Auschwitz (en andere verhalen) – Hans Citroen
De Rotterdammer Hans Citroen is de kleinzoon van een Auschwitz-overlevende. Hij schreef verschillende boeken over Auschwitz, de Duitse benaming voor de Poolse stad Oświęcim. Hij trok samen met zijn Poolse vrouw Barbara Starzynska (die overleed in 2010) regelmatig naar de beruchte stad om er niet alleen het concentratie- en vernietigingskamp te bezoeken, maar ook om er de relatie van de lokale bevolking met de nabijgelegen kampen te onderzoeken. Auschwitz wordt door de meeste mensen gelijkgesteld met de plaats waar Joden, zigeuners en andere groepen systematisch werden vermoord, maar ze vergeten dat Oświęcim zowel voor, tijdens als na de Tweede Wereldoorlog ook een gewone Poolse stad was waar mensen wonen en werken, net zoals in andere steden.
Vaak botst de visie van Auschwitz als een loutere herinneringsplek met de realiteit van de stad. Haar inwoners die proberen om er een gelukkig leven te leiden. Er zijn scholen, speeltuinen, winkels, cafés, restaurants, uitgangsplaatsen, bioscopen, bibliotheken en een kerk. Oświęcim was en is dus veel meer dan een plek waar in de kampen massamoorden plaatsvonden. Het was ook een marktplaats, een industrieel centrum, een landbouwgebied, en een commercieel knooppunt. In zijn boek Auschwitz/Oświęcim dat Hans Citroen schreef samen met zijn Poolse vrouw, komt die botsing in al zijn aspecten aan bod. Dat alles verbreedde de kijk van Citroen op de plek waar naast enkele duizenden Polen ook tal van Duitsers, verplicht tewerkgestelden en krijgsgevangenen uit zowat alle Europese landen leefden.
Onlangs verscheen het boek Auschwitz (en andere verhalen) van Hans Citroen, een reeks essays over zijn leven, waarin naast voetbal, kunst en politicus Willem Aantjes, vooral aandacht gaat naar het naoorlogse leven in de beruchte stad. Het vormt een autobiografisch geheel waarin de auteur start met zijn relatie met zijn opa. Die sprak nauwelijks over zijn verleden. Pas toen Hans vijftien jaar was, vertelde opa wat hij in Auschwitz had meegemaakt. Twintig jaar later overleed hij. Toen Hans Barbara Starzynska leerde kennen, die als kind opgroeide in Oświęcim, bezocht hij de stad en leerde hij hoe het communistische Polen na de oorlog omging met de vreselijke geschiedenis van het kamp. In de eerste twee decennia na de oorlog was er nauwelijks interesse voor het dramatische lot van de Joden. Ook daarbuiten niet. Boeken als Het Achterhuis van Anna Frank, Is dit een mens van Primo Levi en The Destruction of the European Jews van Raul Hilberg, kregen pas aandacht na het beruchte Eichmann-proces van 1961. Het duurde dan nog jaren alvorens de kennis over de Joodse tragedie echt doordrong in de West-Europa en de VS.
Het onderzoek van Hans Citroen is verbluffend. Hij legt zaken bloot die de nazi’s op het einde van de oorlog hebben proberen uit te wissen. Zo vond hij nog heel wat kamppalen, zware betonnen palen van 4,5 meter hoog met een gewicht van 220 kilogram die de kampen omheinden. Erger is zijn vaststelling dat heel wat spullen uit de oorlogsperiode letterlijk verpulveren. Om dat tegen te gaan heeft het Auschwitz-Birkenau Staatsmuseum bijvoorbeeld massa’s prikkeldraad liggen die men laat roesten om er de bestaande draden die uit elkaar vallen, mee te vervangen. Dat gebeurt ook met de koffers, de schoenen, het textiel en het haar die in het museum achter glas worden tentoongesteld. Idem voor de barakken in Birkenau. “Het kamp was voor een deel gebouwd met het materiaal van gesloopte huizen uit de buurt. Na de oorlog zijn de huizen weer opgebouwd met de bakstenen van het kamp. Kamp Birkenau is na 1945 gedeeltelijk gesloopt,” aldus Citroen. De meeste barakken die er nu zijn, zijn replica’s.
