Mijn kind, slim kind – Wouter Duyck
Was het vroeger beter? Nee, het was vroeger niet beter. Behalve ons onderwijs dan. Dat was ontegensprekelijk wél beter. Het Vlaamse onderwijs dat vroeger top was, gaat al een jaar of twintig gestaag achteruit in de internationale vergelijkingen zoals in PISA, PIRLS en TIMSS. De achteruitgang is totaal: in alle domeinen, alle onderwijsvormen, alle leeftijden en alle niveaus. Onze jongeren hebben inmiddels een jaar leervertraging opgelopen.
Kúnnen we het tij nog keren? En móéten we het tij wel keren? Wouter Duyck, hoogleraar cognitieve psychologie aan de Universiteit Gent en Vlaams bestuurder en ondervoorzitter van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO), schreef er een lijvig boek over. In Mijn kind, slim kind legt Duyck op een bevattelijke manier uit waar het precies fout gaat in ons onderwijs en wat we daaraan kunnen doen. Zijn boek is een uitstekende literatuurstudie, gebaseerd op talrijke meta-analyses die het eerdere onderzoek daarover samenvatten.
Over hoe we leren, intelligentie en IQ-testen
Duyck start met een grondige uiteenzetting over hoe onze hersenen werken en hoe we leren. Daarbij ontkracht hij enkele hardnekkige mythes, zoals dat we zouden kunnen multitasken en de mythe dat er rechts-dominante en links-dominante mensen bestaan.
Goed onderwijs op jonge leeftijd is cruciaal, aldus Duyck. De neurale plasticiteit van de hersenen – dat is de veranderbaarheid of kneedbaarheid na ervaringen en leren - neemt immers af met de leeftijd. Vooral voor de verwerving van een tweede taal geldt: hoe jonger geleerd, hoe hoger het niveau dat je uiteindelijk bereikt.
In dat hele leerproces is fouten maken cruciaal. We leren uit onze fouten. Of beter gezegd: uit de feedback op de fouten. Fouten moeten dan ook altijd gecorrigeerd worden. Het is nefast om bijvoorbeeld dt-fouten maar af en toe aan te stippen. Fouten die niet gecorrigeerd worden, worden immers ingeoefend en robuuster.
Veel mensen stellen zich de vraag waarom ze zaken moeten studeren die ze achteraf toch vergeten. Maar de werkelijkheid is: wat we ooit geleerd hebben, is nooit ‘weg’. Het laat altijd een spoor na. Ook al zijn we het vergeten. Wie denkt zich niets te herinneren van school zou die nieuwe job in het bedrijf nooit zo snel leren, zonder die ‘vergeten’ school, aldus Duyck. Ondertussen weten we ook dat we voornamelijk vergeten omdat we nieuwe dingen leren. Het is de interferentie tussen oude en nieuwe kennis die ervoor zorgt dat we dingen vergeten.
En Duyck geeft meteen wat studietips mee. Goed studeren is herhalen. We moeten de leerstof dus verschillende keren instuderen om ze werkelijk goed te kennen. Ook zichzelf testen is belangrijker dan alleen maar blokken.
We kunnen het niet over onderwijs en leren hebben, zonder het over het sleutelconcept intelligentie te hebben. Nochtans ligt dat concept vandaag onder vuur.
Wat is intelligentie? Een van de definities is die van de Nederlandse onderzoekers Wilma Resing en Pieter Drenth. Intelligentie is ‘de combinatie van verstandelijke vermogens, processen en vaardigheden’. Daaronder vallen zaken zoals abstract en logisch redeneren, relaties leggen en doorzien, problemen oplossen, met bestaande kennis nieuwe taken kunnen oplossen, zich flexibel kunnen aanpassen aan nieuwe situaties en patronen kunnen ontdekken in schijnbaar chaotisch materiaal. Er is ook een samenhang tussen al die verschillende dingen. Wie hoger scoort op het ene, scoort ook hoger op het andere. Voor een groot deel wordt intelligentie erfelijk, door genetische factoren bepaald. Daarnaast spelen ook omgevingsfactoren en onderwijs een rol.
