Gigantisme - Geert Noels
Van too big to fail naar trager, kleiner en menselijker
Een auteur refereert in zijn boek aan de wereld zoals hij die ervaart; een recensent refereert in zijn recensie aan het boek zoals hij dat ervaart. Dat zijn twee verschillende perspectieven.
De wereld van de auteur is hier de wereld van het kapitalisme – eigenlijk moet ik nu al zeggen nepkapitalisme - zoals die er vandaag uitziet. Aan ons lezers dus om deze wereld van de auteur te interpreteren en er lessen uit te trekken die ons aanbelangen. Dat kunnen we beter dan ooit want vandaag worden de tellers, omwille van de coronacrisis, opnieuw op nul gezet. We kunnen onze kennis niet negeren, maar zullen we ze ook aanwenden? Ik weet enkel dat, terwijl ik dit schrijf, zowat alle overheden de financiële kranen wijd opendraaien, dat giganten als Lufthansa niet te beroerd zijn om bij die overheden alles samen voor miljarden af te bedelen terwijl vele kleine, innovatieve ondernemingen geen uitweg meer zien en geruisloos kopje onder gaan; dat bovendien de hoop op ongelimiteerde rugdekking vanwege de centrale banken het beurssentiment kunstmatig hoog houdt.
Toen Geert Noels in 2019 Gigantisme schreef, was nog niemand zich bewust van de profetische woorden die erin besloten lagen. Niet dat het hele coronagebeuren er als dusdanig in uitgeschreven stond maar wel dat Noels erin voorspelde dat de heersende attitude van zowel consumenten als producenten, van werkgevers, werknemers en overheden dringend aan versobering toe was. Wie de ondertitel vatte, had meteen het hele boek gevat. Nu de vrees op een ernstige verstoring van de economische evenwichten waarheid wordt, is het misschien niet slecht Noels’ boek te herlezen, daarbij goed voor ogen houden dat het werd geschreven in sociaal-economisch onverdachte tijden.
Meer dan wie ook is Noels, als welbespraakte jager-boswachter van de zakenwereld, de geknipte persoon om dit soort lessen in economie te geven. Hoewel hij zich ook met dit boek niet meteen tot goed-nieuws-brenger ontpopt - de titel laat dat ook al niet vermoeden - en hij zijn nuchter-kritische kijk in dit vervolgverhaal op Econoshock zo’n 10 jaar later verder uittekent, biedt Noels zeer zeker perspectief aan diegenen die hun geloof in het kapitalisme ondertussen niet kwijt zijn geraakt. En in de praktijk – meer dan in theorie althans - zijn dat er nog heel wat, want het economisch huisrecept van de liberale samenleving heeft nog steeds haar zelfde troeven, die geen enkel ander model de mens ooit heeft kunnen bieden. De democratisering van consumptiegoederen is er daar slechts één van, en niet de minste.
De kritische wijze waarop de auteur zich tot het hedendaagse nepkapitalisme verhoudt, is vergelijkbaar met die van de voetballiefhebber, die met pijn in het hart vaststelt dat zijn sport nog maar weinig met het echte voetbal te maken heeft en stilaan aan de vele bedreigende factoren ten onder gaat. Hier toont Noels dus juist aan dat elkeen, die denkt dat het systeem zoals we dat momenteel kennen, een voorbeeld is van hoe een kapitalistisch systeem eruit moet zien, goed fout zit. In deze missie slaagt hij behoorlijk, al laat hij na in zijn redenering ook bepaalde logische stappen te zetten, vermoedelijk omwille van de stabiliteit van zijn betoog. Met name dat gigantisme zich voordoet als kwaadaardig maar logisch gevolg van op het eerste zicht succesvol bijgestuurd kapitalisme, is een gedachtesprong die Noels nergens expliciet maakt. Enerzijds noemt hij spelregels een noodzakelijk kwaad om het systeem op de rails te houden, anderzijds stelt hij de strategische opmaak van teveel regels verantwoordelijk voor de groeiende disproporties tussen machtige en minder machtige bedrijven. Daar is de regelneverij in bedrijf Europa een goed voorbeeld van. In de VS wordt trustvorming minder streng vervolgd dan hier en bij concurrent China schuilt de concurrentievervalsing voornamelijk in de overheidssponsoring van de eigen bedrijven. Ook dit creëert een disproportionaliteit die vloekt met de principes van de vrije markt maar waar geen mens verandering in krijgt.
