Artikel 38 in het klaslokaal - Martin Harlaar
Kinderen kunnen ontroerend direct zijn. Zo liet een paar jaar geleden een zesjarig jongetje in groep 3 zijn klasgenootjes, waaronder mijn kleindochter, weten dat ze allemaal naar de hel gaan, omdat ze varkensvlees eten. Toen hij zeven was weigerde hij in een taallesje het woord ‘kerk’ te schrijven. Hij mocht toen van de meester ‘moskee’ schrijven, hetgeen hij zonder aarzelen deed. Het multiculturele klaslokaal kent vele uitdagingen en kinderen leren respectvol om te gaan met de diversiteit binnen de samenleving is daar één van.
Ouders weten instinctief dat je kinderen zo jong mogelijk moet beginnen te vormen naar de moraal van de eigen groep. Je wil dat ze erbij horen, zich veilig voelen, weten wie ze kunnen vertrouwen. Straks gaan de ze de wereld in waar hun morele identiteit op de proef zal worden gesteld door leden van andere groepen. Leerkrachten tonen over het algemeen veel respect voor de morele identiteit van hun leerlingen en hoeden zich er voor deze ter discussie te stellen. De kinderen zouden in verwarring gebracht kunnen worden en hun ouders boos. Respect voor andersdenkenden is ons credo.
Kerndoel 37 van het basisonderwijs luidt: De leerlingen leren zich te gedragen vanuit respect voor algemeen aanvaarde waarden en normen;
Kerndoel 38: De leerlingen leren hoofdzaken over geestelijke stromingen die in de Nederlandse multiculturele samenleving een belangrijke rol spelen, en ze leren respectvol om te gaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit.
Aan de ene kant respect voor algemeen aanvaarde waarden en normen en aan de andere kant respectvol omgaan met diversiteit binnen de samenleving. Ga daar maar eens aan staan als leerkracht. ‘Je mag ook moskee schrijven, hoor’ is dan een verleidelijke uitweg. Geschiedenis kan op termijn nog wel eens een probleempje worden. Julius Caesar werd in 44 voor Christus vermoord. ‘Ja, je mag ook schrijven: “Julius Caesar werd 666 jaar voor het begin van de islamitische jaartelling vermoord.”’ Hopelijk begint er dan niet een christelijke leerling over het getal van het Beest.
In dit artikel wil ik bij een aantal zaken stilstaan. Allereerst bij de begrippen ‘respect’ en ‘moraal’. Vervolgens zal ik proberen duidelijk te maken waarom het mijns inziens goed zou zijn om kerndoel 38 van het basisonderwijs aan te passen. Er zou meer aandacht moeten komen voor wat mensen, ondanks hun verschillende geestelijke achtergronden, als sociale en morele wezens gemeen hebben. In ‘Taartbodem & topping’ ga in op verschillen en overeenkomsten in moraal. En tot slot wil ik, ter illustratie, kort aandacht besteden aan drie van de vele wetenschappers die zich de laatste vijftig jaar met het onderwerp moraal hebben beziggehouden: Frans de Waal, Edward O. Wilson en Paul Bloom.
‘Respect’ is een woord dat de laatste jaren veel gebruikt wordt. Maar wat bedoelen we eigenlijk met ‘respect’? Het heeft te maken met eerbied, ontzag en waardering.
Laten we nu kerndoel 37 nog eens bekijken: De leerlingen leren zich te gedragen vanuit respect voor algemeen aanvaarde waarden en normen. Kun je leerlingen leren eerbied of ontzag of waardering te hebben voor de algemeen aanvaarde waarden en normen? Wat er in dit geval volgens mij bedoeld wordt is dat de leerlingen leren zich (zoveel mogelijk) te gedragen naar de algemeen aanvaarde waarden en normen, dan wel er op z’n minst rekening mee te houden dat die normen en waarden door de meerderheid van de bevolking gedeeld worden.
In kerndoel 38 lezen we: De leerlingen leren respectvol om te gaan met diversiteit binnen de samenleving. Die diversiteit komt o.a. tot uiting in ideeën en gebruiken. Kun je leerlingen leren eerbied, ontzag of waardering te hebben voor ideeën en gebruiken van mensen uit andere geestelijke stromingen? Is het überhaupt gewenst dat ze leren eerbied, ontzag of waardering voor die ideeën en gebruiken te hebben? Laten we een simpel voorbeeld nemen. In diverse kringen heerst de overtuiging dat homoseksualiteit onnatuurlijk is, dan wel een ziekte, en zelfs dat het bestraft zou moeten worden, al dan niet met de dood. Die overtuiging heeft veelal een religieuze onderbouwing. Dienen wij respect te hebben voor het idee dat homoseksualiteit onnatuurlijk is of een ziekte en dat het bestraft dient te worden, al dan niet met de dood? Dienen wij de persoon die dit idee verkondigt te respecteren?