Wat nog meer onder vuur ligt dan het concept intelligentie zelf, is de test om die intelligentie te meten: de IQ-test. Deze ontstond in de negentiende eeuw als middel in de strijd voor gelijkheid. In 1882 werd immers het leerplichtonderwijs ingevoerd in Frankrijk voor jongens en meisjes van zes tot en met dertien jaar. Maar niet alle kinderen waren daar geschikt voor. En kinderen die niet meekonden, werden door psychiaters als ‘ziek’ bestempeld en opgesloten. De verlichte psycholoog Binet ontwikkelde daarom de eerste intelligentietest, noemde deze kinderen niet ‘ziek’, maar ‘traag’ en pleitte voor een meer menselijke benadering en aangepast onderwijs voor elk kind.
De huidige IQ-meting is zeer betrouwbaar, veel betrouwbaarder dan vele alle andere metingen in de geneeskunde en zeker in de sociale wetenschappen. De hertestbetrouwbaarheid van een IQ-test is vergelijkbaar met de betrouwbaarheid van bijvoorbeeld een bloeddrukmeting bij de huisarts. Die trekt niemand ooit in twijfel, bij IQ-testen gebeurt dat vreemd genoeg constant.
De relatie tussen IQ, geluk en welvaart
Waarom is het IQ – of dus de intelligentie - nu zo belangrijk? Omdat het de sterkste voorspeller is van een hele reeks gewenste uitkomsten, aldus Duyck. De leerprestaties zouden voor 65% voorspeld kunnen worden op basis van een IQ-test. Hogere IQ-scores leiden tot betere punten, tot langer studeren en tot meer diploma’s. En ook na de schoolloopbaan is intelligentie de sterkste algemene voorspeller van jobprestaties, veel belangrijker dan persoonlijkheid, interesses, motivatie of zelfs ervaring. Een misvatting is overigens dat intelligentie enkel van tel is bij intellectuele beroepen. Ook verkopers, chauffeurs, poetsvrouwen … zijn beter in hun vak als ze een hoger IQ hebben.
En om meteen nog een misverstand uit de wereld te helpen: vaak wordt gesproken over ‘andere intelligenties’, zoals fijne motoriek en handigheid. Die zijn uiteraard ook belangrijk voor verschillende jobs. Maar laten we dit geen ‘intelligentie’ noemen, aldus Duyck. Intelligentie is typisch voor cognitief geladen functies. En in tegenstelling tot met intelligentie er is ook geen verband aangetoond tussen fijne motoriek en het latere salaris, geluk of levensverwachting.
Nog belangrijker dan economische rijkdom is dat slimme kinderen – en later ook slimmere volwassenen - ook gelukkiger zijn. Het clichébeeld van de gekwelde intellectueel klopt dus niet. Slimmere mensen hebben minder depressies en zijn veerkrachtiger. Dat slimme mensen gelukkiger zijn, is echter ook deels te verklaren door het feit dat hun intelligentie leidt tot een welvarender leven waarin het sowieso gemakkelijker is om gelukkig te zijn.
Vele individuen vormen samen een samenleving. Een samenleving die dus cognitieve ontwikkeling verliest, verliest welvaart. Slabbakkende onderwijsprestaties betekenen een slabbakkende economie. Dat verband is overduidelijk, maar wordt helaas nooit benoemd.
Intelligentie is ook voor een deel maakbaar. Een hele leerplicht van 12 jaar levert ongeveer 20 IQ-punten op. Maar dat wil dus ook zeggen: vernietigbaar. Waar jongeren leervertraging oplopen, verliezen ze IQ-punten. Onze jongeren hebben een jaar leervertraging opgelopen in de laatste 20 jaar. Dat kost 2 tot 3 IQ-punten.
Waarom moeten we focussen op lezen en rekenen? Omdat enkel goed lezen en rekenen de cognitieve basisvaardigheden versterkt. En het is dus enkel dat wat leidt tot een hogere intelligentie en tot een welvarendere en gelukkigere samenleving. Als onze jongeren vandaag minder gelukkig zijn, is dat veel meer omdat ze minder goed lezen en rekenen dan doordat we te sterk benadrukken dat ze goed moeten lezen en rekenen. Nochtans is dat wat het cliché ons wil doen geloven, aldus Duyck.
Daarnaast hebben landen die beter kunnen lezen en rekenen ook lagere criminaliteitscijfers, meer respect voor de wet, minder moorden, een rijkere cultuur enzovoort. Dat zijn zaken die vandaag in het vak ‘burgerschap’ onderwezen worden. Nochtans creëren we burgerschap vooral door kinderen goed te leren lezen en rekenen.
