De genocide van Jan Pieterszoon Coen – Marjolein van Pagee
De VOC is met afstand het grootste bedrijf dat ooit heeft bestaan. Omgerekend naar hedendaagse valuta was de Compagnie 7,5 biljoen Euro waard. Specerijen waren ten tijde van de VOC (opgericht in 1602) letterlijk goud waard. In 1621 vermoordde J.P. Coen een deel van de bevolking van de Banda eilanden (de grootste producent van nootmuskaat in die tijden), een ander deel werd door hem verdreven en de rest werd tot slaaf gemaakt. De wandaden van Coen waren bekend, vanaf het begin maar veel historici oordeelden mild vanwege zijn economische verdiensten. In 1868 schreef J. Hageman: “een standbeeld voor Coen, is de huldiging van moord, uitroeiing van mensengeslachten, vernieling van landswelvaart, oorlogen, wreedheden, eeuwenlange vijandschap onder volken, zeeroof, kunstroof, ellende”. In 1876 verscheen er een standbeeld van Coen in Batavia, in 1893 werd er een opgericht in Hoorn.
Historica Van Pagee hanteert een simpele definitie van kolonialisme: kolonialisme is het zich toe-eigenen van andermans land en spullen. Maar in Nederland noemden ze dat handel en het was Coen die zei: “geen handel zonder oorlog, geen oorlog zonder handel”. Maar de VOC dreef helemaal geen handel, zij vernietigden de vrije handel. Het bestuur van de VOC, de Heeren Zeventien, de opdrachtgever van Coen, had expliciet aangegeven dat geweld niet geschuwd hoefde te worden. Coen had niet veel aansporing nodig. Koloniale systemen zijn inherent gewelddadig, geweld is een gevolg van de hebberigheid en jaloezie om iets van een ander te bezitten wat men zelf niet heeft. Verzet van de oorspronkelijke eigenaren is een hinderlijk obstakel dat alleen met geweld kan worden opgeruimd. Aldus Van Pagee.
Al in 1599 deed van Heemskerck de Banda eilanden aan en begonnen de Hollanders met hun pogingen daar een monopolie op de nootmuskaathandel op te bouwen, waarbij ze zich van meet af aan als heer en meester gedroegen. De voorganger van Coen, Laurens Reael schreef: “Op ledige landen en ook met dode mensen is gans geen profijt te doen”. Hoe anders zou zijn opvolger reageren. In het hoofdstuk De daad beschrijft van Pagee de wijze waarop de Hollanders de Banda eilanden ontvolkten en een slachting onder de bewoners aanrichtten. Hun barbarij was ongekend en op geen enkel valide rechtsbeginsel gebaseerd. Van Pagee maakt aannemelijk dat het door Coen toegepaste geweld ook in die jaren bepaald niet volstrekt normaal te noemen was. Tegelijkertijd stemden de Staten-Generaal, prins Maurits en de Heeren Zeventien allemaal in met de handelswijze van Coen en de zijnen. En, stelt van Pagee, J. P. Coen was bepaald niet de enige.
Al in 1479 had de Spaanse kroon toenadering gezocht tot de Portugese en bij het verdrag van Tordesillas in 1494 werd de Atlantische Oceaan in tweeën gedeeld en in 1529 in Zaragoza werd de Stille Oceaan op dezelfde wijze gesplitst en met goedvinden van het Vaticaan werd de wereld gewoon verdeeld tussen Spanje en Portugal. Coen had een bloedhekel aan moslims die hij beschouwde als ‘van nature vijanden van de christenen’ en de Bandanezen zag hij evenmin als gelijken maar a priori als vijanden. Zijn geweten en godsgeloof verhinderden hem uiteindelijk niet de hele bevolking uit te roeien. Van Pagee laat zien dat de genocide op de Banda eilanden bepaald geen impulsieve daad was maar de uitvoering van een zorgvuldig beraamd plan betrof. Naast slavernij bedienden de Hollanders zich ook van mensenroof. Vrije mensen werden zonder pardon opgepakt en verscheept naar gebieden waar ze als slaaf werden ingezet. J. P. Coen werd geboren in 1587 en stierf in 1629, vermoedelijk aan de gevolgen van dysenterie. Hij was een buitengewoon wreed man.
Opmerkelijk is dat van Pagee op meerdere plaatsen in haar studie de Belgische schrijver Van Reybroeck corrigeert die aantoonbaar onzorgvuldig bericht in zijn laatste boek Revolusi. Nee, onder de indruk van Van Reybrouck is Van Pagee bepaald niet. Haar argumenten overtuigen.
De VOC werd en wordt vaak gezien als de exponent bij uitstek van een handel voerende natie maar daarmee veronachtzaamt men het feit dat deze grootste onderneming ter wereld ooit, een imperialistische onderneming was, een imperium dat zich heer en meester waande over overzeese gebiedsdelen, kolonialisten pur sang.
