Een booster voor de economie – Philippe Nys
Bij de start van het nieuwe jaar horen nieuwjaarswensen en brieven. Waarin we terugblikken en vooruitkijken. Zeker vandaag, want 2021 is allesbehalve gemakkelijk geëindigd. En dan heb ik het niet enkel over omicron. Afgelopen weken volgden de waarschuwingen vanuit de Nationale Bank elkaar in snel tempo op. Stijgende inflatie die onze loonkosten sterker doen stijgen dan in onze buurlanden. Het grootste structurele begrotingstekort van de hele eurozone tegen 2025. Aanhoudende energieonzekerheid. Minder opstartende en meer zombiebedrijven dan in vergelijking met onze buurlanden.
Allemaal factoren die ons opnieuw confronteren met structurele handicaps. Het mooiste concrete bewijs: het houtbedrijf Decospan dat deze maand in De Tijd aankondigde zijn laatste grote investering te plannen in België. Reden? Het slechte ondernemersklimaat. We dreigen zo opnieuw een herhaling mee te maken van wat zich eind jaren ’70 heeft afgespeeld. Namelijk een politieke klasse die zichzelf vastrijdt in haar onderlinge verhoudingen terwijl daarbuiten de economische problemen zich opstapelen.
De Nationale Bank berekende dat de Belgische loonkosten in 2022 met 4,5% zouden stijgen, ongezien sinds de invoering van de loonnorm in 1996. We dreigen daarmee onze moeizaam herstelde competitiviteit opnieuw weg te geven. De waarheid is dat we in de voorbije decennia onvoldoende ons sociaaleconomisch beleid hebben hervormd. Al te vaak bleef het bij pappen en nathouden waarbij politiek, vakbonden en werkgevers bleven steken in corporatistische logica’s. Bang om ook de eigen taboes te overstijgen.
Moeten we dan verbaasd zijn dat België het afgelopen decennium gezakt is naar de 22ste plaats in de ranking van het World Economic Forum? Ter vergelijking: Nederland staat op de 4e plaats. Ook Duitsland en de Scandinavische landen staan steevast hoger. Same story voor onze administratieve lasten of onze positie inzake klimaattransitie. Daar staan we zelfs op de 49ste plaats, in goed gezelschap van Wit-Rusland en andere voormalige Oostbloklanden.
In zijn recente emeritaatslezing (een echte must-read, om deze modeterm nog eens te gebruiken) stelde de Leuvense econoom Leo Sleuwaegen zichzelf de vraag hoe het komt dat een land als België maar blijft aanmodderen. Zijn antwoord: te weinig marktwerking, een te brede, regulerende overheid die tegelijk en mede daardoor haar kerntaken niet behoorlijk vervult en als gevolg een laag vertrouwen heeft bij haar bevolking. Dat is de paradox waarin België, maar evenzeer Vlaanderen, zich vandaag bevindt: we hebben een groot overheidsbeslag en tegelijk slagen we er niet in om onze kerntaken performant uit te oefenen. Onze overheid geeft op haar kerntaken als het ware een vermoeide indruk. Een vijftiger die te zwaar staat en niet sport, nog teert op enkele goeie fundamenten van vroeger – bijvoorbeeld het onderwijs – maar tegelijk niet het gevoel heeft dat er zwaar moet worden bijgestuurd. Dat is hoe de Belgische overheid en economie ervoor staan. Een bedrieglijk gevoel.
Ik haal er, net zoals Sleuwaegen, even Nederland bij. België had in 2019 (pre-covid) een overheidsbeslag van 52%, Nederland exact 10% minder. In de jaren voordien daalde Nederland van ongeveer 52 naar 42%. Een resolute keuze van het kabinet Rutte. Dit oprukkend marktdenken in Nederland wordt algemeen beschouwd als een reden voor het stijgend wantrouwen onder de Nederlandse bevolking, met de toeslagenaffaire als bekend en triest exces. Maar de cijfers vertellen iets anders: in Nederland is zowel het vertrouwen in de instellingen als tussen de mensen onderling gestegen, met telkens meer dan 60% respondenten die minimum met een 6/10 antwoordden. In België ligt dat percentage tussen de 35 en 45%. Is alles dan perfect bij onze noorderburen? Natuurlijk niet, hun kwakkelende boostercampagne of de toeslagenaffaire tonen dat er fouten gebeuren, maar dat mag de aandacht niet afleiden van de meer fundamentele les die Nederland ons leert: geef ruimte aan burgers om verbanden van onderuit op te bouwen, wees sterk als overheid op de kerntaken en voer als politiek een langetermijnbeleid. Kortom, een liberaal geïnspireerde samenleving.
