Open grenzen? De economie en ethiek van vrije migratie - Stijn Bruers
Pleidooi voor vrije migratie
Of toch maar niet?
[…] migratiebeperking [is] de grootste vorm van discriminatie tussen mensen, en […] vrijere migratie [is] de effectiefste maatregel om extreme armoede uit te roeien en mondiale economische welvaart te bevorderen. Stijn Bruers
Filosoof Stijn Bruers (1981) staat bekend om zijn uitgesproken morele standpunten en om zijn op wetenschappelijk bewijs gestoelde scherpzinnige argumentaties. Bruers is een eeuwige student. Hij heeft al twee doctorstitels op zak (theoretische natuurkunde en wijsbegeerte) en daar voegt hij nu een master titel in de economie aan toe. Het boek Open grenzen? De economie en ethiek van vrije migratie (2020) is een uitvloeisel van zijn studie economie.
Bruers duikt in studies die migratie vanuit een economische invalshoek beschrijven. Daaruit blijkt verrassend dat arbeidsmigratie niet alleen een positieve invloed heeft op de economische positie van de arbeidsmigranten, maar ook op de welvaart van het land van aankomst én op de welvaart van het land van herkomst van de migranten. Hij haalt de econoom Michael Clemens aan die beweert dat immigratiebeperkingen te vergelijken zijn met het laten liggen van biljoenen eurobiljetten op de stoep – je moet dus wel heel stom zijn om dat geld zomaar te laten liggen.[1] Daarnaast besteedt hij veel aandacht aan tegenwerpingen die volgens Bruers berusten op misvattingen. ‘We denken spontaan dat migranten een deel van de taart opsnoepen, maar in wekelijkheid wordt de taart veel groter dankzij immigratie. […] Volgens economische analyses zijn de baten van vrije migratie groter dan de kosten. Door gesloten grenzen is de mondiale arbeidsmarkt niet in evenwicht, arbeiders kunnen niet gaan werken waar hun productiviteit (en dus hun loon) het hoogst is.’ (p. 8)
Hoewel Bruers in zijn werk[2] veel aandacht geeft aan logica en zorgvuldig formuleren, doet hij dat in het boekje Open grenzen? niet. Enerzijds lijkt zijn casus namelijk specifiek over arbeidsmigratie te gaan, anderzijds, zoals ook de titel doet voorkomen, lijkt het over alle soorten migratie te gaan, dus ook over asielzoekers en vluchtelingen. Arbeidsmigranten vormen natuurlijk maar een subcategorie van alle migranten. Doordat Bruers steeds heen en weer hopt tussen een pleidooi voor specifiek arbeidsimmigratie enerzijds en voor vrije immigratie in het algemeen anderzijds, wordt niet duidelijk welk punt hij precies wil maken. Ook zou Bruers beter moeten definiëren wat een arbeidsmigrant volgens hem inhoudt. Neem Zwitserland. Daar mag je komen wonen, voor beperkte duur, wanneer je kunt aantonen dat je daar werk hebt. Veel immigranten zijn echter nog op zoek naar werk wanneer zij het land van aankomst binnenkomen, met het risico dat ze geen passend werk vinden en ofwel gebruik maken van het sociaal vangnet, ofwel in de criminaliteit geraken (of allebei). Het maakt dus een groot verschil om wat voor arbeidsimmigratie het gaat.
