The Aristocracy of Talent – Adrian Wooldridge
De meritocratie heeft in bepaalde kringen een negatieve bijklank. Denken we aan de uitspraak van Kristof Calvo (Groen) die zei dat ‘De meritocratie à la Gert Verhulst is wat ‘de gewone man’ echt koleirig maakt’. Wat had Studio 100-topman Gert Verhulst precies misdaan? In een interview met Joël De Ceulaer in De Morgen in september vorig jaar had hij zich het volgende laten ontvallen: ‘Als u al heel uw leven keihard werkt en nog altijd nergens bent geraakt, dan hebt u iets verkeerd gedaan.’ Deze uitspraak leidde tot een storm van protest.
Calvo verwijst naar het recente werk The Tyranny of Merit (2020) van de hoogleraar politieke wetenschappen aan Harvard, Michael J. Sandel. Het meritocratische ideaal is de aanleiding voor het succes van populistische partijen. De meritocratie creëert immers winnaars en verliezers. En de hoogmoed van de winnaars smelt samen met de onvrede van de verliezers tot een explosieve cocktail. Want die verliezers krijgen voortdurend ‘eigen schuld, dikke bult’ te horen.
Adrian Wooldridge – historicus, doctor in de filosofie en columnist bij The Economist – geeft in zijn recente boek The Aristocracy of Talent. How Meritocracy Made the Modern World (2021) toe dat de critici van de meritocratie een punt hebben. Zo klopt het dat sommige groepen hun privileges ten onrechte beschouwen als hun eigen verdiensten. Rijkere kinderen schoppen het bijvoorbeeld verder dan armere, omdat ze zich het beste onderwijs kunnen veroorloven. En aanhangers van de kritische rassentheorie stellen terecht dat zwarten vaak met een serieuze materiële achterstand aan hun leven starten (de data hebben betrekking op de Verenigde Staten). Zwarte kinderen hebben ook drie keer meer kans om hoge concentraties lood in het bloed te hebben. En hoge loodconcentraties worden in verband gebracht met een lager IQ en een hogere kans op gewelddadig gedrag tijdens de volwassenheid, aldus Wooldridge.
We mogen het kind echter niet met het badwater weggooien. Door de meritocratische idee werd discriminatie op basis van geslacht en ras illegaal in de hele ontwikkelde wereld. Er werden kansenladders gebouwd van de onderkant van de samenleving tot de top en lethargische instituten kregen nieuw leven ingeblazen.
Wie tegen de meritocratie is en logisch redeneert, moet dan wel een aanhanger van Trump zijn, stelt Wooldridge enigszins provocerend. Trump trad namelijk zowat alle meritocratische beginselen met de voeten door buitensporig nepotisme, vriendjespolitiek en het systematisch aan de kant schuiven van expertise.
In zijn boek legt Wooldridge uit waar de meritocratische idee vandaan komt, hoe ze de feodale ideeën verving, hoe ze evolueerde en waarom ze uiteindelijk de leidende ideologie in de wereld werd. Tot slot legt hij uit welke rol de meritocratie in de toekomst heeft.
Maar wat betekent ‘meritocratie’ nu precies? De term is relatief recent. Hij werd voor het eerst gebruikt door de Britse socioloog en politicus Michael Young (1915-2002) in The Rise of the Meritocracy, 1870-2033: An Essay on Education and Equality (1958). Een meritocratische samenleving combineert vier essentiële zaken. Ten eerste legt ze de nadruk op vooruitkomen in het leven via talent. Ten tweede probeert ze gelijke kansen te creëren via onderwijs. Ten derde verbiedt ze discriminatie op basis van ras, geslacht en andere irrelevante kenmerken. Ten vierde kent ze banen toe via open competitie in plaats van vriendjespolitiek en nepotisme.
