Is het multiculturalisme terecht kop van jut? - François Levrau
Conceptuele helderheid
Jurgen Slembrouck stelt zich de vraag of het multiculturalisme een goede basis biedt voor het samenleven in diversiteit. https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2020/10/23/moord-in-parijs-biedt-het-multiculturalisme-een-goede-basis-voo/
De aanleiding is de gruwelijke dood van Samuel Paty, een leerkracht die werd onthoofd omdat hij in een les over de vrije meningsuiting Mohammedcartoons had getoond. We staan volgens Slembrouck voor een keuze: ofwel kiezen we voor een relativistisch multiculturalisme ofwel voor een stringent liberalisme. Ik deel met Slembrouck de bezorgdheid omtrent de stabiliteit van een samenleving die zo van diversiteit is doordrongen, maar betwijfel of zijn analyse volledig correct is.
De vraag of het multiculturalisme een kanaal is waarlangs maatschappelijke spanningen kunnen wegvloeien of dat het eerder een dam opwerpt tegen het floreren van het liberalisme, kan slechts beantwoord worden als er eerst scherp wordt gesteld waar het ‘multiculturalisme’ en het ‘liberalisme’ precies voor staan, zodat meteen ook kan worden geduid of en hoe het multiculturalisme in lijn met het liberalisme kan worden verdedigd. Enige conceptuele helderheid is nodig omdat voor- en tegenstanders van het multiculturalisme vaak naast elkaar spreken, waarbij critici niet zelden iets bestrijden waarvoor ook in het andere kamp eigenlijk nauwelijks steun bestaat.
Relativisme?
Tegenstanders wijzen erop dat het multiculturalisme nefast is voor de integratie van leden van minderheidsgroepen en aanleiding geeft tot maatschappelijke segregatie omdat het multiculturalisme uiteindelijk weinig meer is dan een amalgaan van naïef cultuurrelativisme (alle culturen zijn per definitie gelijkwaardig), onbeholpen laissez-faire beleid (men laat de zaken op zijn beloop), conservatief en gesloten communitarisme (groepen en culturen moeten geconserveerd worden) en doorgedreven tolerantie (alles kan en mag). Voorstanders wijzen erop dat dit een stropop is. Zij nemen afstand van dit soort beschrijvingen, zelfs in die mate dat ze het multiculturalisme steevast laten voorafgaan door het adjectief ‘liberaal’. Men ziet dat onder meer bij Will Kymlicka, de Canadese filosoof wiens oeuvre al decennia lang de locus classicus vormt. Door ‘liberaal’ als epitheton te hanteren, wordt verzet aangetekend tegen de gedachte dat er een spanning zou zijn tussen ‘liberalisme’ en ‘multiculturalisme’. Sterker nog, het multiculturalisme wordt verdedigd als een poging om de centrale begrippen van het liberalisme toe te passen op een samenleving die van diversiteit is doordrongen.
Vrijheid, gelijkheid en solidariteit
Het liberaal-multiculturalisme erkent de diversiteit, maar niet omdat culturen (of religies) waardevol op zichzelf zijn, maar wel omdat zij waardevol kunnen zijn voor individuen. Daarmee wordt alvast één zaak benadrukt, namelijk dat het niet om de erkenning of bescherming van het geloof of de cultuur op zichzelf gaat, maar wel om de erkenning van individuen die zich aan een bepaalde groep binden (het accent op het individu is karakteristiek voor het liberalisme). Een tweede punt dat ermee wordt beklemtoond is dat het collectief niet boven het individu staat. Culturen kunnen bescherming van de dominante (meerderheids)groep krijgen in zoverre die laatste groep haar maatschappelijke instituties openstelt voor diversiteit, maar ze kunnen geen bescherming krijgen voor illiberale claims (‘Geen tolerantie voor de intolerantie.’).