We horen geregeld dat ons onderwijs louter ongelijkheid reproduceert. Duyck legt uit waarom deze klaagzang onterecht is. Het is zo dat in ons onderwijs verschillen veel meer door aanleg dan door omgeving bepaald worden. Het Vlaamse onderwijs creëert juist gelijke kansen door allerlei maatregelen zoals de financiering Gelijke Onderwijskansen (GOK). Daardoor krijgen scholen met meer kwetsbare kinderen meer leraren. Er wordt in Vlaanderen dus net veel meer sociaal gecorrigeerd dan elders. Nergens vond de arbeidersklasse in zo’n sterke mate de weg naar scholing, opleiding en hoger onderwijs als hier tijdens de vorige eeuw.
Wat klopt er dan niet? Waar veel mensen zich door laten misleiden, zijn de – in dit geval gebrekkige – cijfers van PISA. In de PISA-studie van 2018 bijvoorbeeld, werden over de landen heen gemiddeld 12% van de verschillen in leerprestaties verklaard door ‘afkomst’. Bij ons in Vlaanderen is dat 17%. Het probleem is echter dat die PISA-studie afkomst niet corrigeert op intelligentie. En dat kan dus betekenen dat Vlaanderen er net beter in slaagt zijn cognitief potentieel te ontwikkelen dan een ander land. Misschien is die hoge 17% voor Vlaanderen juist een teken dat de leerprestaties sterker samenhangen met de intelligentie dan elders. En dat is dan precies wat je wil. Omgekeerd is een land dat streeft naar een 0.00-verband tussen afkomst en PISA – zonder te controleren voor de cognitieve vaardigheden – een land waar er geen relatie meer is tussen intelligentie en leerprestaties. En dat zou in strijd zijn met het Kinderrechtenverdrag waar staat ‘dat het onderwijs aan het kind dient gericht te zijn op de zo volledig mogelijke ontplooiing van de persoonlijkheid, talenten en geestelijke en lichamelijke vermogens van het kind’. Samengevat: gelijke kansen kunnen en mogen niet gelijk staan aan gelijke uitkomsten.
Hoe het tij keren?
Duyck draagt verschillende oplossingen aan. We lichten er hier enkele uit.
1. Pak de ‘zesjescultuur’ aan. PISA 2015 toont dat de Vlaamse jongeren de laagste (!) prestatiemotivatie hebben van de 34 geteste landen. Dat is dramatisch, want onderzoek wijst uit dat de prestatiemotivatie een sterke impact heeft op de prestaties. En natuurlijk: dat probleem ligt niet bij de jongeren zelf. Het zijn leerkrachten en ouders die het in de hoofden van de leerlingen inplanten dat ze niet hoeven te presteren of te excelleren, maar dat middelmatigheid goed genoeg is.
Wat Duyck echter niet uitlegt, is waarom sommige landen wel uitstekend scoren in de PISA-resultaten en toch heel laag scoren op prestatiemotivatie, zoals Japan. Japan is een topper in PISA, maar staat op de derde laatste plaats wat betreft de prestatiemotivatie.
Uiteraard is prestatiemotivatie een extrinsieke motivatie en is een intrinsieke motivatie nog beter en duurzamer. Maar ook daar scoren we niet goed: 10de van de 72 geteste landen. En wie ambitie uit de scholen bant, creëert gelijke(re) uitkomsten, maar geen gelijke kansen, wat zelfs in strijd is met het Kinderrechtenverdrag. Je ontwikkelt dan immers moedwillig niet het volledige potentieel van kinderen.
2. Zorg voor meer discipline. Er is een sterk verband tussen discipline en leerprestaties. Maar je kan ook te streng zijn, zoals in Egypte, Libanon of Albanië, waar de leerprestaties weer dalen door te veel discipline.