Vandaag staan we hier misschien nog weinig bij stil, maar het meritocratische systeem was revolutionair. Millennialang was de wereld heel anders georganiseerd: mensen erfden hun posities en de wereld werd geregeerd door koninklijke dynastieën. Nepotisme was een manier van leven. Opwaartse mobiliteit werd ontmoedigd en was soms zelfs verboden. Deze premeritocratische wereld beschrijft Wooldridge in het eerste deel van zijn boek.
Meritocratie vóór de moderniteit
Vóór de moderniteit waren er echter ook al enkele meritocratische voorbeelden te ontwaren. Die beschrijft Wooldridge in het tweede deel van zijn boek. Zo was De Republiek, geschreven door de Griekse filosoof Plato (427 – 347 v.C.) rond 380 voor Christus, een blauwdruk van een meritocratische wereld. Plato’s ideale wereld werd bestuurd door een intellectuele elite, de filosoof-koningen, en de sociale stratificatie gebeurde via opleiding. Vooruitstrevend was dat Plato ook erkende dat vrouwen even goed in staat waren om bestuurders te worden. Nochtans bevat het werk ook heel wat passages die bij sommigen de wenkbrauwen deden en doen fronsen. Zo is alles ondergeschikt aan het collectief. Dat betekent ook dat kinderen bij de geboorte weggenomen moeten worden van hun ouders en door de gemeenschap opgevoed moeten worden. Enkel dan is er een garantie dat alle kinderen zich kunnen ontplooien volgens hun talenten.
Een ander voorbeeld van meritocratie vóór de moderniteit vinden we bij de mandarijnen in China. Een mandarijn was een Chinese ambtenaar die zijn functie had verworven doordat hij geslaagd was in een examenstelsel. Dat examensysteem was indirect geïnspireerd door de filosoof Confucius (551–479 v.C.) die brede principes had ontwikkeld over hoe een goed leven te leiden en hoe te regeren op basis van deze principes. Confucius focuste op drie ideeën. Ten eerste: de essentie van macht lag niet in wapens, maar in kennis. Ten tweede: verantwoordelijkheid. Heersers moesten hard werken en zo een voorbeeld zijn voor anderen. Ten derde: de heersers moesten zichzelf ontwikkelen door zich in de klassieke cultuur onder te dompelen. Deze examens bestonden ongeveer vanaf de tiende eeuw tot het begin van de twintigste eeuw. In principe kon iedereen, ook minder begoede kandidaten, eraan deelnemen. De examens waren echter extreem uitputtend. Er werd veel nadruk gelegd op reproductie en geheugenwerk. Slechts een miniem percentage van de kandidaten slaagde.
Als China zo vooruitliep op Europa, kan men zich de vraag stellen waarom de wetenschappelijke revolutie van de zeventiende eeuw, de verlichting van de achttiende eeuw en de opkomst van de wetenschappelijke disciplines in de negentiende eeuw dan plaatsvonden in Europa en niet in China. De verklaring is dat het Chinese mandarijnregime al snel gefossiliseerd raakte. Het confucianisme was een zeer behoudsgezinde filosofie. Eeuwenlang beperkten de mandarijnen zich tot het bestuderen van hetzelfde beperkte scala aan teksten. Het Westen daarentegen, was dynamisch. Nieuwe denkbeelden lagen aan de basis van de commerciële en de wetenschappelijke revolutie. Nieuwe handelsorganisaties zoals de Britse en de Nederlandse Oost-Indische Compagnie exploreerden de wereld op hetzelfde moment dat China reizen naar het buitenland bande. Royal Societies kwamen op in Europa om de wetenschap te bevorderen, terwijl China bleef vasthouden aan de confuciaanse klassiekers.
De vroege meritocratie
In het derde deel van het boek beschrijft Wooldridge de vroege meritocratie in onder andere Frankrijk, Groot-Brittannië en Frankrijk.