Om te kunnen samenleven hoeven we geen respect voor elkaars ideeën en gebruiken te hebben. We kunnen wel afspreken dat we fatsoenlijk met elkaar omgaan, hoe verwerpelijk wij elkaars ideeën en gebruiken ook vinden. Gewoon, elkaar behandelen als medemensen; de ander behandelen zoals we zelf behandeld willen worden. Die moraal kunnen we kinderen op school leren, zelfs al gaat het in tegen de religieuze overtuiging van de ouders. We mogen het zesjarige jongetje, en vooral zijn ouders, best laten weten dat we zó niet met elkaar omgaan, hoezeer het idee dat al die ‘ongelovige’ klasgenootjes allemaal naar de hel gaan ook verankerd is in hun interpretatie van het geloof, trouwens, het is slechts één interpretatie te midden van vele. Dien je en kun je voor alle interpretaties, hoe tegenstrijdig ook, respect te hebben?
Wikipedia geeft een heldere definitie van het begrip moraal: ‘het geheel van handelingen en gedragingen die, in een maatschappelijke context, als correct en wenselijk worden gezien. ‘ Enkele regels verderop lezen wij: ‘Moraal wordt in hoge mate bepaald door traditie en de normen en waarden van de samenleving waar iemand deel van uitmaakt.’ Binnen die samenleving kan een persoon deel uitmaken van verschillende groepen (school, sportvereniging, studentenvereniging, motorclub, religieuze gemeenschap enz.) Elke groep kan eigen ideeën hebben over welke handelingen en welk gedrag als correct en wenselijk worden gezien. Dat levert pas problemen op als die ideeën met elkaar in botsing komen, bv. het religieus onderbouwde idee dat homoseksualiteit onnatuurlijk is en gestraft zou moeten worden tegenover het idee, zoals geformuleerd in artikel 1 van de Nederlandse grondwet, dat allen die zich in Nederland bevinden in gelijke gevallen gelijk behandeld worden en dat discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, niet is toegestaan. Voor de gemiddelde Nederlandse staatsburger vormt in dit voorbeeld de grondwet de neerslag van wat correct en wenselijk is, maar voor veel gelovigen gaat wat zij denken dat hun Opperwezen correct en wenselijk vindt boven alles.
Laten we het gedrag van het klasgenootje van mijn kleindochter weer even als voorbeeld nemen. Zijn uitspraak dat al zijn klasgenootjes naar de hel gaan is moreel verantwoord, want correct en wenselijk in de context van de familie, de gemeenschap waar hij in opgroeit en mentaal gevormd wordt, maar niet in de context van de Nederlandse samenleving. Wat nu te doen als leerkracht? De leerlingen herinneren aan wat ze in groep 1 en 2 hebben geleerd over leefgewoonten of ze, zoals voorgeschreven voor groep 3 en 4, iets nieuws leren over godsdienstige gebruiken? Of er geen aandacht aan schenken, omdat je niet goed weet wat je er mee aan moet? Of het jongetje uitleggen hoe we met elkaar om moeten gaan, als we willen dat iedereen zich in de klas thuis kan voelen?
Een leerkracht zou wat mij betreft niet bang moet zijn te relativeren wat het jongetje thuis heeft geleerd om als een absolute waarheid te zien. We willen toch dat de leerlingen zich ontwikkelen tot kritische en zelfstandig denkende burgers van Nederland? Dan is het goed om er geen misverstanden over te laten bestaan wat in de context van Nederland als correct en wenselijk wordt gezien?
Kennis over geestelijke stromingen (d.w.z. de wereldgodsdiensten plus humanisme) wordt in de onderwijswereld al langer gezien als een belangrijk instrument om te komen tot een harmonieus en vreedzaam samenleven.
Laten we de tekst van kerndoel 38 eens nader bekijken. Het tweede deel is een gedrocht: ‘ze [de leerlingen] leren respectvol om te gaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit.’ Ik stel voor om dat te vervangen door: ‘ze [de leerlingen] leren fatsoenlijk met anderen om te gaan, ongeacht godsdienst, levensovertuiging, ras, geslacht, seksuele geaardheid of op welke grond dan ook.’ Inderdaad, een verwijzing naar artikel 1 van onze Grondwet. Je kan niet jong genoeg met burgerschapsvorming beginnen.
En dan de eerste zin. ‘De leerlingen leren hoofdzaken over geestelijke stromingen die in de Nederlandse samenleving een belangrijke rol spelen.’ Ik stel voor deze zin te vervangen door: ‘De leerlingen verwerven inzicht in de verschillen en overeenkomsten tussen mensen als sociale en morele wezens.’ Op die overeenkomsten komt ik in de volgende paragraaf terug.