Het is enkel met zo’n ingesteldheid dat we de aankomende inflatie- en loonschokken op een goede manier opvangen. En op die manier eindelijk ons arbeidsmarktbeleid uit het carcan van het corporatistische status quo halen. Zo houden we tot vandaag als een van de enigen vast aan een centraal gestuurde loonpolitiek in combinatie met een automatische loonindexering. We zijn stilaan de laatste der Mohikanen. Nederland maakte hiermee reeds in 1982 komaf met het Akkoord van Wassenaar. Niet zonder reden.
In elke cursus economie wordt de relatie tussen loonkosten en productiviteit benadrukt: een werknemer verdient een loon dat een reflectie is van de waarde die hij toevoegt aan de productie van het bedrijf, de zogenaamde productiviteit. Wanneer de loonkosten te sterk afwijken van de productiviteit komen bedrijven in moeilijkheden. De automatische loonindex leidt vaak tot een loon-prijsspiraal waardoor deze divergentie tussen loonkosten en productiviteit sneller toeneemt in vergelijking met andere landen.
Het systeem van de index zoals België nu kent, maakt dat negatieve economische schokken minder snel kunnen worden opgevangen omdat het een lage loonflexibiliteit creëert. Tel daarbij onze rigide arbeidswetgeving en je eindigt met een werkzaamheidsgraad van 70% waarmee we onderaan de eurozone bengelen, terwijl Nederland de 80% al bereikt heeft.
Tegenstanders zullen beweren dat zonder een indexmechanisme de lonen minder snel stijgen en de armoede dreigt toe te nemen. Niets is minder waar. Zo kan je simpel vaststellen dat de armoede in andere Europese landen zonder automatische loonindexering kleiner is dan in België. Europa publiceert jaarlijks de ‘at risk of poverty’-indicator, een indicator die niet alleen rekening houdt met de relatieve armoedegrens, maar ook met het gebrek om te voldoen aan de noodzakelijke materiële behoeften en met de kans dat niemand in een gezin werk heeft. Wat blijkt: België heeft met 20% een hoger percentage dan Nederland dat afklokt op 16%.
De oplossing voor België ligt dan ook voor de hand: schaf de automatische loonindexering af. De logische consequentie hiervan is echter dat we ook afstappen van de loonnorm. Het heilige huisje van links is namelijk één op één verbonden met het heilige huisje van rechts. Maar een steeds meer diverse economie met uiteenlopende sectorale evoluties en krapte op de arbeidsmarkt is niet geschikt voor centrale loonplanning. Geef vertrouwen en vrijheid aan werkgevers én werknemers. Evolueer naar een loonmodel op sectorniveau met vrijheidsgraden voor bedrijven om eigen loonafspraken te maken. Zoals ook de OESO uit een vergelijkende studie naar voor brengt als meest aangewezen model.
Hopelijk lezen de sociale partners mee. Doen ze wat inspiratie op. Overstijgen ze de verschillen. Vanuit de regering ligt een eerste aanzet op hun bord, hoewel het verre van de noodzakelijke copernicaanse omwenteling is, waarbij ze kunnen tonen of ze de sense of urgency – eindelijk – begrepen hebben. Laat dat meteen mijn nieuwjaarswens zijn voor komend jaar: dat de hervormingen op de arbeidsmarkt geen dode letter blijven, dat de sociale partners de geesten laten rijpen en we in de komende jaren eindelijk de stap kunnen zetten naar een 21ste-eeuwse arbeidsmarkt met Nederland als inspiratie. Zo niet, kan de politiek niet langer talmen. De geschiedenis mag zich niet herhalen.
Philippe Nys
De auteur is voorzitter van Jong VLD