In Frankrijk was de Franse Revolutie de cruciale factor in de opkomst van de meritocratie. In Artikel 6 van de Verklaring van de rechten van de mens en de burger (1789) lezen we onder andere dat alle burgers gelijk zijn en een gelijke toegang hebben tot publieke ambten en posities, volgens hun kwaliteiten en talenten. Dat is dus zeer meritocratisch. De revolutionairen schaften ook het feodale principe op basis van grondbezit af en het dynastieke principe dat van de (koninklijke) familie het centrum van de macht maakte. Daarbij kwam nog dat de internationale politiek in de achttiende eeuw een steeds complexer gegeven werd. Daardoor rees de vraag naar bekwame ambtenaren die een grondige kennis hadden van recht, financiën, administratie en gespecialiseerde soldaten.
Voor de revolutionairen was onderwijs cruciaal bij de opbouw van een nieuwe wereld. In 1794 richtte de overheid de École polytechnique op om militaire ingenieurs op te leiden en de École normale supérieure om leerkrachten op te leiden. Deze instellingen hebben tot op de dag van vandaag een grote invloed op de opleiding van ambtenaren en industriëlen. Napoleon zelf duwde het Franse onderwijssysteem in een nog meer meritocratische richting, door onder andere de grandes écoles op te richten.
De Franse Revolutie had op haar beurt een grote invloed op Frankrijks machtige buur Duitsland. Het Oktoberedict van 1807 schafte bijvoorbeeld alle wettelijke privileges van de aristocratie af, verbood slavernij, stelde ambtenarenposten open voor gewone burgers etc. Ook het onderwijs werd grondig hervormd. De gestagneerde Duitse Gymnasien werden nu centra van excellentie.
In Groot-Brittannië voltrokken zich gelijkaardige processen als in Frankrijk. Groot-Brittannië was de bakermat van de industriële revolutie. Die industriële revolutie, die begon rond 1750, creëerde nieuwe welvaart. En de leidende figuren erin waren vooral selfmade mannen. Zo ontstond de meritocratische idee dat mensen hun waarde ontleenden aan hun harde werk. Een intellectuele aristocratie met mensen zoals Huxley, Darwin en Keynes zorgde voor een verder doorbraak van de meritocratische idee. Deze mensen dankten hun invloed aan hun intellectuele verwezenlijkingen, niet aan hun connecties.
De Verenigde Staten, tot slot, waren als het ware meritocratisch geboren, aldus Wooldridge. De kolonisten die vanaf de zestiende eeuw in de nieuwe wereld aankwamen, waren vluchtelingen uit Europa's ancien régimes. En de enorme omvang van Amerika moedigde mobiliteit aan. De Amerikaanse Revolutie, die leidde tot de onafhankelijkheid, versterkte deze meritocratische mentaliteit. Dat begon al aan het front zelf: in tegenstelling tot bij de Britse officieren, had rang quasi geen betekenis bij de koloniale strijdkrachten.
Uiteraard was niet alles rozengeur en maneschijn. Laten we denken aan het probleem van de zwarte Amerikanen en aan de slavernij. De passage uit de Onafhankelijkheidsverklaring van 1776 dat ‘alle mensen gelijk geschapen zijn’ weerhield de meeste vroege Founding Fathers er niet van zelf slaven te bezitten. Thomas Jefferson bezat er maar liefst 135.
De hoogdagen van de meritocratie
In het vierde deel gaat Wooldridge in op de hoogdagen van de meritocratie. Centraal daarin staat de opkomst van de IQ-test in het begin van de twintigste eeuw. De eerste moderne IQ-test was de Binet-Simon-test uit 1904. Deze werd ontwikkeld door de Franse psychologen Alfred Binet (1857-1911) en Théodore Simon (1872-1961). Met de ontwikkeling van de IQ-test ontstond de idee dat intelligentie aangeboren, onveranderlijk en meetbaar was.