Het jongetje in de klas van mijn kleindochter heeft thuis al geleerd, dat al die varkensvlees etende kindjes in zijn klas immoreel zijn en naar de hel gaan. Mogelijk dat hij ook al weet, zo niet, dan hoort hij dat nog wel, dat de kindjes van Surinaams-Hindoestaanse afkomst (die meestal geen varkensvlees eten, vaak zelfs helemaal geen vlees) ook niet deugen en ook naar de hel gaan, omdat ze koeien en beelden aanbidden.
Het jongetje weet zich omringt ‘door zondige ongelovigen die door Satan nieuwe ideeën ingefluisterd krijgen en hen nieuwe methodes leert om te strijden tegen de echte religie en tegen toegewijde gelovigen’[i], toegewijde gelovigen, zoals het jongetje en zijn papa en mama en zijn familie en zijn geloofsgemeenschap. Kinderen vertrouwen hun ouders en als die zeggen dat ze op school en daarbuiten uit moet kijken voor al die ongelovige kindjes, die misschien wel aardig lijken, maar allemaal in de hel zullen eindigen, dan geloven kleine kinderen dat (om misverstanden te voorkomen, dit geldt absoluut niet alleen voor islamitische ouders en kinderen). Leerkrachten hoeven voor dit soort ideeën, naar mijn mening, geen eerbied, ontzag of waardering te tonen. En ze moeten die ideeën vooral niet onweersproken laten. Het is op z’n minst een aardig onderwerp voor een extra tienminutengesprek.
Mensen zijn sociale wezens. Ze hebben elkaar nodig om zich veilig te voelen, om te kunnen overleven. Samen sta je sterker dan alleen. Je hebt je vervolgens wel aan de regels van de groep te houden. Niet alle groepen hebben precies dezelfde regels, dezelfde moraal, maar toch lijken die moralen voor een deel op elkaar. Hoe zit dat?
Gedrag en moraal hebben een biologische basis en daar bovenop zit een culturele topping die ouders in de opvoeding aan hun kinderen doorgeven. Vergelijk de verschillende moralen met taarten: een slagroomtaart, een mokkataart en een vruchtentaart. Die taarten bestaan uit een bodem en een topping. Kerndoel 38 besteedt voornamelijk aandacht aan de verschillende toppings. Zo leren kinderen in groep 3 en 4 van de basisschool bv. dat joden en moslims geen varkensvlees eten en hindoes vaak vegetarisch. Maar over de taartbodem, die aangeboren is, leren ze vrijwel niets. We kunnen empathie (inlevingsvermogen) en wederkerigheid (eerlijkheid) zien als de hoofdingrediënten van moraal.
Ik beperk mij even tot sociale zoogdieren, waaronder de mens. Zij moeten kunnen begrijpen wat een lid van de groep voelt of nodig heeft. Zoogdieren zonder inlevingsvermogen zouden bv. hun jongen nooit groot kunnen brengen. We kunnen het ook omgekeerd bekijken. De zoogdieren die nu leven zijn grootgebracht door generaties ouders die over inlevingsvermogen beschikten. Individuele zoogdieren die geen of onvoldoende inlevingsvermogen hadden hebben niet of nauwelijks voor nageslacht gezorgd dat lang genoeg in leven is gebleven om zichzelf voort te planten.
Wederkerigheid heeft te maken met een evenwichtige, eerlijke relatie. Mensen hebben een afkeer van personen die niet naar vermogen een bijdrage aan het geheel leveren: klaplopers, uitvreters, profiteurs, parasieten, nietsnutten, mee-eters. Maar net zo goed gaat het tegen hun rechtvaardigheidsgevoel in als ze wel een bijdrage leveren, maar daar geen passende beloning voor krijgen. Voor wat, hoort wat.
Moraal was sinds jaar en dag het privé-domein van filosofen en theologen, maar daar is in de tweede helft van de twintigste eeuw verandering ingekomen. De wortels daarvan gaan echter verder terug. Zo schreef de bioloog Charles Darwin al in The Descent of Man (1871): ‘Elk dier dat met uitgesproken sociale instincten is toegerust (…) zou onvermijdelijk een moraal of geweten verwerven zodra zijn intellectuele vermogens even goed of bijna even goed ontwikkeld zouden zijn als die van de mens.’[ii]
De afgelopen vijftig jaar is er in disciplines als biologie, culturele antropologie, psychologie en neurowetenschappen onderzoek gedaan naar moraal en dat heeft tot talloze nieuwe inzichten geleid. Leerkrachten in het basis- (en voortgezet) onderwijs zouden er mijns inziens goed aan doen meer kennis te verwerven over de aangeboren ‘bodem’ van de moraal en zich niet (respectvol) blind te staren op de cultureel bepaalde ‘toppings’.