Helemaal interessant wordt deze studie van Van Pagee als zij laat zien hoe Hugo de Groot, die wij toch kennen als de grondlegger van het internationaal recht, tevens theorieën bedacht die koloniale wreedheden rechtvaardigden. De basis hiervoor was een tweedeling in de wereld tussen christelijke West-Europeanen en alle andere volken op aarde. Die andere volken beschouwde hij als onderontwikkeld en minderwaardig. Dat er buiten Europa andere rechtssystemen bestonden, negeerde de Groot volkomen. Dat hij alle mensen van nature gelijke rechten toekende verhinderde hem niet om contrair aan dit beginsel te adviseren als zijn broodheren zulks beter paste. De Groot bleek een soepel en creatief jurist. Zijn Mare liberum leest als een antikoloniaal stuk en hij stelde zelfs dat er geen rechtsgrond bestond voor de toe-eigening van gebieden als ‘wingewesten’, zelfs niet op basis van het oorlogsrecht. Maar toen de VOC hem om juridisch advies vroeg verklaarde hij doodleuk dat god het halen van goederen uit andere werelddelen nu eenmaal bedacht had: “het ene volk voorziet in de behoeften van het andere”.
Spanjaarden en Portugezen werden als imperialistische naties veroordeeld maar de Hollanders kwamen ermee weg dankzij de mythe van de Nederlandse koloniaal zonder imperialistische motieven. In feite is Hugo de Groot de architect van het Nederlands kolonialisme. Ook de Groot voelde zich niet gehinderd door de genocide van Coen. De historica Mikki Stelder laat zien hoe in de denkbeelden van Hugo de Groot religieuze en raciaal-biologische argumenten naadloos in elkaar overlopen! Hij beschouwde de Spanjaarden en Portugezen als mislukte christenen. Schokkend om te lezen hoe de Groot de Portugezen beoordeelt. Schokkend vanwege diens schandelijke vooroordelen, onwetendheid en pure onzin. Van de wandaden van Coen wist ik al wel langer maar niet eerder werd ik geconfronteerd met het wangedrag van Hugo de Groot. Ik zou mijn geschiedenisleraar daar nog wel eens op aan willen spreken maar de beste man, destijds pater in de orde der Norbertijnen, leeft niet meer.
In haar slothoofdstuk merkt Van Pagee terecht op: “voor de gemeente is een debat over Coen een debat als alle andere, alsof het gaat om een debat over kerstverlichting in de binnenstad. (-) en waarbij de gemeente de kant kiest van degenen die Coen op zijn sokkel willen houden”. Een verademing hier een historicus te lezen die niet met meel in de mond praat en die heldere en onontkoombare standpunten inneemt. Van Pagee: “Dat overheden koloniale verheerlijking ondersteunen geeft aan dat het wereldrijk, door Coen gebouwd, nooit is gevallen”. Hoe typerend is de poster bij de herdenkingsviering van de VOC in 2017: de onderste helft van J. P. Coen is gekleed in een modern zakenpak! Oorlog en handel gingen toen en gaan nog steeds hand in hand. In deze discussie worden kritische stemmen stelselmatig buitengesloten en, vraagt Van Pagee zich af, “als er sprake is van buitensluiten van kritiek, hoe vaak gaat het dan om niet-witte mensen van Indonesische, Indische of Molukse afkomst?”
Het verwijderen van een standbeeld, hoe terecht ook, zegt natuurlijk niets zolang men niet in veel breder verband wil kijken naar de verwoestende uitwerking van kolonialisme op inheemse naties en culturen.
Multatuli was geen tegenstander van de Nederlandse aanwezigheid in de Indische archipel, hij wilde alleen maar een menswaardiger behandeling van de lokale bevolking. Maar, schrijft Van Pagee, “als er een les is die de koloniale geschiedenis leert, dan is het dat uitbuiting geen lightversie kent”.
Coen had met zijn motto ‘geen handel zonder oorlog’ overigens nadrukkelijk ongelijk, vreedzame handel bestond wel degelijk, al duizenden jaren. Hij was ook niet de eerste en de enige die op de Banda eilanden grof geweld inzette. Van Pagee: “Waar het om gaat is dat een volledige samenleving werd weggevaagd door het optreden van een roofzuchtig bedrijf, de VOC. Dat maakt het een genocide”.
Van Pagee schreef een helder en bevlogen boek over een wreedaard die namens een roofzuchtige onderneming dood en verderf zaaide ter meerdere eer en glorie van een witte koloniserende natie die tot de dag van vandaag niet bereid en niet in staat is om achterom te kijken en in alle oprechtheid te zien en erkennen dat ze nam wat niet van haar was en de oorspronkelijke eigenaren niet alleen beroofde en knechtte maar ook serieuze pogingen ondernam hen in naam van hun christelijke god voorgoed uit te roeien. Dit boek zou verplichte kost moeten zijn voor iedereen die in de waan leeft dat de VOC een achtenswaardig instituut was dat grootse bijdragen heeft geleverd aan onze nationale welvaart en aan onze naam en faam als een maritieme en handeldrijvende natie. En als de politicus die bloemen kwam leggen bij het standbeeld van Coen in Hoorn ook maar half de intellectueel is die hij zelf meent te zijn, zou schaamte hem voorgoed de mond moeten snoeren.
Recensie door Enno Nuy
Marjolein van Pagee, Banda. De genocide van Jan Pieterszoon Coen, Uitgeverij Omniboek, 2021, 189 pagina’s