Onbeminde gelovige zoekt beminde ongelovige - Martin Harlaar
Naschrift bij een boekbespreking
Onbeminde gelovige zoekt beminde ongelovige
Eind 2019 besprak ik voor u het boek Onbeminde gelovigen van Guido Vanheeswijck (1955). Vanheeswijck is katholiek en als filosoof verbonden aan de Universiteit Antwerpen en de KU Leuven. Hij doceert metafysica en cultuur- en godsdienstfilosofie. In zijn boek riep hij o.a. op om de grote vragen van het leven voor te leggen aan ‘beminde ongelovigen.’ Ik voelde mij als ongelovige aangesproken (en bemind) en nam contact met hem op. We raakten in gesprek. Onze conclusie: Er zouden één of meer debatten over de grote vragen van het leven moeten komen waar zowel gelovigen als humanisten aan deelnemen. Twee van de Grote Vragen die volgens ons beiden in ieder geval aan de orde zouden moeten komen zijn: Wat is de oorsprong van onze moraal? Wat is de zin van het leven?
Geïnspireerd door de oproep van Guido Vanheeswijck heb ik als naschrift bij mijn boekbespreking (en vooruitlopend op een eventueel debat) onderstaand stukje geschreven waarin ik kort inga op mijn favoriete Grote Vraag: Wat is de oorsprong van onze moraal?
Kersen plukken
Hoewel ik er geen wetenschappelijk onderzoek naar heb gedaan, durf ik als ongelovige humanist de stelling te poneren, dat de meeste gelovigen fatsoenlijke mensen zijn. Zo gaan de meeste gelovigen fatsoenlijk met kinderen om en denken zij er niet over om immorele voorschriften uit hun heilige boeken of immorele voorschriften van hun schriftgeleerden op te volgen. De meeste gelovigen doen aan ‘cherrypicking’; met andere woorden, ze kiezen wat het beste aansluit bij hun opvattingen als mens. Dat is niet alleen heel menselijk, het kan ook heel moreel zijn, zoals ik met de twee onderstaande voorbeelden zal proberen duidelijk te maken.
Voorbeeld 1
De meeste joden en christenen peinzen er niet over om hun zonen te laten stenigen, als zij moeilijk opvoedbaar blijken, zoals Gods woord voorschrijft in Deuteronomium 21:18-21. Ik citeer uit de Willibrordvertaling van 1975:
‘Wanneer iemand een opstandige en weerspannige zoon heeft, die weigert naar zijn ouders te luisteren en hun, ondanks alle straffen, niet gehoorzaamt, moeten zijn ouders hem vastgrijpen, hem naar de poort bij de oudsten van de stad brengen en tot hen zeggen: ‘Onze zoon is opstandig en weerspannig, hij luistert niet naar ons, het is een losbol en een dronkaard.’ Dan moeten zijn medeburgers hem doodstenigen. Zo zult gij dit kwaad bij u uitroeien.’ Ik prijs alle joodse en christelijke ouders die er voor kiezen om te luisteren naar hun gevoel en hun verstand en die Gods woord op dit punt vriendelijk doch beslist van de hand wijzen.
Voorbeeld 2
De meeste sjiitische moslims hebben geen geslachtsgemeenschap met kleine meisjes, terwijl dat wel zou mogen, onder bepaalde voorwaarden weliswaar, maar toch. Sjiitische schriftgeleerden die de koran en het leven van de Profeet intensief hebben bestudeerd kwamen tot het volgende voorschrift, te vinden als ‘Vraagstuk 2410’ in het boek Islamitische geboden (Drachten 2006):
‘Indien men een onvolwassen meisje huwt en voordat dit meisje de leeftijd van negen jaar bereikt, met haar gemeenschap heeft en ook penetreert, moet hij nooit meer met haar gemeenschap hebben als door zijn handeling de urinebuis en de maandbloedingsbuis of de maandbloedingsbuis en de endeldarm van dit meisje één zijn geworden.’ Ik prijs alle sjiitische mannen die er voor kiezen om te luisteren naar hun gevoel en hun verstand en die er voor geen goud achter willen komen of een jong meisje inderdaad tijdens de daad zal uitscheuren, ook al mogen zij volgens de schriftgeleerden het voorbeeld van de Profeet navolgen en met een jong meisje trouwen en er seks mee hebben.