Citroen heeft zowat op zijn eentje de Judenrampe in kaart gebracht. Door foto’s en films denken veel mensen dat alle joden Auschwitz binnenkwamen via de bekende treinpoort in het Birkenau. Maar dat klopt niet. Dat was pas later in 1944. Vanaf de zomer 1942 kwamen zowat een miljoen Joden aan tussen Auschwitz en Birkenau. In zijn boek Auschwitz. De Judenrampe beschrijft Citroen dit vergane station. “Het Jodenperron, [was] een begin 1942 gebouwd platform van 500 meter van hout, met voorrijdsporen aan beide zijden die in de loop van 1942/1943 successievelijk werden geflankeerd door transitsporen voor de aan- en afvoer [van Joden] en stopsporen waarop wagons in de wacht werden gezet.” Aan de hand van militaire luchtfoto’s van het terrein en ooggetuigenverslagen stelt Citroen dat de Rampe 35 meter breed was, met sporen langs beide zijden. De oorspronkelijke spoorlijnen werden uitgebreid tot 18 aparte sporen om de inkomende transporten met gevangenen, maar ook met materialen en soldaten, op te vangen. Hier kwamen dagelijks een of meerdere treinen toe, soms met een lengte van duizend meter. Van dat alles blijft nog maar weinig over. Citroen fotografeerde wel nog alle sporen die hij vond, vaak in of naast de tuinen van de nieuwgebouwde woningen.
Vandaag beginnen sommige geleide bezoeken aan Auschwitz aan deze Judenrampe. En dat leidt soms tot conflicten tussen bezoekers en de Poolse bewoners. Citroen verhaalt over een groep Israëlische toeristen die naast de Rampe een huis met een tuin opmerkten met daarin prachtige, veelkleurige bloemen. De bewoonster kreeg van de toeristen te horen dat dit ongepast was. “Hoe druft u hier bloemen te planten. Weet u niet wat hier gebeurd is?” Later zei de vrouw: “Wat een domme opmerking van die lui. Natuurlijk weet ik het, maar wij moeten hier leven en zij komen een paar dagen langs. Mogen we dan nergens wonen? Een tuin met bloemen. Wat is daar verkeerd aan?” Dit voorval toont goed aan hoe ongemakkelijk de bewoners van Oświęcim zich vaak voelen. Alsof zij verantwoordelijk zouden zijn voor wat zich hier in het verleden heeft afgespeeld. Vandaar die scherpe tegenstelling tussen het kamp Auschwitz en de stad.
Barbara vertelde Hans dat onder het communistische regime nauwelijks aandacht ging naar de Joden, men sprak uitsluitend over ‘Poolse’ slachtoffers. Pas toen er westerse toeristen kwamen, besefte men dat er iets meer omstandig was gebeurd. Tegelijk voelden de inwoners van Oświęcim zich steeds meer onwennig. “Er mag in onze stad niet worden gelachen,” zo stelden ze vast. De bredere bekendheid van wat zich in Auschwitz had afgespeeld, zorgde voor meer terughoudendheid en stilzwijgen onder de Poolse bevolking. Citroen beschrijft treffend hoe ook Rotterdam worstelde met zijn kapotgeschoten verleden, maar Oświęcim blijft een geval apart. Hij heeft het bijvoorbeeld over hoe Poolse dienstmeiden die werkten voor SS’ers, de stad konden bezoeken en er goed behandeld werden. Tijdens de jaarwisseling van 1943 op 1944 stonden er marktkramen met braadworsten, bier en Glühwein rond een reuzegrote kerstboom. “Het was feest. Er was muziek. Er stond een kerstboom.” En dat terwijl men de joodse gevangenen zag labeuren met zakken cement.
Oświęcim telde voor de oorlog ruim 8.000 Joden op 13.000 bewoners. Velen leefden in armoede, anderen waren rijk. En die laatsten staken de ogen uit van de Poolse bevolking. Na de oorlog namen de Polen de Joodse huizen in. Oświęcim ontwikkelde zich na de oorlog steeds meer los van het kamp Auschwitz. Veel inwoners zegden dat ze met dat kamp niets te maken hebben, zeker de jongeren die er weinig over weten, al nemen sommigen een job aan in de boekenwinkeltjes rond het kamp. De vraag blijft wat er in de herinnering zal overblijven. Onder de toeristen zeker de gruwel van de Endlösung, in Polen de moord op talloze mede-Polen. Dit boek van Hans Citroen is alvast een van de beste beschrijvingen van de wisselwerking tussen die twee groepen. Hij deed alvast een indrukwekkende inspanning om diep te graven naar de laatste restanten van een gruwelijke periode die min of meer toevallig daar plaatsvond.
Het boek Auschwitz (en andere verhalen) is een eigen uitgave van Hans Citroen en kost 20 euro (exclusief verzendingskosten). Je kan het bestellen in de boekhandel of rechtstreeks bij de auteur zelf via citroenstar@hetnet.nl.
Recensie door Dirk Verhofstadt
Hans Citroen, Auschwitz (en andere verhalen), ALM Publishing Rotterdam, 2020