Waarom racisme zo halsstarrig is - François Levrau
Persisterend racisme
Ondanks het feit dat al lang wordt gesproken over de morele gelijkwaardigheid van mensen en ondanks het feit dat minstens sedert 1789 de idee van ‘gelijkheid, vrijheid en broederschap’ als een leidend moreel en politiek principe wordt beschouwd, is het duidelijk dat er geen sprake is van een algehele extinctie van racisme. Eén van de redenen waarom dat gezwel maar niet uit de maatschappij verdwijnt heeft ongetwijfeld te maken met de mate waarin ‘agressie jegens de ander’ deel uitmaakt van de psychologische make-up van elk individu. Die ‘haat’ vertaalt zich gelukkig niet altijd in virulent racisme, maar de relatie met de ander is wel vaak gespannen en soms zijn de omstandigheden van dien aard dat wat latent aanwezig is kan omslaan in ongeremd geweld. De vraag is waarom die relatie zo gespannen is en hoe kan vermeden worden dat de spanning verglijdt in agressie.
Haat en afhankelijkheid
In quasi elk racistisch geroep weerklinkt de agressie en de treurnis omwille van een bepaald verlies. ‘Hij neemt mijn job af!’, ‘Ze nemen onze cultuur af!’, ‘Ze komen van onze welvaart profiteren!’, ‘Ze bedreigen onze vrouwen!’, etc. De ander is een stoorzender die de zuiverheid en volledigheid van het individu of de natie verstoort. Mocht de ander er niet zijn, dan zou alles beter zijn. In deze racistische riedel weerklinkt echter ook een gecamoufleerd dieper onbehagen dat teruggaat tot de primaire ik-ander relaties (kind en verzorgende). Dat onbehagen gaat over het feit dat men niet en nooit een zuivere of volledige identiteit heeft, maar dat men die wel voortdurend verlangt. De ander wordt voor dat tekort verantwoordelijk gehouden. Eigen aan de mens is dat hij, van zodra hij op de wereld komt, inderdaad met een gemis zit opgezadeld en dat hij het dus steeds met een tekort moet doen. Dat ‘moeten doen’ mag men letterlijk nemen omdat het tekort stichtend is voor zover het onlosmakelijk samengaat met een verlangen om het tekort te dichten (wat nooit lukt). Mensen zijn, zoals gezegd, in laatste instantie weinig meer dan een verlangen naar een volle identiteit en die identiteit openbaart zich dan gaandeweg in de particulariteit waarmee dat verlangen tot ontplooiing komt. Dit verlangen kan het beste in de mens naar boven halen (denk aan de cultuur als het ‘schone’ kleed waarin het tekort wordt gewikkeld), maar dus ook het slechtste (denk aan het racisme waarmee men zich omwille van dat tekort op die ‘vuile’ ander afreageert).
Gebald zouden we het zo kunnen uitdrukken: zonder tekort geen verlangen en zonder verlangen geen mens. De fixatie op de ander houdt daarbij het tekort en het bijhorende verlangen naar volledigheid levendig en voorziet het individu tevens van een verhaal (fantasma) over hoe hij ooit volledig zou kunnen zijn. In die zin gaat de fixatie samen met een projectie: we haten onszelf via de ander omdat we moeten toegeven (maar dat dus niet willen) dat we eigenlijk aan onszelf niet genoeg hebben en dus voortdurend op de ander zijn aangewezen om ons in het leven te realiseren. De gehate ander is daarmee een constructie, een product van dat verlangen, want hij is alleen maar ‘slecht’ omdat hij door de racist als ‘slecht’ wordt gepercipieerd. Hij is ‘slecht’ omdat hij zo ‘goed’ als antagonist in de racistische fictie van de volledige identiteit past. De situatie is inderdaad dubbel: enerzijds is de racist op de ander aangewezen omdat hij zich via de ander een identiteit kan vormen (een verlangen naar volledigheid dat wordt verstoord door die ander), maar anderzijds haat hij zichzelf via de ander omdat hij zo van hem afhankelijk is. Die dubbele logica geldt voor ieder mens en komt bijvoorbeeld ook in de liefde aan bod. Denk in uitvergrote vorm aan diegene die verliefd is en zegt dat hij niet alleen zijn geliefde aanbidt omdat zij hem zo in vuur en vlam zet, maar haar tevens haat omwille van de impact die zij op zijn leven heeft (die haat is gecamoufleerde zelfhaat omdat het individu niet zonder die geliefde kan).
Waarom de antiracist niet echt anders is dan de racist
Vanuit psychologisch oogpunt is de haat dus primair (want zij ontstaat van zodra men in het leven is gebracht en met een tekort wordt geconfronteerd) en is datgene of diegene waarnaar de haat wordt gericht contingent (in zoverre het bijvoorbeeld afhangt van een bepaald discours). Gisteren zijn het joden, vandaag zijn het moslims en zwarten lijken het altijd al te hebben verkorven. Niks in de psychologie van de mens dwingt een mens echter een rabiate racist te zijn of te worden, maar waaraan wel moeilijk te ontsnappen valt is de focus op de ander die wordt opgeladen met onbewuste haat. Het is net daarom dat de antiracist uiteindelijk niet zoveel van de racist verschilt. Vanuit psychologisch oogpunt is de ‘opmerkelijke obsessie’ van de racist voor de ander gelijkaardig aan de ‘felle fascinatie’ van de antiracist voor de racist. Zowel de racist als de antiracist hebben een soort ‘ultieme ander’ nodig om zich van een bepaald verlangen te voorzien en dus om een eigen identitair onvermogen te camoufleren. In het hoofd van de racist gaat het er dus niet echt anders aan toe dan in het hoofd van de antiracist – hoewel de verschillen op moreel vlak natuurlijk wel duidelijk zijn.