De IQ-testen werden al snel razend populair. In Amerika bijvoorbeeld, werd de test voor het eerst op grote schaal ingezet bij de soldaten in 1917, toen het land in de Eerste Wereldoorlog belandde. Tegen het midden van de jaren twintig gebruikte meer dan 80% van de steden in Amerika IQ-tests op scholen om hun leerlingen in vaardigheidsgroepen in te delen. Verder werden ze ook grootschalig gebruikt bij ambtenaren, politieagenten etc.
De IQ-testen waren vooral populair bij de linkerzijde van het politieke spectrum. Dat had deels te maken met de populariteit van het werk van de Britse statisticus en grondlegger van de eugenetica Francis Galton (1822-1911) en zijn volgelingen een halve eeuw eerder. De eugenetica werd gelinkt aan progressieve ideeën zoals gezinsplanning en staatsinterventie. In Groot-Brittannië waren schrijvers als H.G. Wells en George Bernard Shaw, politieke activisten als Sidney en Beatrice Webb en voorvechters van geboortebeperking als Marie Stopes dan ook leidende eugenetici. Een zeer bekende tegenstander van de eugenetica daarentegen, was de katholieke, reactionaire journalist Gilbert Keith Chesterton. Eugenetica en geboortebeperking waren voor hem uitingen van ongeoorloofde menselijke hoogmoed.
De Tweede Wereldoorlog bracht de meritocratische revolutie in een stroomversnelling. De massamobilisatie toonde immers aan hoeveel talent er in het verleden was verspild. De naoorlogse uitbreiding van de welvaartsstaat vergrootte de kansen van gewone mensen. En de verschuiving van een productie- naar een kenniseconomie vergrootte de beloningen voor intellectueel talent.
Door de Education Act van 1944 werd het systeem van de grammar schools sterk uitgebreid in Engeland. Via toelatingsproeven boden deze scholen boden een groeiend aantal begaafde kinderen uit de midden- en arbeidersklasse een kans op een eliteopleiding in het secundair onderwijs.
In Frankrijk werd in 1945 door de regering van Charles de Gaulle de École Nationale d'Administration (ENA) opgericht, waar de hoge ambtenaren worden opgeleid.
In Amerika was de lancering van de Russische satelliet Spoetnik op 4 oktober 1957 een keerpunt. Uit angst voor een technologische achterstand op de Sovjet-Unie, riep het Amerikaanse Congres een onderwijsnoodtoestand uit. De nervositeit door Spoetnik leidde mee tot de oprichting van de National Aeronautics and Space Administration (NASA) in 1958.
Crisis van de meritocratie
Maar na verloop van tijd kwam de meritocratie in een crisis terecht. Deze beschrijft Wooldridge in het vijfde en laatste deel van zijn boek.
Aanvankelijk werd de meritocratische revolutie vooral door links aangedreven: door linkse politieke partijen die kansen wilden bieden aan de arbeidersklasse, door linkse intellectuelen die via een wetenschappelijke methode maatschappelijke posities wilden toekennen, en door feministen die gelijke kansen wilden bieden aan meisjes en jongens. Maar vanaf de jaren dertig van de twintigste eeuw keerde links zich geleidelijk tegen zijn intellectuele nakomelingen.
Eerst rees er kritiek dat het IQ niet enkel bepaald werd door genetische factoren, maar ook door omgevingsfactoren zoals voeding, beweging, huisvesting, sociale achtergrond … En er kwam de kritiek dat domme kinderen vaak een tekort aan vitamine A hadden. Ze waren immers minder goed gevoed omdat ze uit de lagere klassen kwamen. Dat nam echter niet weg dat de vroege kritiek zich niet tegen de meritocratie zelf richtte: het was niet omdat het IQ misschien deels door omgevingsfactoren bepaald werd, dat de maatschappij niet de plicht had om de meest begaafden te selecteren en kansen te geven.
Vanaf het eind van de jaren vijftig begon een groeiend aantal intellectuelen zich echter tegen de meritocratische idee als zodanig te keren. Meritocratie zou opwaartse mobiliteit bieden voor weinigen ten koste van velen.
