolking.
De auteurs beschrijven voorts de onvoorstelbare misdaden van de Duitse SS-Einsatzgruppen, de mobiele moordcommando’s die vooral na de inval in de Sovjet-Unie handmatig meer dan een miljoen Joden om het leven brengen en die het moorden optimaliseren via mobiele gaskamers als opstap naar de moordcentra van Chelmno, Belzec, Majdanek, Sobibor, Treblinka en Auschwitz-Birkenau. Onvoorstelbaar, maar het is belangrijk dat we ons die moorden blijven voorstellen, letterlijk voor de geest roepen om ons blijvend te herinneren dat niets onmogelijk is.
Op 8 oktober 1942 wordt het getto van Radomsko ontruimd en worden 14.000 joden afgevoerd naar Treblinka om er te worden vermoord. Later volgden er nog 4500. Onder hen bijna alle familieleden van Ide Kartuz: zijn vader, broers en zusters, ooms en tantes, neven en nichten. Zijn tante Laja is met haar 81 de oudste, zijn neefje Henoch met 5 jaar de jongste. Zijn vader Moszek is 57. Allen vonden hun gruwelijke dood in het vernietigingskamp Treblinka samen met 900.000 andere joden onder wie ook vele familieleden van Chaja. Treblinka is zo veel minder bekend dan Auschwitz-Birkenau, maar de dodentol was bijna even groot. Treblinka is een mokerslag voor de auteurs. Het verhaal dat ze vertellen is een mokerslag voor de lezer.
Antwerpen
De enige van de familie Kartuz die het overleefde was Ide dankzij zijn migratie naar Antwerpen. Hij vestigde zich samen met Chaja en hun twee kinderen op diverse plaatsen in Berchem en Antwerpen en kwamen uiteindelijk in de zesde wijk terecht waar zoveel andere Poolse Joden woonden. Ide oefende er zijn beroep als kleermaker uit.
Het waren relatief gelukkig jaren, maar het gezin werd geconfronteerd met een groeiend antisemitisme. In het Antwerpen van de jaren 1930 waren antisemitische organisaties actief en ook in bredere lagen van de bevolking was er vijandigheid tegenover Joden. Het is voldoende beschreven in o.m. de boeken van Lieven Saerens.
Hun toestand wordt precair als ook België door Duitsland wordt bezet. De familie wordt in 1940 opgetekend in het Jodenregister dat door de Belgische administratie ongrondwettelijk wordt aangelegd en later overgemaakt aan de bezetter die het kan gebruiken om Joden op te sporen. De familie ondergaat de antisemitische verordeningen van de bezetter die Joden stap na stap criminaliseert als de vijanden van het Duitse Rijk. In mei 1942 haalde Ide de infame Jodensterren op en als kleermaker zal hij ze wel zelf opgenaaid hebben. De auteurs kunnen het verhaal van Ide en zijn familie in het bezette Antwerpen moeizaam reconstrueren dankzij getuigenissen van nazaten van de Artmans die de oorlog hebben overleefd als onderduiker in België of emigrant in Amerika. Maar er zijn toch ook weer archieven bewaard dankzij het feit dat Ide medio 1941 aansluit bij het Onafhankelijkheidsfront (OF), een verzetsbeweging die onder meer clandestiene pers uitgaf. Ide verspreidde het clandestiene blad België Vrij. De auteurs citeren uit dat blad. Het is de moeite om dat citaat integraal weer te geven omdat het enerzijds aantoont dat alvast het OF een juiste analyse maakte, maar ook hoezeer het blijkbaar noodzakelijk was in te gaan tegen de antisemistische propaganda van de bezetter en zijn handlangers:
“Wie herinnert zich niet dien Tweeden Paaschdag, toen het fascistisch canaille een “strafexpeditie” organiseerde in de Antwerpse Jodenbuurt? Wie herinnert zich niet die walgelijke manifestatie van sadisme die de kultuurdragers van de Nieuwe Orde toen ontplooiden? Herinnert ge u niet die vernielde inboedels, die vlammende synagoog, die mishandelde vrouwen en ouderlingen? Zoo groot en alom was de verontwaardiging geweest dat de vnv- en SS-bandieten het geen tweede maal aangedurfd hebben hun heldendaden te bedrijven. Die feiten kent eenieder en niemand zal ze vergeten. Maar… is een ieder er zich wel van bewust hoe laf en geraffineerd de nazimeesters niet opgehouden hebben de Joodsche burgers met uitzonderingsmaatregelen te treffen? Weet eenieder wel hoe de Joodsche burger aan tal van kleinerende en tevens schreeuwend-oneerlijke bepalingen onderworpen is? Dat hij ’s avonds niet buiten komen mag? Dat zijn verblijfsmogelijkheden beperkt werden? Dat velen van hun bezit beroofd zijn? Dat oud-strijders uit balie en school verdreven werden? Dat eerbare burgers, omdat ze van Joodsche oorsprong zijn, broodeloos gesteld werden?