3. Leg de focus weer op leren, cognitieve basisvaardigheden en kennis. Zij vormen de basis voor andere vaardigheden, ook voor emotionele vaardigheden. Leerlingen kunnen niet kritisch leren denken zonder inhoud. Je kan ze bijvoorbeeld geen debat over klimaatverandering laten voeren, als ze niet weten dat kernenergie geen CO2 uitstoot. Er is overigens ook geen tegenstelling tussen vaardigheden. Integendeel. Je hebt kennis nodig om vaardig te zijn in iets. Je moet vandaag ook niet minder kennis hebben omdat je vandaag ‘toch alles op het internet kunt opzoeken’. Het is ook niet zo – dat is nog zo’n hardnekkig fabeltje - dat het internet de kennis van kinderen onderuithaalde. Het is de filosofische stroming van het constructivisme – een theorie die stelt dat alle kennis sociaal geconstrueerd wordt – die opgang maakte in de jaren tachtig. Er is geen waarheid, dus kan de leraar die ook niet onderwijzen.
4. Bouw de zorgfuncties af voor de leraar. Een leraar kan niet psychotherapeut, welzijnswerker, armoede-expert … tegelijk zijn.
5. Voer gestandaardiseerde toetsen en centrale examens in. Vlaanderen heeft geen centrale examens of gestandaardiseerde toetsen waarmee de overheid in alle scholen opvolgt hoeveel en hoe goed er geleerd wordt. In zeer veel andere landen bestaan die wel: Frankrijk heeft de baccalauréat, Wallonië de CEB/CESS, Nederland de Cito-toetsen, het Verenigd Koninkrijk de GCSE, Duitsland de Abitur … Nochtans toetsen we zeer veel in Vlaanderen, zo blijkt uit PISA. Het argument tegen gestandaardiseerde testen is vaak dat die zouden leiden tot ‘teaching to the test’. Nochtans is ‘teaching to the test’ net de ‘teaching’ die je moet doen, als je test goed is opgesteld. Bovendien blijkt uit PISA 2000 dat gestandaardiseerde toetsen duidelijk tot betere leerprestaties leiden.
6. Gebruik de onderwijsmethode van de directe instructie. Bij directie instructie begint de les met een opfrissing van de nodige voorkennis. Er zijn duidelijke leerdoelen, duidelijke instructies, de leerstof wordt in kleine stapjes aangeboden, met oefening na elke stap en herhaling. Er worden vragen gesteld en er wordt duidelijke feedback gegeven. De Review of Educational Research vatte in 2018 3999 statistische effecten uit 328 andere wetenschappelijke studies samen, samen goed voor duizenden leerlingen. De conclusie was dat voor alle domeinen directe instructie de beste leerprestaties oplevert, veel beter dan leerlinggecentreerd of zelfontdekkend leren, terwijl Vlaamse en Nederlandse scholen dus net continu pronken en uitpakken met laatstgenoemde. Ook uit PISA blijkt: hoe moderner de onderwijsmethode, hoe lager de PISA-score. Daarom zijn de recente resultaten van Finland zo teleurstellend. Ze reflecteren het leren ná de invoering van alle nieuwigheidjes.
Maar hebben kinderen dan geen verschillende leerstijlen? Nee, ook dat is een fabeltje dat rond de eeuwwisseling al uitgebreid weerlegd werd. De beste onderwijsmethode is dus voor iedereen de beste.
7. Leid de leraren beter op. Dat de leerprestaties Frans achteruitgaan in het basisonderwijs bijvoorbeeld, is niet te verwonderen: de leerkrachten kunnen het zelf steeds minder goed.
8. Pak taalarmoede aan, zowel bij kinderen mét en zonder migratiewortels. Zowel uit PISA en PIRLS blijkt dat kinderen die thuis geen Nederlands spreken een ernstige leerachterstand hebben tegenover kinderen die dat wél doen. Maar ook wie het Nederlands wel als moedertaal heeft, kan taalarm zijn. En taalarmoede is een probleem. Taal is immers niet zomaar één vaardigheid. In de lagere school leert men lezen, maar later leest men om te leren. Taal draagt dus alle kennis die in alle andere vakken (aan)geleerd wordt.
Voor de zomervakantie van 2023 lanceerde Dirk Van Damme het idee van taalbaden voor taalarme kleuters. Dat stuitte op protest: het zou segregatie in de hand werken en de zwakke kinderen zouden zo verhinderd worden te leren van de sterke kinderen. Nochtans toont een recente, grootschalige Britse studie dat kleuters die op school extra bijlessen voor Engels kregen, 4 maanden verder stonden in hun taalvaardigheid dan kinderen die dat niet kregen. Voor kinderen uit sociaal kwetsbare gezinnen is het verschil nog groter. Daar gaat het om 7 maanden voorsprong.