De reden waarom de meritocratische droom zijn glans verloor in de loop van de naoorlogse periode, is dat de welvaartsstaat er niet in geslaagd was (volledige) gelijke kansen te bieden. Het lot van de Zwarte Amerikanen was bijvoorbeeld nog steeds niet veel beter. En in Groot-Brittannië bleef – alle beurssystemen en andere initiatieven ten spijt – het percentage kinderen uit de arbeidersklasse in de grammar schools beperkt.
De opstand tegen de meritocratie had een diepgaande invloed op het sociale beleid in de rijke wereld: de Britten schaften de grammar schools af en voerden comprehensive schools (scholen zonder selectieprocedure) en mixed-ability education (waar leerlingen van verschillende bekwaamheid in één klas zitten) in; de Amerikanen voerden positieve discriminatie in en gingen zich verzetten tegen elitescholen in het secundair onderwijs. Verschillende landen op het vasteland gingen nog verder en schaften toelatingsexamens tot de universiteiten af. Op verschillende plaatsen zag men daardoor een dramatische achteruitgang van het onderwijs. Verschillende initiatieven die in egalitaire geest van de jaren zestig en zeventig waren ingevoerd, zouden later dan ook teruggeschroefd worden.
Het egalitarisme van de jaren zestig en zeventig werd echter gevolgd door een heropleving van de kapitalistische geest in de jaren tachtig en negentig. In die periode ontstond er ook een nieuwe meritocratie die echter sterk verschilde van de meritocratie uit de voorgaande periode. De nieuwe meritocratie maakte helaas niet dezelfde sociale mobiliteit mogelijk als de oude meritocratie. Integendeel. De nieuwe meritocratische elite slaagde en slaagt er steeds beter in haar privileges door te geven aan de volgende generatie. Het systeem geraakte steeds meer gecorrumpeerd. Het resultaat was sociale uitsluiting: in Amerika bijvoorbeeld hebben 38 elitecolleges nu meer studenten uit de top 1 procent van de bevolking dan uit de onderste 60 procent en het gemiddelde ouderlijke inkomen van studenten aan Harvard College bedraagt 450.000 dollar per jaar.
De corruptie van de meritocratie heeft ertoe geleid dat meer recent ook de rechterzijde in opstand kwam. De opstand aan de rechterzijde was echter van een heel andere aard dan die aan de linkerzijde. Het was een opstand van de massa tegen de meritocraten, van handenarbeiders tegen hoofdarbeiders, van verliezers tegen winnaars. Populistische revoltes zoals de Brexit en de verkiezing van Trump zijn uitingen hiervan.
Door de corruptie van de meritocratie is de meritocratische elite immers steeds meer een gesloten kaste geworden die geen wortels meer heeft in de rest van de maatschappij. De elite heeft dan ook vaak een ander wereldbeeld dan de rest van de bevolking. En wie hun wereldbeeld niet deelt, wordt – soms onbewust – aan de kant geschoven.
Twee gebeurtenissen hebben de woede tegen de meritocraten een extra impuls gegeven: de Irakoorlog en de financiële crisis van 2008. De elites verklaarden hier namelijk de deskundigheid te bezitten om namens de massa verstandige beslissingen te nemen voor het algemeen welzijn. En ze sloegen de bal volledig mis.
Interessant is dat Wooldridge vermeldt dat er ook vanuit de beweging van Black Lives Matter (BLM) verzet is gekomen tegen de meritocratie. Daar vallen termen als wit voorrecht (white privilege), witte kwetsbaarheid (white fragilty) en onbewuste vooroordelen (unconscious bias). De aanhangers van BLM staan even vijandig tegenover het idee van meritocratie als conservatieve populisten. Zij putten uit veel van de ideeën die in de jaren zestig zijn ontstaan, zoals de sociale constructie van de werkelijkheid en de nadruk op groepsrechten. Ze vullen die aan met een focus op macht. Voor deze nieuwe radicalen bestaan er geen objectieve normen waarop alle groepen zich kunnen beroepen. Er zijn alleen sociale constructen die de belangen van blanke macht of zwart verzet weerspiegelen. Er bestaan geen onschuldige transacties tussen mensen van verschillende rassen. Er zijn alleen machtsspelletjes waarin zowel bewuste als onbewuste vooroordelen een rol spelen.