Het zou fout zijn het kapitalisme een ideaal te noemen maar Noels durft niettemin te stellen dat het systeem, zoals dat door grondleggers als Adam Smith werd beschreven, zowat het beste van alle alternatieven vormt; tenminste, en daar raakt hij de pijnlijke zenuw, als de spelregels ervan worden gerespecteerd. Doet men dat niet, dan wordt het een verdomd genadeloos spel waarin de zorg om het welzijn van de mens – toch de ster aan het humanistisch firmament - in plaats van op de eerste plots op de laatste plaats dreigt te komen. En dàt kan dan weer niet de bedoeling zijn. En ook hier verzwijgt Noels iets, namelijk dat een model pas echt bejubeld kan worden als het ook de bestrijding van de uitwassen in zijn DNA meedraagt en dat niet via externe ingrepen moet laten gebeuren, in casu de overheid; al hoeven we ook daaraan niet al te zwaar te tillen want ook de grondleggers ervan konden een beperkte en nauwkeurig gedefinieerde overheidsinmenging wel smaken.
Gigantisme is een boek voor elkeen die het huidige kapitalisme bekritiseert vanuit een oprechte bekommernis om de gezondheid ervan. Noels zelf noemt het verschijnsel daarom nepkapitalisme, gewoon omdat er geen ander epitheton te vinden is dat de ware verhouding tot het kapitalisme treffender weergeeft. Gigantisme – van oorsprong een medisch begrip voor abnormale groei - dient begrepen te worden als een economische doorgroei naar een niveau waarop de situatie in verhouding tot mens, maatschappij en milieu niet meer gezond te noemen is. Het gejubel op de financiële markten, met koersen die schril afsteken tegen hun onderliggende waarden, is veelzeggend.
In ruim 230 bladzijden, opgedeeld in korte en heldere topics, aan het einde telkens nogmaals – ten overvloede naar mijn mening - samengevat, tracht Noels door eliminatie van een resem bezwarende elementen voldoende stof aan te brengen voor hernieuwd vertrouwen in het kapitalistische model zoals dat in oorsprong was bedoeld, namelijk met inbegrip van de nodige sturing én de overtuiging dat eigenbelang wel degelijk de voornaamste drijfveer kan zijn voor economische welvaart enerzijds, maar evenzeer voor een sociaal en ecologisch rechtvaardiger samenleving anderzijds. Hiermee doet Noels datgene wat economen zelden doen, namelijk het verlaten van hun geliefde domein en de blik verruimen tot sociale en ecologische dimensies. Ook hiernaar klinkt sinds de uitbraak van de pandemie een duidelijke roep. En zoals elke deugdelijke medische encyclopedie sluit ook dit boek af met 10 remedies om de patiënt gauw weer beter te maken.
Zoals reeds aangehaald is het nodig de spelregels nogmaals duidelijk op te sommen en aan een aantal (nieuwe) spelers opnieuw uit te leggen. Want hoe overschouwend de helikopterview over het boek ook is, Noels komt al snel tot een aantal concrete knelpunten die het huidige kapitalisme overschaduwen.
Zo is er de verwijzing naar de financiële crisis - nog maar eens - waarbij toen weer werd aangetoond dat private initiatieven altijd gepaard gaan met verregaande risico’s. 2008 noemt hij ‘het eerste hartinfarct in een hele serie die er nog zit aan te komen’. En in tegenstelling tot in 2008 hebben nu de centrale banken de dubieuze rol van de toenmalige commerciële banken overgenomen. Dat deze kwestie steeds weer opduikt is ook niet verwonderlijk. De toenmalige reddingsoperatie blijft hèt voorbeeld van hoe winsten zonder scrupules op eigen conto werden geschreven terwijl verliezen vervolgens met eenzelfde gemak werden vermaatschappelijkt. Ook dat is een scenario dat zich dreigt te herhalen. Overheden openen gul de buidel, de afrekening volgt. Dat men toen vond dat ‘too big to fail’ een te overmoedige gedachte was geweest, is intussen ook historisch achterhaald: men heeft nagenoeg alles van de ondergang gered. Dat zoiets niet beantwoordt aan de consequenties van een kapitalistisch model spreekt voor zich maar werd in de praktijk toch lekker niet uitgesloten. Een faillissement kan uiteraard brute pech zijn. Meestal echter is het het resultaat van een aaneenschakeling van ondoordachte beslissingen, onverantwoord risicogedrag of verkeerd begrepen problemen...of, zoals vandaag, het gevolg van niet te voorziene omstandigheden. In een kapitalistisch model mag en moet een onderneming hier logischerwijze op afgerekend worden.