Toch is het onderdeel over de thuis- en schooltaal het zwakste deel uit Duycks boek. Het klopt dat kinderen die een andere thuistaal hebben dan de schooltaal, vaker leerachterstand hebben. Dat meertaligheid ook positieve effecten heeft, wordt in het boek aangestipt, maar blijft onderbelicht. Duyck verwijst er bijvoorbeeld naar een post op Twitter (nu X) van Orhan Agirdag, professor pedagogische aan de KU Leuven die luidt: ‘We hebben bij anderstalige kleuters onderzocht wat hun kennis van het Nederlands kan voorspellen. Beste voorspeller was kennis van hun moedertaal (in dit geval Turks). Wie meertaligheid straft, straft het Nederlands.’ Ook al dekt de quote niet helemaal de lading, hij gaat over een uitstekend artikel in Applied Psycholinguistics uit 2019 van de hand van Agidar zelf en enkele taalwetenschappers.
‘Men interpreteert dus het verband tussen taalvaardigheid in beide talen in de richting waarbij het gebruik van thuistaal zoals het Turks (zelfs in het onderwijs), het Nederlands zal verbeteren (…) Dat is natuurlijk onzin’, aldus Duyck (p. 271-272) over de quote. Dat is echter zeker geen onzin. Duyck stelt dat immers ‘niemand ooit beter werd in een taal door ze niet te gebruiken’. Dat is ook niet wat de auteurs van het artikel beweren. Wat ze echter – terecht - wél beweren, is dat het beter is om thuis de tweede taal helemaal niet te spreken en enkel de moedertaal te spreken, wanneer de tweede taal onvoldoende beheerst wordt. Een tweede punt dat de auteurs benadrukken is de ‘cross-language transfer’, waarbij de vaardigheden in de ene taal de vaardigheden in de andere taal versterken. Deze ideeën vinden we al terug bij de Canadese hoogleraar Jim Cummins (University of Toronto) in 1978 en worden tot op vandaag zeer vaak opnieuw bevestigd in onderzoek. Dat het verband tussen taalvaardigheid in beide talen van meertaligen gewoon een bijproduct van de olifant in de kamer is die (verbale) intelligentie heet, zoals Duyck stelt, klopt dus niet.
Toch wil dat niet zeggen dat instructie op school in de thuistaal – een idee dat soms opgeworpen wordt – wenselijk of haalbaar is. Ook is het laatste woord over de cognitieve voordelen en de schoolprestaties van meertalige kinderen nog niet gezegd. Sommige bevindingen zijn wel degelijk tegenstrijdig. Daarom is verder onderzoek noodzakelijk. En omdat meertaligheid zo’n complex gegeven is, is het cruciaal dat het onderzoek interdisciplinair gebeurt: door sociologen, taalwetenschappers, psychologen …
9. Verlaag de leerplicht van 5 jaar naar 3 jaar. Uit PISA 2012 leek immers dat 17% van alle jongeren die kleuteronderwijs volgden geen basisniveau wiskunde haalde. Zonder kleuteronderwijs was dat maar liefst 48 %! En ook ander onderzoek toont gelijkaardige cijfers. Cruciaal is dan natuurlijk wel dat de kinderen in het kleuteronderwijs ook iets leren. Zo moet er aan taal en cijfergeletterdheid gewerkt worden. Ook zou de leerplicht schoolplicht moeten worden, op enkele goed gemotiveerde uitzonderingen na. Ouders zijn immers vaak onvoldoende gekwalificeerd om les te geven.
10. Ontwikkel een degelijk beleid voor hoogbegaafden. Schrijnend is ons gebrek aan beleid voor hoogbegaafden. Voor begrijpend lezen in het basisonderwijs hebben we nog 3% toppers. Dat is de helft van Nederland en een derde van het Europese gemiddelde! Voor wetenschappen hebben we nog 2% toppers, ook een derde van Europa en in wiskunde in het secundair onderwijs tuimelden we van een formidabele 34% PISA-toppers naar 19% op 15 jaar tijd.
11. Schaf de brede eerste graad af. De brede eerste graad kwam er als reactie tegen het ‘watervalsysteem’. Dat hield in dat leerlingen doorgaans startten in het aso omdat dat het hoogst in aanzien stond. Als het daar niet lukte, zakten ze af naar het tso en soms nog naar het bso die veel lager in aanzien stonden. Men hoopte die negatieve perceptie van tso en bso te keren door de brede eerste graad in te voeren en de leerlingen van alles wat te laten proeven. Maar zoals te verwachten, is de perceptie niet veranderd.