Als er geen god is, dan... zijn er altijd nog empathie en wederkerigheid
Hoe kunnen mensen onderscheid maken tussen goed en kwaad, tussen moreel en immoreel, als er geen god is die vertelt wat te doen en wat te laten? Het zit ‘ingebakken’ in de aard van het beestje. Mensen zijn sociale zoogdieren. Zoogdieren die hun jongen verwaarlozen krijgen geen nageslacht dat zelf weer voor nageslacht kan zorgen; ze sterven uit. Zoogdieren moeten dus in staat zijn zich in te leven in wat hun jongen op een bepaald moment nodig hebben: bescherming, drinken, voedsel. Zoogdieren hebben aangeboren empathische vermogens.
Daatbij hebben hoger ontwikkelde sociale zoogdieren ook in mindere of meerdere mate een aangeboren gevoel voor wederkerigheid, voor rechtvaardigheid. De meest basale wederkerigheidsregel kan samengevat worden met ‘voor wat, hoort wat.’ Om als groep te kunnen overleven, moeten groepsleden met elkaar rekening houden. Dit leidt tot gedragsregels die bij overtreding afgestraft kunnen worden.
Empathie en wederkerigheid vormen de pilaren van de moraal. Darwin schreef het al in zijn boek The Descent of Man (1871): ‘Elk dier dat met uitgesproken sociale instincten is toegerust (…) zou onvermijdelijk een moraal of geweten verwerven zodra zijn intellectuele vermogens even goed of bijna even goed ontwikkeld zouden zijn als die van de mens.’
De essentie van de moraal op één been
De afgelopen vijftig jaar is er in disciplines als biologie, culturele antropologie, psychologie en neurowetenschappen onderzoek gedaan naar moraal en dat heeft talloze nieuwe inzichten opgeleverd. Theologen en filosofen kunnen nog veel leren over Mens & Moraal, als zij bereid zijn hier kennis van te nemen.
Dit alles neemt niet weg, dat Heilige schriften en schriftgeleerden ons veel inzicht kunnen geven in de aard van de mens, misschien wel meer dan over moraal, hoewel... Rabbi Hillel is sinds enige tijd een favoriete schriftgeleerde van mij. Hij leefde in de eerste eeuw voor onze jaartelling en enkel jaren daarna. In een ultrakort verhaaltje over rabbi Hillel wordt de essentie van de menselijke moraal weergegeven. Hillel wordt uitgedaagd om de Thora (de eerste vijf boeken van de bijbel) uit te leggen, terwijl hij op één been staat. Hij neemt de uitdaging aan, gaat op één been staan en zegt: ‘Wat gij haat, doe dat u naaste niet aan. Dit is de hele Thora, de rest is toelichting. Ga nu heen en leer.’
Als u de uitspraak van Hillel even rustig laat bezinken, dan zult u zien dat daarin empathie en wederkerigheid een rol spelen.
Zowel gelovigen (van welke denominatie dan ook) als ongelovigen zouden er goed aan doen dit verhaaltje over rabbi Hillel steeds voor ogen te houden, als ze (wellicht dit voorjaar nog) met elkaar in debat gaan of het bijwonen als toeschouwer. Debatten over de grote vragen van het leven, iets voor ons ongelovigen om naar uit te kijken! En dat allemaal dankzij de oproep van Guido Vanheeswijck in zijn boek Onbeminde gelovigen. Leest dat boek!
Martin Harlaar (Amsterdam 1956, historicus)