De parallel die Wooldridge trekt tussen BLM en het verzet van de rechterzijde doet overigens denken aan wat we lezen in het recente boek Verlichting onder vuur (2022) van de Belgische leraar en auteur van Libanese afkomst Dyab Abou Jahjah over de gelijkenis tussen woke en extreemrechts.
Azië ontdekt de meritocratie
In het laatste deel van dit hoofdstuk bekijkt Wooldridge de situatie in Azië. Hij noemt Singapore als meest meritocratische land ter wereld. Het onderwijssysteem legt er een sterke nadruk op examens. Leerkrachten moeten bij de besten van hun klas horen, net als in Finland en Zuid-Korea, die ook schitteren in de rankings volgens Wooldridge. (Voor Finland kunnen we dat alvast tegenspreken: het land tuimelde de laatste decennia omlaag in de PISA-ranking.) In Singapore krijgen de beste studenten ook studiebeurzen om in het buitenland te studeren, meestal in de Verenigde Staten.
Anders is de situatie in China. Het land probeert Singapore te volgen om een meritocratisch onderwijssysteem te produceren. Examens zijn er ontzettend belangrijk, vooral het extreem veeleisende toelatingsexamen tot de universiteit. Het belang dat gehecht wordt aan studie in China heeft ook zijn keerzijde: door de hele dag met de neus in de boeken te zitten, is vier vijfde van de zestien- tot achttienjarigen bijziend. Bij families uit de hogere klassen is dat percentage nog hoger.
De politieke meritocratie heeft echter een zware klap gekregen toen president Xi Jinping zichzelf levenslang tot president benoemde in 2018. Bovendien is er heel wat corruptie op overheidsvlak. De vermenging van macht en geld heeft ook bijgedragen tot het ontstaan van een van de meest ongelijke samenlevingen ter wereld. Toch zijn er twee dingen die we niet mogen vergeten: op vlak van technologie heeft China gigantische sprongen gemaakt de laatste decennia. Bovendien slagen Chinese elite-universiteiten er beter in de kinderen van arbeiders aan te werven dan de Amerikaanse elite-universiteiten.
Azië blijft zich intensief bezighouden met de twee componenten van Michael Youngs formule voor verdienste – IQ plus inspanning – in een tijd waarin een groeiend aantal mensen sceptisch staat tegenover beide. Als we niet opletten, wordt de toekomst dan ook in het Oosten gesmeed in plaats van in het Westen, aldus Wooldridge.
Conclusie
In de conclusie van het boek geeft Wooldridge benadrukt nogmaals dat de meritocratische idee de moderne wereld gemaakt heeft. Landen die de meritocratie niet omarmd hebben, zijn gestagneerd. Voorbeelden hiervan zijn Griekenland en Italië, waar nepotisme en cliëntelisme welig tieren. Er is een handvol landen dat erin geslaagd is een antimeritocratische cultuur te combineren met een hoge levensstandaard, maar het gaat hier dan veelal om olierijke gebieden, die hun geluk te danken hebben aan hun geografie en niet aan de vindingrijkheid van hun mensen.
Maar het sterkste argument voor meritocratie is een moreel eerder dan een economisch. Wat mensen echt tot mensen maakt, is dat ze talenten hebben die door hard werk en toewijding ontwikkeld kunnen worden. Mensen behandelen als loutere slachtoffers van de omstandigheden, infantiliseert en ontmenselijkt hen. Paradoxaal genoeg, als we mensen als morele gelijken behandelen die hun eigen keuzes mogen maken, is de uitkomst daarvan onvermijdelijk sociale ongelijkheid. Meritocratie is de ideale manier om met die paradox om te gaan. Door mensen aan te sporen hun talenten te ontdekken en te ontwikkelen, ontdekken en ontwikkelen ze precies dat wat hen menselijk maakt.