… De bedoeling van al die maatregelen is duidelijk. De nazi’s en hun Belgische knechten grijpen naar het antisemitisme als afleidingsmanoeuvre! Al het domme, onwetenschappelijke en lasterlijke gepraat over het Jodenprobleem en al de Jodenverordeningen – ze moeten dienen om het volk te misleiden. Ze moeten dienen om het volk op te dringen dat de Joden de oorzaak van onze ellende zijn. Dat het de Joden en niet de naziknechten zijn die ons land verkocht hebben. Dat het de Joden zijn en niet de nazi’s die ons land leegplunderen en zich vetmesten ten koste van onze ellende. (…) Ons volk weigert middeleeuwsche zeden weer in zwang te brengen het weigert humanitaire gevoelens door barbaarschheid te vervangen, en wetenschap door domheid. Het volk van Vlaanderen en Wallonië kent maar één vijand: DEN BEZETTER EN ZIJN KNECHTEN. En tegen dien vijand organiseert het, vastbesloten en zegezeker, den strijd.”
Vastbesloten en zegezeker, klinkt het. Maar de wijze waarop in het artikel de antisemitische propaganda van de bezetter en zijn handlangers wordt ontzenuwd, wijst erop dat die propaganda toch enige invloed moet hebben gehad op de publieke opinie.
Auschwitz
Op 22 juli 1942 liep Ide tegen de lamp. Hij werd opgepakt en afgevoerd naar Breendonk en vervolgens naar de Dossinkazerne waar ook zijn vrouw en kinderen zaten. Samen werden ze op 25 augustus 1942 met het 5de transport weggevoerd naar Auschwitz waar ze drie dagen later arriveerden. Chaja, Charles-Victor en Simone werden onmiddellijk vergast. Ide ontsnapt aan dat lot door zijn beroep. Samen met honderd andere kleermakers kwam hij in het Stammlager van Auschwitz terecht met het kampnummer 61979. Hij verrichte er dwangarbeid als kleermaker. Zijn stielkennis, zijn kennis van talen –Jiddish, Pools, Frans, Nederlands en vooral Duits, zijn relatief goede gezondheid en overlevingsinstinct hielden hem in leven. Hij zat van 27 augustus 1942 tot de bevrijding van Auschwitz 19 januari 1945, bijna 29 maanden lang vast. Om zo lang te kunnen overleven had je privilegies nodig en dat had hij als uitstekend vakman. Goede kleermakers werkten in min of meer beschutte werkplaatsen en waren daar minder kwetsbaar voor de brutaliteit van de bewakers en de kapo’s dan de doorsneegevangenen. Ze hadden het beter dan gevangenen die volgens de nazi’s geen enkel nut hadden en zonder scrupules werden doodgeslagen, doodgeschoten of vergast. Dat nam niet weg dat ook Ide brutaliteiten en mishandelingen moest ondergaan. Maar hij overleefde het zoals hij ook de beruchte dodenmarsen overleefde. Net voor de bevrijding van Auschwitz door het Rode Leger marcheerde hij met duizenden anderen bij min 20, meer dan 60 km om vervolgens in open goederenwagons naar het KZ van Mauthausen gevoerd te worden waar hij op 26 januari 1945 arriveerde. Hij moest er in een satellietkamp Sankt Aegyd zware fysieke arbeid verrichten, o.m. bij het uithouwen van een grot. Zijn kansen op overleven slonken, zeker toen hij nog twee keer een dodenmars moest ondergaan die eindigde in het KZ van Gunskirchen en hij in de april 1945 ook nog vlektyfus kreeg. Maar hij haalde het en werd op 4 mei 1945 bevrijd door Amerikaanse troepen. Hij woog nog 38 kg. Op 28 mei werd hij met een militair vliegtuig gerepatrieerd en een paar dagen later was hij weer in België.