Het liberaal-multiculturalisme vraagt echter niet alleen aandacht voor de individuele ‘vrijheid’ om het leven vorm te geven in functie van een eigen (religieuze of etnisch-cultureel bepaalde) visie, maar ook voor de ‘gelijkheid’ (bijvoorbeeld middels een rigoureus sociaaleconomisch gelijkekansenbeleid) en de ‘solidariteit’ (net omdat er veel verschil is, is er nood aan een gemeenschappelijk verhaal dat mensen aan elkaar bindt).
Tolerantie als hoogste goed?
Wie zich wat in de literatuur verdiept, weet dat er weinig multiculturele auteurs zijn die in hun pleidooi voor erkenning en bescherming van de ‘ander’ zover gaan dat ze bij migranten ook ronduit illiberale claims aanvaarden. Een uitzondering is misschien Chandran Kukathas, topfilosoof aan de London School of Economics, maar opvallend is dat ook hij zijn theorie als liberaal omschrijft.
Een liberale overheid moet zich volgens Kukathas erg terughoudend opstellen, zeker wanneer het religie en cultuur betreft. Hij verdedigt een open samenleving waarin iedereen die dat wil volgens de opvattingen van een bepaalde gemeenschap kan leven, zolang dit de belangen van andere gemeenschappen niet schaadt. Deze samenleving vergelijkt hij met een eilandengroep of archipel, die zich bevindt in een ‘zee van gedeelde tolerantie’. De vrije samenleving berust dus niet op een gedeelde doctrine van rechtvaardigheid of het goede leven. De vrije samenleving is een verzameling van gemeenschappen en autoriteiten die de individuele vrijheid van mensen om zich met deze of gene groep te associëren, erkennen. Coherentie is overbodig, co-existentie is voldoende. Kukathas verdedigt dus het standpunt dat een echte tolerante maatschappij religieuze en culturele groepen hun gang moet laten gaan zelfs wanneer deze groepen vrouwen en kinderen zouden discrimineren. Kukathas lijkt er geen problemen mee te hebben wanneer culturen vrouwen en kinderen het recht op eigendom ontnemen of conventionele medische behandeling weigeren. Hij heeft er ook geen probleem mee wanneer kinderen niet worden voorbereid op een leven buiten de ‘eigen’ gemeenschap of gedwongen worden om met een bepaalde partner te huwen. De enige voorwaarde die hij oppert is dat de leden het recht moeten hebben om de groep te verlaten als ze dat zouden willen.
Twee liberale schisma’s
Het is op dit punt dat duidelijk wordt dat er binnen het liberalisme een soort schisma is: enerzijds zijn er die auteurs die ‘autonomie’ als leidend criterium naar voren schuiven en anderzijds zijn er auteurs die eerder ‘tolerantie’ als kernprincipe begrijpen. De tolerantiefilosofen stellen dat gemeenschappen niet het product zijn van individuen, maar dat individuen eerder het product zijn van gemeenschappen. Wanneer ‘autonomie’ teveel wordt beklemtoond, wordt er uiteindelijk één levensideaal aan de individuen opgedrongen. De soep wordt echter veelal niet zo heet gedronken als die wordt geserveerd, daar de meeste tolerantieliberalen uiteindelijk kunnen worden beschouwd als autonomieliberalen die nog niet volledig uit de kast zijn gekomen (vb. William Galston en Jeff Spinner-Halev). Zij bepleiten wel de tolerantie als hoogste goed, maar ze koppelen daar gewoonlijk verschillende voorwaarden aan vast waardoor het onderscheid met de autonomieliberalen minimaal wordt.
Naast dit theoretisch schisma is er nog een ander liberaal schisma. Sommige autonomieliberalen zullen aangeven dat men best altijd en overal autonoom in de wereld staat (vb. Immanuel Kant, John Stuart Mill en recenter Susan Moller Okin); anderen nemen een meer gematigde positie in en geven ruimte aan niet-liberale levensstijlen (vb. Will Kymlicka, John Rawls, Martha Nussbaum).