In zekere zin dweept iedereen met zijn zondebok waarvan dan wordt gesteld dat die aan de basis van het onbehagen ligt. Zowel de racist als de antiracist zijn verwikkeld in een gelijkaardige logica waarbij men maar moeilijk kan omgaan met een eigen tekort en de ander vervolgens tot schuldige maakt. Dat het antiracistische activisme nobel en maatschappelijk heilzaam is, is duidelijk, maar de fixatie had ook die van de racist kunnen zijn. Het activisme kan echter ook gewelddadig zijn en de drang naar zuiverheid kan ook te ver doorslaan, waarbij iemand niet en nooit zuiver genoeg is en waarbij men overal racisme ontwaart, zelfs wanneer dat er niet is of wanneer het onschuldig is (zie de recente discussie over Fawlty Towers). https://www.knack.be/nieuws/wereld/focus-op-wat-echt-moet-worden-aangeklaagd-fawlty-towers-hoort-daar-niet-bij/article-opinion-1609345.html De geschiedenis heeft bovendien al vaak laten zien dat revoluties die een hoger goed dienen, uiteindelijk in bloed eindigen en dat haar eigen kinderen worden opgegeten.
Waarom de racist niks moet weten van multiculturalisme én assimilatie
Niet elk racisme hoeft via het exces van het geweld tot uiting te komen. Sommige racisten zullen zelfs pogen hun verwerpelijk gedachtegoed te rechtvaardigen door het te koppelen aan de gelijkheidsgedachte. In dat geval wordt dus niet gezegd dat sommige rassen en culturen beter zijn dan andere, maar wel dat ze niet met elkaar mogen worden vermengd. De negatieve houding tegenover anderen wordt dus als iets positiefs voorgesteld: elk ras en elke cultuur floreert bij de gratie van behoud en daarom moet erover worden gewaakt dat ze niet door het vreemde worden aangetast. Dat is precies de reden waarom deze racisten tegen de multiculturele integratiepolitiek gekant zijn. Men zegt niet dat bepaalde identiteiten superieur zijn, maar wel dat de identiteiten moeten ‘zuiver’ gehouden worden. Multiculturalisme gaat om het samenbrengen van culturen en rassen en dat is dus onverdraaglijk.
Ook succesvolle integratie is voor hen problematisch. Net omdat de ander succesvol integreert, boezemt hij angst in en evoceert hij vijandigheid. Het vreemde dat zo nodig is om de identiteit te grondvesten is nu amper nog te onderscheiden van het eigene en dat is dus onduldbaar. Het vreemde is reeds geïnfiltreerd en heeft het systeem besmet en dat levert racisten een reden op om zich nog meer op de ander te fixeren en zijn andersheid (en het gevaar) te onderstrepen. Dat is ook waarom de racist uiteindelijk ook geen gedwongen assimilatiepolitie waarbij de ander dus succesvol opgaat in de samenleving en niet meer opvalt in hoe hij zijn vrije tijd beleeft, hoe hij zich kleedt, welk beroep hij uitoefent, hoe zijn gezin is samengesteld,…). Officieel zal hij daar wel voor pleiten, maar gezien niet alle verschillen zomaar kunnen worden geassimileerd (huidskleur, lichaamsgeur, spraakaccent, afkomst) zal hij zich altijd blijven storen aan die verschillen (die er eigenlijk niet toe doen) en uiteindelijk om nog meer assimilatie roepen. Deze doorgedreven assimilatie komt dan uiteindelijk neer op de absolute vernietiging van de ander. Maar, door die absolute vernietiging komt ook het eigen verlangen van de racist op de helling te staan. Dat de racist de ander nodig heeft, is wat met zijn haat en agressie wordt toegedekt. Dat die alteriteit in laatste instantie niet mag verdwijnen omdat het grond biedt aan een eigen onvermogen, is wat buiten de bewuste taal van de racist blijft.
Omgaan met verschil
De les die men beleidshalve kan trekken is dat een al te sterke nadruk op assimilatie niet werkt. Mensen zouden zich, opdat ze enige maatschappelijke zelfwaarde kunnen vinden, niet eerst moeten spiegelen aan anderen om dan in een soort eeuwige inhaalbeweging die ander te worden (cf. assimilatie) gezien zulks als het verrichten van sisyfusarbeid is: gedoemd om te mislukken en te frustreren. Veeleer zou men moeten leren omgaan met de blijvende aanwezigheid van het verschil en daar toch proberen een constructieve relatie mee aan te gaan. Hier zie ik een rol voor het in stand houden van de liberale democratie en voor een cultuur van humor. Wat mensen met elkaar gemeen hebben, is de wil ‘anders’ te zijn en dus de wens om voortdurend het onderscheid te benadrukken. In de liberale democratie is het er net om te doen dat mensen met elkaar van mening kunnen en mogen verschillen. Het in stand houden van die liberale democratie is alleen al daarom van wezenlijk belang. Via allerhande discussies en deliberaties kunnen mensen hun haat en ‘ambetantigheden’ in het woord deponeren (zonder met elkaar op de vuist te gaan). Ook via cultuur en humor kan de haat, angst en agressie wat worden gekanaliseerd. Dat iedereen met elkaar kan lachen is indicatief voor de mate waarin die samenleving succesvol is. Het is dan ook jammer en erg contraproductief om teveel en al te snel de kaart van de censuur te trekken.
François Levrau is doctor Sociale Wetenschappen en verbonden aan het Centrum Pieter Gillis (UAntwerpen)