Ideologisch is Bruers een kosmopoliet die meent dat landsgrenzen geen morele waarde hebben. Hij staat hiermee in de traditie van Socrates: ‘Never … reply to one who asks [your] country, “I a man Athenian,” or “I am a Corinthian,” but “I am a citizen of the universe.”’[3] Centraal in de filosofie van Bruers staat het idee dat willekeur onrechtvaardig is en vermeden moet worden. Het algemene principe à la Kant is als volgt: ‘Voor elke keuze die we maken, moeten we een rechtvaardigende regel kunnen geven waarvan we consistent kunnen willen dat iedereen die volgt in alle denkbare situaties.’ (p. 45) Toegepast op migratie leidt dat tot kosmopolitisme: ‘Een kosmopoliet hecht geen belang aan grenzen tussen gemeenten, provincies, gewesten, landen, landunies of continenten. […] Er is volgens de kosmopoliet maar één land, de wereld, en maar één volk, iedereen.’ (p. 52)
Echter: ‘In theorie is er geen verschil tussen praktijk en theorie. In de praktijk wel.’[4] Aldus cultuurfilosoof Maarten Doorman. In theorie ben ik bijvoorbeeld een kosmopoliet (of beter nog een Aardeling), maar compleet open grenzen zouden het einde van de liberale democratieën betekenen. Kosmopolitisme in de praktijk is zelfmoord. Als iedereen die dat wil, zo maar naar Europa zou kunnen komen – dus niet alleen arbeidsmigranten, maar alle economische vluchtelingen en asielzoekers – zou het sociaal economisch systeem ineenstorten. Er is sprake van aantrekkingskracht van rijkdom, vrijheid en van mogelijkheden voor iedereen die het slechter heeft. Ongereguleerd iedereen binnen laten is vragen om problemen. Het is als met een reddingsboot: als je onbeperkt mensen op een reddingsboot aan boord neemt dan komt er een moment waarop de boot overbelast raakt, zinkt en iedereen ten onder gaat.
In het huidige politieke klimaat zijn immigratie en integratie politieke splijtzwammen. Ik googelde eens wat slogans van demonstraties over immigratie. Dit zijn voorbeelden van linkse slogans: ‘vluchtelingen welkom,’ ‘refugees are human beings,’ ‘treating refugees as a problem is the problem,’ ‘Geen grenzen’, ‘de wereld is van iedereen’, ‘vluchtelingen welkom, racisme niet’, ‘mens in nood: welkom, ’refugees & migrants welcome here,’ ‘borders kill’, ‘build bridges, not walls’, ‘Vluchtelingen bashen is niet lollig,’ ‘Geen mens is illegaal’ ‘alle vluchtelingen welkom’. Deze slogans verwijzen naar een open-grenzen-beleid, veel opener dan de grenzen alleen openstellen voor arbeidsimmigratie. Blijkbaar wordt verzet tegen immigratie gelijkgesteld aan racisme terwijl het om heel verschillende dingen gaat.
En dit zijn voorbeelden van rechtse slogans: ‘Eigen volk eerst’, ‘sluit de grenzen’, ‘refugees go home’, ‘Mohammed not welcome’, ‘Stop islamisation of Europe’, ‘no more mosques’, ‘islam ga terug’, ‘islamists not welcome’, ‘geen islam wel vrijheid’. Zoals uit deze slogans blijkt, richt de kritiek zich met name op moslims, maar lang niet alle immigranten zijn moslim. Dat roept de vraag op of de kritiek op immigratie gericht is op immigranten in het algemeen of op een subgroep van immigranten, bijvoorbeeld niet-westerse immigranten en/of moslims? Die nuance is doorgaans niet aan de demonstranten besteed.
Waar Bruers zich vooral concentreert op de economische kant van immigratie, lijkt hij de morele, sociale en politiek filosofische kanten van immigratie te onderschatten. Het gaat om wat door Popper aangeduid wordt als de tolerantieparadox. Dat wil zeggen dat als je intolerantie tolereert je niet meer tolerant bent; tolerantie houdt noodzakelijk en paradoxalerwijze intolerantie tegenover intolerantie in.
De vraag is nu: hoeveel intolerantie komt er met (welke vorm en mate van) immigratie binnen? Socioloog Ruud Koopmans laat aan de hand van zijn onderzoek zien dat de opvattingen van een groot deel van de moslims in het Westen conflicteren met de kernwaarden van de liberale democratie, zoals gelijke rechten voor iedereen, acceptatie van homoseksualiteit, scheiding tussen religie en staat en vrijheid van meningsuiting waar ook islamkritiek onder valt.[5] Een liberale democratie is stevig genoeg wanneer een minderheid de basisprincipes niet aanhangt zolang die minderheid zich maar voegt naar de regels en normen zoals die er gelden.