Niet-liberale levensstijlen zijn levensstijlen waarbij individuen er moedwillig voor kiezen om niet meer direct aan het stuur van het eigen leven te staan. Zij kiezen er dan autonoom voor om niet autonoom te leven en zich bijvoorbeeld terug te trekken in een klooster of in de eigen groep om zich te houden aan de geboden van een god. Het kan ook betekenen dat sommige vrouwen ervoor kiezen zich volledig te schikken naar de eisen van hun man. Het liberalisme moet dit aanvaarden, op voorwaarde dat deze personen goed geïnformeerd zijn en dus in vrijheid deze keuze maken en bovendien ook over de mogelijkheid beschikken om dit desgevallend te herzien zonder angst voor vervolging. Dat zijn veeleisende voorwaarden, inderdaad.
De kritiek dat er sprake kan zijn van ‘vals bewustzijn’ of dat de ‘exit mogelijkheden’ zelden substantieel zijn, kan terecht zijn. Anderzijds kan aangebracht worden dat de meeste individuen eigenlijk niet aan het stuur van het eigen leven staan en dat er met gemaakte keuzes vaak onherroepelijke gevolgen samengaan. Het is wellicht een continuüm.
Diversiteit en samenhorigheid
Die tolerantie voor niet-autonome levensstijlen maakt dat er in een liberale samenleving veel diversiteit mogelijk is, en dat mensen zich bijvoorbeeld terugtrekken en in een eigen groep leven. Of dit wenselijk is, is een andere zaak, maar belangrijk is wel dat die diversiteit op zich perfect kan ontstaan binnen de krijtlijnen van het liberalisme en dat dit niet moet worden beschouwd als het product van een naïef of al te tolerant multiculturalisme dat niet binnen het liberalisme kan worden verdedigd.
Persoonlijk – en zoals gezegd deel ik de bezorgdheid met Slembrouck – ben ik van mening dat een samenleving die teveel segregatie toestaat, op den duur een cohesieprobleem heeft. Mogelijks zijn we op dat moment gekomen en is het zaak om het samenhorigheidsgevoel wat aan te scherpen. Een multiculturele samenleving is gebaat met interculturele burgers die zich verantwoordelijk voelen voor het wel en wee van de liberaal-democratische rechtsstaat en zich niet zomaar in de eigen groep terugtrekken of die zich niet nogal nonchalant bogen op het eigengereide gelijk (dat geldt ook voor leden van de meerderheidsgroep die zich misschien thans ook teveel bezig houden met efemere behoeftebevrediging). Maar, en dat is mogelijks het werkelijke probleem, een liberale samenleving kan die gemeenschapszin en betrokkenheid die ze zo nodig heeft, niet zomaar afdwingen omdat zij haar burgers, uit hoofde van haar eigen liberale ideologie, heel veel vrijheid gunt. Dit heeft niks met multiculturalisme te maken, maar is inherent aan het liberalisme. In de literatuur staat dit bekend als het dilemma van Böckenförde.
De belangrijkste vraag is dus niet of het multiculturalisme kop van jut is, maar wel of het liberalisme in de vele decennia waarin zij samenlevingen politiek vorm geeft niet teveel op het element van vrijheid heeft geïnsisteerd, en daarbij mogelijks het belang van gelijkheid en solidariteit uit het oog heeft verloren. Vrijheid kan echter niet gedacht worden zonder niet ook aandacht te schenken aan gelijkheid en solidariteit – het is een drie-eenheid.
“We hebben nood aan een gedeeld burgerschap dat gebaseerd is op de centrale uitgangspunten van de liberale rechtsstaat en dat ons toelaat om onbekenden te erkennen als volwaardige medeburgers. Daarvoor biedt het multiculturalisme niet de beste basis.”
Ik onderschrijf wat Slembrouck hier stelt, maar aarzel dus bij die laatste zin. Multiculturalisme is, anders dan wat vaak wordt gedacht, geen passief beleid waarbij er niks van nieuwkomers (en van leden van de ontvangende samenleving) mag worden gevraagd, eerder is het een poging om (1) mensen vanuit het verschil actief bij de samenleving te betrekken en (2) de ontvangende samenleving in het reine te brengen met de diversifiëring van haar populatie.
Wie: François Levrau, dr. Sociale Wetenschappen (Centrum Pieter Gillis, UAntwerpen)