Een van die verkeerd begrepen problemen is volgens Noels dat oplossingen niet gezocht moeten worden in gigantisme maar juist in kleinschaligheid en bottom-up werking. Gigantisme houdt net in dat bepaalde bedrijven zo groot worden dat zij inderdaad ‘too big to fail’ worden en net dat verhindert het ontstaan van meerdere kleinere, innovatievere ondernemingen.
Niettemin neemt de grootte van de grote bedrijven nog steeds toe. De beurskapitalisatie van Europa’s drie grootste bedrijven (Shell, Nestlé en Roche) kunnen samengeteld niet optornen tegen het Amerikaanse Apple. Gigantisme gaat dus expliciet niét hand in hand met de kapitalistische principes, het werkt ze tegen en verstoort een gezonde marktwerking.
Bedrijfsleiders en veel economen houden vast aan bepaalde ‘waarden’ die een status van wetmatigheid hebben verworven en dus als indiscutabel worden aanzien. Noels behandelt er een aantal. Zo leiden fusies en synergieën bottom line helemaal niet altijd tot schaalvoordeel. Ook schaalnadeel dient te worden bekeken en dat plaatst vaak het eindresultaat behoorlijk in perspectief. Er wordt dan meestal mooi bespaard aan de top - directies fuseren - maar de te creëren tussenlagen om de wijder gapende kloof tussen bedrijfstop en bedrijfsvloer te dichten, maken de structuur weer log en de organisatie inefficiënt. Vaak zijn er bijkomende procedures nodig en ook dat maakt de tanker weer wat minder wendbaar. Kortom, er ontstaan nieuwe hinderpalen die de zo gegeerde flexibiliteit weer helemaal ondermijnen.
Maar nogmaals, niet enkel handelsondernemingen zien schaalvergroting als passe-partout voor succes, ook in onderwijs en ziekenzorg heeft men de smaak ervan te pakken. Zelfs ngo’s zoals Oxfam, AZG, Greenpeace; alsook de EU hebben zich in de loop der jaren tot giganten ontpopt. De lage rente laat bedrijven toe zich voor weinig geld diep in de schulden te steken en zo enorme overnames te bekostigen, wat leidt tot nog meer … gigantisme.
En deze zogeheten economy of scale is nog maar de economische kant van de medaille. Er zijn ook nog sociale en kwalitatieve indicatoren zoals tevredenheid, geluk, stress. Dat werknemers er in zo’n organisatie ongelukkig bijlopen, ongemotiveerd geraken en in het slechtste geval zelfs ziek worden en uitvallen, kost ook geld, maar gelukkig ook hier weer een kost die geëxternaliseerd kan worden en dus netjes op rekening van de samenleving wordt geschreven. Bedrijfsleiders die van hun werknemers een 72-uren-werkweek verlangen gaan vaak prat op hun verwachtingen. Over wat dat soort trots aan de maatschappij kan kosten, hebben zich al veel onderzoekers gebogen. De meeste auteurs pleiten dan ook steevast voor meer dwingende correlatie tussen macht en verantwoordelijkheid bij managers. Voor sommige ondernemers kan dit nuttige lectuur zijn! In techbedrijven - niet toevallig zijn in Silicon Valley de meest exquise voorbeelden te vinden - zijn meer dan de helft van de werknemers zwaar onderkoeld als het op arbeidsvreugde aankomt. Het organiseren van yogalessen, mindfulness enzovoort zijn, zoals iedereen wel aanvoelt, dan de klunzige manieren om toch wat aan symptoombestrijding te doen.