Intolerante minderheden kunnen de meerderheid onder druk zetten, door de kracht van terrorisme of subtieler door als minderheden steeds hard te roepen dat bepaalde regels hen discrimineren, hun diepste gevoelens kwetsen of in strijd zijn met een of andere grondwettelijke vrijheid. Hoewel het aantal slachtoffers van terrorisme numeriek zeer beperkt is, hebben de moorden die verband houden met de islamcartoons en gepleegd door islamfundamentalisten, een enorme impact op de samenleving. Er ontstaat angst voor islamkritiek, met name als het gaat om het publiceren van afbeeldingen van Mohammed. Koopmans laat ook zien dat de integratie qua liberale opvattingen onder tweede en derde generaties moslims niet toeneemt. Een toename van het aantal moslims, zowel door immigratie als door natuurlijke aanwas, leidt tot onrust. Gek genoeg is die onrust vooral te vinden aan de rechterzijde van het politieke spectrum, zoals bij de PVV van Geert Wilders. Dat is gek omdat links zich in het verleden altijd heeft ingezet voor de rechten van vrouwen en homoseksuelen en tegen de betutteling van de kerk, en nu dus over het algemeen de kant van de islam kiest ten koste van de rechten van vrouwen, homoseksuelen en vrije keuzemogelijkheden voor kinderen.
Het is betreurenswaardig dat het maatschappelijk debat over immigratie en integratie in het links/rechts spectrum is ingedeeld. Wie vraagtekens zet bij immigratie, wordt automatisch weggezet als extreem rechts of als fascist. Wanneer iemand zo is weggezet wordt er niet meer naar zijn of haar argumenten geluisterd. Hetzelfde geldt voor rechts: wanneer iemand bekend staat als links dan wordt er niet meer naar zijn of haar argumenten geluisterd. Het gaat hier om immunisatiestrategieën, dat wil zeggen dat mensen bij voorbaat niet open staan voor kritiek, zodat hun eigen opvattingen immuun zijn voor kritiek. De dynamiek van de sociale media versterkt dit proces doordat mensen terechtkomen in echokamers van hun eigen gelijk.
Idealiter zouden mensen altijd de voor- en tegenargumenten moeten afwegen op basis van de best beschikbare informatie binnen een wel doordacht consistent moreel kader. Dat is wat Bruers tracht te doen. Ik denk echter dat hij de morele problemen van de intolerantie die met een deel van immigratie meekomt, onderschat en dat hij geen oog heeft voor de draagkracht van het systeem van het immigratieland – er zijn nu eenmaal grenzen aan de hoeveelheid immigranten die een land aankan. Die intolerantie is niet alleen intolerantie tegenover de westerse samenleving, maar ook ingroup intolerantie zoals discriminatie van vrouwen, huiselijk geweld, besnijdenis, het niet accepteren van geloofsafval en verwerping van de scheiding tussen religie en staat.
Toch heeft Bruers enig oog voor de problemen met immigranten: ‘ We moeten bijvoorbeeld erkennen dat er tussen de immigranten ook racisten, homofoben, terroristen, verkrachters, criminelen en religieuze fundamentalisten zitten. We moeten erkennen dat veel immigrerende moslims een islamideologie aanhangen die nog niet zo ver staat in het verlichtingsproces als bijvoorbeeld het christendom.’ (p. 13) Hij weerlegt deze bezwaren echter niet overtuigend, noch geeft hij concrete methoden om te voorkomen dat deze mensen binnenkomen of te zorgen dat ze bij binnenkomst minimaal een transformatie naar modelburgers maken.
‘Open grenzen is niet hetzelfde als het afschaffen van grenzen. […] Net zoals een toerist moet een migrant zich aan de wetten van het gastland houden.’ (p. 14) Ik zou zeggen niet alleen aan de wetten, ook aan de minimale omgangsvormen. Maar wat moet er, volgens Bruers, gebeuren indien immigranten zich niet houden aan de wetten en basale conventies (als handen schudden in het precoronatijdperk)? Moeten immigranten bestraft worden net als iedere burger die de wet overtreedt, of moeten ze in het geval van overtreding worden teruggestuurd? Hoelang blijf je eigenlijk immigrant? Zijn tweede generatie immigranten nog immigranten of worden ze nog gezien als migranten? Op deze vragen gaat Bruers helaas niet in.