Antwerpen
Ide revalideert in Brussel en de Ardennen en in de late zomer is hij weer in Antwerpen. Hij heeft de dood meer dan in de ogen gekeken, maar hij kiest voor het leven. In 1946 leert hij de jonge Joséphine Vervloet kennen, een jaar later werd een dochter geboren en in 1948 een zoon, Benno, de vader van David Van Turnhout. Ide verkreeg het statuut van politieke gevangene en uiteindelijk ook de Belgische nationaliteit, zei het niet zonder moeite. Ik kan niet nalaten het oordeel te citeren van een vrederechter die een advies moest uitbrengen over het verzoek tot het verkrijgen van de Belgische nationaliteit: “Ik heb de indruk dat de uitleg van aanvrager om zijn onregelmatige toestand te rechtvaardigen, niet ernstig is. Trouwens is aanvrager een weinig aanbeveelbaar persoon. Hij werd herhaaldelijk vervolgd en veroordeeld. [Ide Kartuz was een paar keer veroordeeld wegens zwartwerk.] Hij maakt deel uit of heeft tot voor korte tijd deel uitgemaakt van instellingen met politieke (communistische) strekkingen. Ik acht in die omstandigheden dat de Belgische gemeenschap er geen belang bij heeft hem in haar schoot op te nemen.” Het is met de ogen van vandaag moeilijk te begrijpen, maar zo was het dus in de jaren 1950 in België. Overlevenden van de holocaust moesten geen privilegies verwachten. Een paar jaar later in 1956 lukte het dan toch. En dan begon zijn administratieve calvarie om erkend te worden als burgerlijk weerstander. Dat lukte pas –het is opnieuw moeilijk te geloven, maar de door de auteurs bovengespitte documenten liegen niet− in 1974. Ide Kartuz was toen al met pensioen.
Samen met Dirk Verhofstadt heeft Ides kleinzoon David Van Turnhout een papieren monument opgericht voor zijn grootvader. Het boek belangt ons allen aan. Het toont aan dat niets onmogelijk is. Niets is onmogelijk als wij laten raken aan de fundamenten van onze rechtsstaat. De verschrikkingen die Ide Leib Kartuz heeft moeten doorstaan zullen zich opnieuw, zij het allicht in andere vormen aandienen als wij niet bereid zijn de rechtsstaat te verdedigen. Precies daarom is het belangrijk de geschiedenis van de Jodenuitroeiing blijvend te verbinden met het belang van mensenrechten.
Laat mij daarom eindigen met de woorden van Ide Kartuz: “Is gooeeed, is goeeeed. Je kan gewoon zijn wie je wil.” Laat dat zo blijven.
David Van Turnhout & Dirk Verhofstadt, Ide Leib Kartuz. Kleermaker in Auschwitz, Antwerpen: Houtekiet, 2019.