Maar het kan nog breder uitpakken en hier overstijgt de auteur dus die grenzen van het economische domein. Want wat gebeurt er als wantoestanden zich uitstrekken over hele ecologische systemen? Dan overvleugelt het de economische realiteit van een bedrijf, het overvleugelt de sociale realiteit van de mensen die met het bedrijf verbonden zijn (werknemers, gezinnen) èn het strekt zich bovendien uit over een hele gemeenschap van mensen die met dat bedrijf zelfs geen sikkepit te maken hebben.
Eén van de grondprincipes van kapitalisme is vrije concurrentie. Maar in situaties waar dat kapitalistische model door allerlei factoren is doorgegroeid tot een ongezond gigantisme, is deze concurrentie zoek. Ook hiervoor bestaan meerdere oorzaken en zijn er ook meerdere medeplichtigen; al dan niet bewust. Zo verkiezen politici en overheden vaak grote bedrijven als onderhandelingspartner. Dit biedt voordelen: het werkt efficiënter, het is minder tijdrovend en grote bedrijven vatten de problematieken vaak beter in hun totaliteit. Echter, zo wordt – niet altijd ongewild - een zekere onrechtvaardigheid in de hand gewerkt want het resultaat is dat de kleinere broertjes en zusjes uit de discussie geweerd worden en dus ook hun positie niet voldoende verdedigd krijgen. Het is dan ook een misvatting dat bedrijven de facto huiverig staan tegenover complexe regelgeving. Vooral de grote zien hierin het groeihormoon om de kleintjes mee te overklassen. Zij beschikken immers over een uitgekiende juridische dienst, die kleintjes niet. Zij kennen de regelgeving ivm subsidiëring - op zich ook al stof tot discussie - tot in de kleinste details, de kleintjes - voor wie ze net vaak zijn bedoeld - niet.
Hierboven heb ik al verwezen naar de founding fathers van het economisch liberalisme en hun besef van mogelijke scheeftrekkingen van het systeem. Zo wees Adam Smith al op het gevaar van corporatisme, trustvorming, prijsafspraken, monopolievorming en vervlechting van politiek en ondernemen met als mogelijk gevolg een samenzwering tegen het publiek. Liberalisme en kapitalisme hebben niet te lijden aan gebrekkge inzichten in mogelijke misbruiken of aan een tekort aan sociale reflexen, zoals vaak ten onrechte wordt beweerd. De werken van Paine, Mill en later ook Popper zijn hier de nagelaten getuigen van.
Dit verhindert echter niet dat juist die uitwassen de logische gevolgen van hun systeem zijn. De kleine, innovatieve bedrijfjes die vandaag hun best doen om te groeien, zullen morgen, als ze in hun missie geslaagd zijn, met plezier zelf deelnemen aan de wantoestanden die hen net niet hebben gefnuikt. Dit hoeft geen domper op de kapitalistische feestvreugde te zijn maar het wijst ons wel op de noodzaak om steeds een ‘vinger aan de pols’ te houden. Zoniet zal elke ‘vrije markt’ er steeds naar neigen een ‘onvrije markt’ te worden, en dat is nu net een van die redenen waarom ik in het begin van mijn bespreking aangaf het woord ideaal ongepast te vinden. Dat het een kwetsbare oefening blijft, mag duidelijk zijn. Sommigen roepen om meer nationalisering van productie, zodat een tekort aan bijvoorbeeld mondmaskers nooit nog een probleem hoeft te zijn. Hoewel te betwijfelen valt of dat wel zo’n goede keuze is, zit er mogelijk een nieuwe trend in. Hoe we dan het verdwijnen van de schaalvoordelen, de daling in tewerkstelling en van het welvaartspeil in aankomende industrielanden zullen goedmaken, werpt nieuwe vragen op. Want waar bevindt zich het ideale evenwicht tussen vrijheid en de beknotting die ontstaat als men voortdurend elk storend element uit het systeem tracht weg te filteren? Niemand lijkt tot dusver het antwoord hierop te hebben, ook Noels niet. Dat hij soms koud en warm tegelijk blaast, zullen we maar door de vingers zien. Met name zijn houding ten aanzien van marktregulering is bij momenten zeer ambigu. Maar wellicht maakt dat nu eenmaal deel uit van de retoriek van een welbespraakte jager-boswachter. Niettemin, hierbij een warme oproep om dit boek te (her)lezen. we kunnen er alleen maar uit leren.
Recensie door Rudi Collijs
Kernlid Liberales