Bruers bespreekt het principe van getolereerde partijdigheid dat volgens hem niet in tegenspraak is met het anti-willekeur principe. Getolereerde partijdigheid houdt in dat je je eigen kinderen mag voortrekken. Volgens hem kan dit worden gerechtvaardigd omdat iedereen zijn eigen kinderen mag voortrekken. Scherp gesteld: als er een boot omslaat en er dreigen kinderen te verdrinken en ik geef prioriteit aan het redden van mijn eigen kind boven het redden van jouw kind, dan is dat gerechtvaardigd, omdat ik kan begrijpen dat jij precies hetzelfde zou doen in deze situatie, namelijk eerst jouw eigen kind proberen te redden. Maar als partijdigheid getolereerd is in gezinsverband, zou partijdigheid op basis van natie dan niet ook gerechtvaardigd kunnen zijn? Als er iemand in nood is, schiet de overheid idealiter te hulp. Als er iemand een ongeval heeft, komt de ambulance – niet die uit België of Duitsland, maar uit Nederland. Als je in Nederland op 6 januari 2021 112 belde met de mededeling dat het Capitool in Washington bestormd wordt en dat de politie daar nog wel een handje kan gebruiken dan zal er geen gehoor aan gegeven worden (natuurlijk de afstand helpt ook niet, maar zelfs als het in Brussel zou gebeuren dan nog zou de Nederlandse politie niet ingrijpen).[6]
Ook het onderwerp islamitisch terrorisme bekijkt Bruers utilistisch. Terrorisme maakt slachtoffers. Maar het aantal slachtoffers van terrorisme is uiterst beperkt. Er zijn veel andere dingen die meer slachtoffers maken en waar wat aan gedaan kan worden. Door te investeren in verkeersveiligheid zou bijvoorbeeld het aantal slachtoffers omlaag kunnen. Bruers geeft een verrassend voorbeeld: er gaan veel meer mensen vroegtijdig dood door de negatieve gevolgen van vlees eten op hun gezondheid dan door terrorisme. Waarom accepteren we het ene risico veel makkelijker dan het andere en waarom staat de angst niet in verhouding tot het risico? Dat zijn psychologische vragen. Ik meen dat Bruers iets belangrijks over het hoofd ziet. De structuur van de liberale democratie komt door de verkeersslachtoffers en door mensen die vroegtijdig dood gaan door vlees eten, niet in gevaar. De terroristische aanslag op de redactie van Charlie Hebdo en in Nederland de moord op Theo van Gogh en de continue terreurdreiging voor politicus Geert Wilders hebben een enorme deuk in het huis van de democratie veroorzaakt. Terrorisme is als termieten die vreten aan de steunpilaren van het huis van de democratie. Het gevaar van terrorisme zit hem niet zozeer in het risico zelf slachtoffer ervan te worden, maar in de ondermijning van de democratische rechtsorde zelf.
Bruers vergelijkt landsgrenzen met gemeentegrenzen: er zijn grenzen tussen gemeenten maar alle mensen binnen een land mogen zelf weten in welke gemeente ze gaan wonen, werken of welke gemeente ze gaan bezoeken. Wie in een gemeente gaat wonen moet zich er inschrijven en er gemeentebelastingen betalen en zich aan de in de gemeente geldende regels houden.[7] Maar als ik mijn tent opsla in een gemeente en zeg dat ik werk zoek (ook al spreek ik de taal niet), wat dan? En als duizenden mensen hun tenten opslaan in een gemeente, wat dan te doen? Misschien dat deze mensen wel graag aan het werk willen, maar eerst komen ze en dan zoeken ze pas naar werk. Bij westerse arbeidsmigranten is het doorgaans andersom. Ik wil best naar Bergen (Noorwegen) verhuizen als ik daar een geschikte baan zou kunnen krijgen, maar ik ga niet mijn tent opslaan in die stad in de hoop dat ik daar een baan krijg.[8] De vergelijking die Bruers maakt tussen gemeentegrenzen en landsgrenzen gaat dus niet (helemaal) op. Als er tussen landen duidelijke afspraken zijn gemaakt kan het wel, zoals over arbeidsmigratie binnen de Europese Unie, wat er inderdaad toe heeft geleid dat een stroom van bouwvakkers uit voormalig Oost-Europa in het Westen is komen werken, doorgaans tijdelijk zonder zich er permanent te willen vestigen.