Een eerste punt van kritiek is dat het ideaal van de meritocratie echter nog steeds ver van de realiteit verwijderd is. De meritocratische revolutie in de naoorlogse jaren ging niet ver genoeg. De bevoorrechten behielden allerlei voordelen. En vanaf de jaren tachtig geraakte het hele systeem gecorrumpeerd, waardoor de meritocratie een middel voor sociale stagnatie in plaats van sociale mobiliteit werd. Maar volgens Wooldridge is de oplossing hier eenvoudig: we hebben meer meritocratie nodig: we moeten onze inspanningen verdubbelen om formele voordelen voor de rijken weg te nemen en tegelijk betere manieren ontwikkelen om echt talent te ontdekken.
Een tweede punt van kritiek tot slot komt uit de tegenovergestelde richting: meritocratie in zijn zuivere vorm verdeelt de samenleving op een meedogenloze manier in winnaars en verliezers. De oplossing hiervoor is volgens Wooldridge het bijsturen en beschaven van het concurrentiebeginsel. We moeten ervoor zorgen dat de winnaars zich veel meer verantwoordelijk voelen voor de bredere samenleving en dat de verliezers alternatieve manieren van zelfontplooiing vinden.
Het boek van Wooldridge bevat een grote hoeveelheid aan feitelijke informatie, maar het grootste deel daarvan is al ruim bekend. Het vernieuwende is echter dat Wooldridge alles vanuit de meritocratische idee bekijkt. Maar het is niet heel duidelijk wat het einddoel van de ideale meritocratische samenleving dan wel is: hoge welvaart, een gelukkige bevolking of een combinatie van beide? Of iets anders? Ook blijft het verklarende kader van het boek redelijk zwak. Dat geldt in de eerste plaats voor de conclusie.
De grote oplossing lijkt te bestaan uit meer en betere meritocratie. Maar of die meritocratie leidt tot een betere samenleving, wat dat dan ook mag zijn, hangt af van de context daarrond. Singapore is volgens Wooldridge het meest meritocratische land ter wereld. Maar het blijft natuurlijk een politiestaat met een belabberde persvrijheid en bitter weinig intellectuele vernieuwing. Meritocratie alleen zal deze euvels niet oplossen.
Wooldridge benadrukt het belang van examens, zware toelatingsproeven, IQ-testen, beurzen voor kansarmen … in het onderwijs. Maar al deze initiatieven, hoe waardevol ze op zich ook zijn, zijn op zich geen garantie. Ze helpen een maatschappij weinig vooruit wanneer het curriculum niet is aangepast aan de noden van de maatschappij. Laten we Vlaanderen even als voorbeeld nemen. Hoewel het Vlaamse onderwijs de laatste jaren achteruitgaat, scoorden Vlaamse leerlingen traditioneel zeer goed in de PISA-ranking. Toch was en is de examenlast er beperkt. Zo is er op het einde van het secundair onderwijs bijvoorbeeld geen baccalaureaat. En er zijn, behalve voor de opleidingen tot arts en tandarts, aan de Vlaamse universiteiten geen toelatingsexamens. Toch staat de opleiding Diergeneeskunde van de Universiteit Gent op nummer één van de wereld in de Shanghai Ranking.
We gaan akkoord met Wooldridge dat meritocratie een conditio sine qua non is om te vermijden dat een samenleving zou stagneren. Anderzijds is meritocratie op zich een lege doos. Om een samenleving naar de top te helpen, is er heel wat meer nodig.
Recensie door Astrid Elbers
Adrian Wooldridge, The Aristocracy of Talent. How Meritocracy Made the Modern World, Kindle ed., Penguin Books, 2021.