Nog een achterliggend idee voor de invoering van de brede eerste graad was dat cognitief minder sterke kinderen zouden leren van cognitief sterkere kinderen. Maar ook dat is niet gebeurd: de leerprestaties zijn gedaald. Logisch. Iets aanleren gaat beter als leerlingen ongeveer hetzelfde aanvangsniveau hebben. Een cognitieve mix is dus voor zowel cognitief sterke als minder sterke kinderen een slecht idee.
Tot slot zou de brede eerste graad de sociale mix in het onderwijs versterken, omdat arbeiderskinderen voorheen al te snel in het bso en tso belandden. Maar ook daar heeft de brede eerste graad niet het gehoopte effect gehad. Reële cognitieve verschillen bij arbeiderskinderen werden immers geminimaliseerd.
12. Beperk het smartphonegebruik en andere afleiding. Duyck is geen voorstander van een algemeen verbod op smartphones. Maar meestal zorgen smartphones voor afleiding door de vele meldingen die jongeren binnenkrijgen. Dat wil niet zeggen dat technologie geen positieve effecten heeft: er bestaan ook tal van educatieve spelletjes en dergelijke die nuttig kunnen zijn voor de ontwikkeling van het brein.
Ook versierde klassen, klasopstellingen die voor afleiding zorgen en fraai versierde leerboeken verhogen de afleiding en zijn dus nefast voor het leerproces. Afbeeldingen in handboeken zijn enkel een goede zaak als ze een direct verband houden met de leerstof. Ook tonen experimenten aan dat kinderen een vijfde minder correcte antwoorden geven op een test die aangeleerd wordt in een leuk versierde klas dan een andere groep met dezelfde leerstof in een sobere, saaie klas.
13. Geef huiswerk. Naar de rol van huiswerk is al heel wat onderzoek gedaan: huiswerk leidt wel degelijk tot betere schoolprestaties. Het brengt de principes van leren in ons brein immers in de praktijk: het zorgt voor oefening, herhaling en spreiding in de tijd. Een argument om huiswerk af te schaffen is soms dat het kansarme kinderen achteruitstelt, omdat hun ouders minder helpen met huiswerk. Echter, helpen met huiswerk heeft weinig effect op de leerprestaties, wel algemene ouderbetrokkenheid.
14. Doe examens, geef punten en klasgemiddeldes. ‘Studeren voor een examen’ is een externe motivatie, maar dat is ook een motivatie. Voor kinderen met onvolgroeide hersenen zijn externe sturing en structuur soms belangrijk om het beste uit zichzelf te halen. Examens zijn een goedkope, maar effectieve manier om de leerprestaties te verhogen.
Wat met klasgemiddelden? Sociale vergelijking kan heel motiverend werken. Voor de zwakkere leerlingen moet je de vergelijkende feedback op een goede manier implementeren om negatieve effecten van sociale vergelijking te voorkomen. Zo kan je bijvoorbeeld een feedback van de (eigen) verbetering geven en aangeven hoeveel een kind verbeterd is ten opzichte van zichzelf of van anderen.
Moeten we dan niet bang zijn dat kinderen al te veel stress ervaren door testen en examens? Uit onderzoek blijkt dat die angst grotendeels onterecht is.
15. Maak de zomervakantie korter. En helaas: we mogen ter compensatie geen extra week toevoegen aan de krokusvakantie of de herfstvakantie. We moeten gewoon vakantie schrappen. Pas dan gaan de leerprestaties stijgen.
Besluitend kunnen we zeggen dat Duyck met Mijn kind, slim kind een zeer waardevol werk schreef dat iedereen uit het onderwijsveld zou moeten lezen. Het is broodnodig in een tijd waarin hardnekkig zoveel pedagogische onzin circuleert. Duyck legt de vinger op de wonde van de achteruitgang van ons onderwijs en aarzelt daarbij niet tegen heilige huisjes te schoppen. Het geheel geeft bruikbare tips, is zeer degelijk wetenschappelijk onderbouwd en bovendien vlot en humoristisch geschreven.
Recensie door Astrid Elbers
Wouter Duyck, Mijn kind, slim kind, Pelckmans, 2023