De opinie – vaak ter linkerzijde van het politieke spectrum naar voren gebracht – dat alle vluchtelingen welkom zijn, klinkt heel menselijk en ruimhartig. Stel een ruimhartig asiel- en immigratiebeleid betekent dat we alle mensen opnemen die zich aan onze landsgrens melden. Maar – en dit is de crux – waarom geven we wel om de mensen die het gelukt is om onze landsgrens te bereiken en niet om al die mensen die om welke reden dan ook niet zijn gekomen maar wel hulp kunnen gebruiken? Vergelijk het met hulp aan een drenkeling. Stel je hebt een boot en je ziet drenkelingen in het water. Je helpt iedereen die op eigen kracht de boot kan bereiken aan boord, maar degenen die het niet lukt om de boot te bereiken laat je achter en die zullen verdrinken. Hoe moreel is dat? Als een samenleving geeft om mensen in nood, dan is het belangrijk op een substantieel deel van het BNP te besteden aan effectieve hulp aan mensen in nood, waar die mensen dan ook zijn. Momenteel wordt zo’n 0,7 procent van het BNP aan ontwikkelingshulp uitgegeven. Dat is niet bepaald hoog – 15 tot 20 procent zou billijker zijn.
Bruers biedt een verfrissend en optimistisch economisch perspectief op arbeidsimmigratie. Ik denk dat er een wijze les uit getrokken kan worden en dat er op internationaal vlak betere afspraken moeten komen om meer richting het EU-model van arbeidsmigratie te komen. Wanneer Bruers zijn argument uitbreidt naar immigratie in het algemeen zijn er grote bezwaren aan ongelimiteerde en ongereguleerde immigratie en de daaropvolgende integratie. In theorie deel ik het kosmopolitisme van Bruers. De praktijk is echter weerbarstiger.
Open grenzen? De economie en ethiek van vrije migratie, Stijn Bruers, Academia Press, 2020
Recensie door Floris Van Den Berg
[1] Michael Clemens (2011), ‘Economics and Emigration: Trillion-Dollar Bills on the Sidewalk?’ Journal of Economic Perspectives, 25 (3), p. 83-106.
[2] Zie onder meer zijn boeken Morele illusies. Waarom onze intuïties niet te vertrouwen zijn (2017), Weet wie je eet. Hoe we samen onze waarden van tafel vegen en hoe we kunnen eten wat we echt willen (2015), Beter worden in goed doen (2018), Born free and equal. On the ethical consistency of animal equality (2015).
[3] In: Massimo Pigliucci, How to be a Stoic? (2017), p. 61.
[4] In: De navel van Daphne, (2016), p. 124
[5] Ruud Koopmans, Het vervallen huis van de islam. Over de crisis van de islamitische wereld (2019).
[6] Maar wel als er een verzoek vanuit de Verenigde Naties komt om mee te werken aan een troepenmacht om vrede te bewaren en te bewaken in een buitenlands land.
[7] Er zijn echter wel regelingen met betrekking tot economische binding als het om huisvesting gaat. Als binnenkomer in een gemeente heb je niet dezelfde rechten als degenen die er al lang wonen.
[8] Als Nederland verandert in een totalitaire staat dan is vluchten en asielaanvragen in Noorwegen wel degelijk een optie. En het zou kunnen dat ik dan met mijn tent in de bergen rondom Bergen bivakkeer…