Het koude crematorium - József Debreczeni
De Hongaarse journalist József Debreczeni werkte vanaf 1941 als dwangarbeider tot hij in 1944 naar Auschwitz werd getransporteerd. Waarom hij met 400 anderen naar een hospitaalkamp werd gebracht wordt maar niet duidelijk. De rede leek de zo georganiseerde Duitsers volledig verlaten te hebben.
De nazi’s waren amper zichtbaar in Auschwitz. Alle uitvoerende bezigheden werden uitbesteed aan slavendrijvers, Blockältesten ofwel daartoe aangewezen gevangenen. Een heel kastenstelsel als het ware en het spreekt voor zich dat de beloning voor zulk werktuig uit privileges bestond. De slavendrijvers wilden wel doen wat de nazi’s van hen verlangden voor die kleine kans op overleven. Een slaaf die in een uitverkoren positie is gebracht, is de beste slavendrijver die je maar wensen kunt en dat hadden de nazi’s heel goed begrepen.
Er waren ook bedrijfskapo’s die als tewerkgestelden bij bedrijven in de kampen moesten werken. De kapo’s stonder onder leiding en toezicht van de Blockälteste, die op zijn beurt ondergeschikt was aan de Lagerälteste en de Lagerschreiber. Soms was van vader en zoon een van beiden een slavendrijver…
Maar opnieuw dringt zich die ene vraag op: waarom hebben de geallieerden geen seconde overwogen om de spoorwegen en de stations te bombarderen? Van die hele Endlösung was niets terecht gekomen en ook de enorme troepenverplaatsingen van de Duitsers zou enorm gefrustreerd zijn geraakt. De geallieerden waren op de hoogte van de vernietigingskampen dus deze vraag blijft maar in mijn hoofd spoken!
Laat varen alle hoop, gij die hierbinnen treedt, schreef Dante. Hoop kende de haeftlinge allang niet meer maar sterven kon altijd nog. Waarom gaat de mens in zulke omstandigheden toch door? Als er enkel nog uitzicht is op de dood? Dat moet een soort levensdrift zijn die sterker is dan ons bewustzijn. “Eenvoudig, menselijk mededogen: dat is wat er ontbreekt aan Hitler’s Teutonenstaat, Dát is waardoor de waanzin daar in deze proporties kan woeden”, verzucht medegevangene Maurer.
Huiveringwekkend en schokkend is de anekdote van de Eenarmige, die zich voltrekt 6 juni 1944, de dag van de landing in Frankrijk. Het regime in de kampen kwam door die invasie onder druk te staan en de omstandigheden werden nog onmenselijker dan ze al waren. Debreczeni wordt van kamp Eule, behorend tot ‘Auschwitz-stad’ naar kamp Fürstenstein gebracht voor andere slavenarbeid. Hij komt daar terecht tussen joodse gevangenen die wegens moord, inbraak of heling tot lange gevangenisstraffen werden veroordeeld. Slechter had hij het niet kunnen treffen. Die anekdote overigens zult u zelf moeten lezen, maar wat is er niet schokkend aan dit ijzingwekkende boek?
De bedrijven die de bouwwerkzaamheden voor de nazi’s uitvoerden keerden steevast een stevig dividend uit. Profijtelijke business dus maar geen wonder ook: de arbeid was gratis, ook al stierven de slaven bij tientallen per dag. Debreczeni schrijft dat de plantagehouders van de VOC meer begaan waren met het lot van hun slaven maar dat waag ik toch te betwijfelen. Enfin, we snappen wat hij bedoelt.
Dan wordt hij met 400 anderen op transport gezet naar Birkenau. Ze weten niet beter of zullen daar gedood worden, of nee, dat is een te beschaafd woord, ze zullen er vernietigd worden. Maar Birkenau, het crematorium, blijkt Dörnhau te zijn, een hospitaalkamp. Het werd ‘het koude crematorium’ genoemd. De taferelen die zich hier afspelen zijn letterlijk onbeschrijfelijk. Toch slaagt Debreczeni erin woorden te geven aan dit horrortheater, je durft je er haast geen beelden bij te vormen. Wat zich hier afspeelt, tart iedere verbeelding. Gevangen sterven hier soms met honderden tegelijk.
Heel indringend is de discussie tussen de journalist Debreczeni en de arts Farkas in een van de laatste hoofdstukken. Het gaat onder meer over wraakzucht. Farkas zegt: “Straffen valt buiten de competentie van de mens. Wie zegt dat de dood een straf is? Misschien is het leven wel een straf”. Waarop Debreczeni antwoordt: “Mij lukt het niet om die dingen vanaf een theoretisch dakterras te bekijken. Emotie redeneert niet. En mijn laatste restje emotie hunkert naar iets van vergelding”.
Dan blijken de nazi’s, die geen vergassingen en verbrandingen meer aandurven, opzettelijk vlektyfus Dörnhau te hebben binnengehaald. Dat is net zo effectief en grondig als crematoria. Hitler pleegt zelfmoord, de Russen belegeren Berlijn, de SS’ers hebben kamp Dörnhau als een dief in de nacht verlaten. En met hen gingen ook de meeste slavendrijvers en kapo’s ervandoor. In het kamp breekt anarchie uit. Dan komen de Russen en volgt quarantaine voor de zieken. Het kamp ligt nu niet meer Duitsland, maar weer in Polen.
Hoe moeten we al die slavendrijvers toch beoordelen? Er waren er die de nazi’s in wreedheid overtroffen. Maar het is niet aan ons hen te veroordelen. Hoe zouden we zelf gereageerd hebben als we voor zo’n keuze kwamen te staan? Hoe het ook zij, bovenaan deze moorddadige machinerie stonden de SS’ers, de nazi’s. Zij zijn de echte schuldigen. En voor het overige moet iedereen bij zichzelf te rade gaan, het eigen geweten bevragen.
Debreczeni, die leefde van 1905 tot 1978, kan schrijven, zoveel is zeker. Hij heeft een uitstekende stijl met vaak fraaie vergelijkingen terwijl hij tegelijkertijd heel trefzeker en direct formuleert. Probeer maar eens taal te vinden om te beschrijven wat onbeschrijfelijk is. Hij slaagt daar wonderwel in. Voortdurend overvalt je een onoverkomelijk gevoel van wanhoop als je zijn verhalen leest. Ieder slachtoffer heeft zijn eigen kleine universum om zich heen, maar veruit de meesten delven het onderspit, onopgemerkt en ongezien, ze sterven naamloos of glijden zomaar weg in de geschiedenis van die grote kladderadatsch die je kunt samenvatten in dat ene woord: Auschwitz of Holocaust of Shoah.
Dit ijzingwekkende boek, eigenlijk alleen te vergelijken met Sonderbehandlung van Filip Müller moet gelezen blijven worden. We lijken, kijk goed om u heen, meer en meer bereid ons lot in handen van autocraten en dictators te leggen. Ik zeg u: dit komt daarvan!
Recensie door Enno Nuy
József Debreczeni, Het koude crematorium, Arbeiderspers, 2024, 242 pagina’s