- ‘Mokka is de enige, de Ware Topping, en als je dat niet gelooft, dan kom je in de hel.’
- ‘Nee, vruchten zijn de Ware Topping, en als je dat niet gelooft, dan kom je in een volgend leven misschien wel terug als varken.’
- ‘Jongelui, we gaan het vandaag hebben over empathie en wederkerigheid.’
Terug naar Darwin. Hij veronderstelde dus, dat als de intellectuele vermogens van sociale dieren zich verder zouden ontwikkelden richting mens, dat zij morele dieren zouden worden. Ontwikkeling veronderstelt geleidelijkheid, dus moeten we in het gedrag van dieren voorstadia kunnen ontdekken van wat wij empathie en wederkerigheid noemen.
Frans de Waal (Den Bosch, 1948) is bioloog en bestudeert al sinds de jaren zeventig het gedrag van apen. In zijn boek De Bonobo en de Tien Geboden, beschrijft De Waal de volgende voorvallen:
‘Peony [een oude chimpansee-vrouw] hijst zich hijgend en puffend het klimrek in waarin verschillende chimpansees zich voor een vlooisessie hebben verzameld. Een jongere niet-verwante vrouw komt achter haar staan en plaatst haar handen op Peony’s brede achterwerk. Ze duwt haar met moeite omhoog tot ze zich bij de anderen heeft gevoegd.
We hebben Peony ook zien opstaan om langzaam naar de kraan te lopen, wat nog een hele afstand is. Jongere chimpanseevrouwen rennen vaak voor haar uit, halen een beetje water en keren terug om het aan Peony te geven. (…) Peony deed haar mond wijd open, waarna een jonge vrouw er een straal water in spuwde.’[iii]
Het gedrag dat we bij mensen als empathisch beschrijven zien we hier ook bij chimpansees, maar ook wederkerigheid kunnen we bij deze nauw aan de mens verwante mensapen waarnemen. De Waal verzamelde gedurende een jaar gegevens over bijna zevenduizend voedseluitwisselingen bij chimpansees en het daaraan voorafgaande onderlinge gevlooi. Wie had gevlooid kreeg meer voedsel van degene die was gevlooid. Ook bij onze naaste verwant (ons DNA komt voor meer dan 98% overeen) de chimpansee geldt klaarblijkelijk: voor wat, hoort wat.
Edward O. Wilson (1929, Birmingham, Alabama, Verenigde Staten) is bioloog. Zijn boek Sociobiology: The New Synthesis (1975) zorgde voor veel commotie. Wilson stelde dat er achter sociaal gedrag, zoals het verzorgen van de jongen, evolutionaire mechanismes zaten. Dat viel niet overal even goed, want in het nature-nurture (aanleg-opvoeding) debat was nurture op dat moment het meest populair. In het laatste hoofdstuk van Sociobiology besteedde hij ook aandacht aan de mens. In 1978 verscheen zijn boek dat geheel aan de mens was gewijd, On human nature. Hierin beweerde hij dat in het gedrag van de mens naast opvoeding genen een belangrijke rol spelen. Op het stofomslag van het boek lezen we o.a.: ‘[Wilson] challenges old prejudices and current misconceptions about the nature-nurture debate. He shows how evolution has left its traces on the most distinctively human activities, how patterns of generosity, self-sacrifice, and worship, as well as sexuality and aggression, reveal their deep roots in the life histories of primate bands that hunted big game in the last Ice Age. His goal is nothing less than the completion of the Darwinian revolution by bringing biological thought into the center of the social sciences and the humanities. (…) But biological facts can never take the place of ethical choices. Once we understand our nature, we must choose how “human,” in the fullest, biological sense, we wish to remain. We cannot make this choice with the aid of external guides or absolute ethical principles because our very concept of right and wrong is wholly rooted in our biological past. This paradox is fundamental to the evolution of consciousness in any species; there is no formula for escaping it. To understand this essence is to grasp the full predicament of the human condition.’
Paul Bloom (1963, Montreal, Canada) is psycholoog. In 2013 verscheen zijn boek Just Babies: The Origins of Good and Evil. Bloom werkt in het Infant Cognition Center van Yale University. Daar wordt sinds 1990 onderzoek gedaan naar baby’s en jonge kinderen. Er wordt onderzocht hoe baby’s redeneren en hoe ze iets leren over hun fysieke wereld (zoals objecten in hun omgeving) en hun sociale wereld (zoals de mensen waarmee ze omgaan). Uit dat onderzoek is gebleken dat baby’s worden geboren met, wat wij een basaal gevoel voor moraliteit zouden kunnen noemen, en niet , zoals lang werd verondersteld, als een onbeschreven blad. Bij een eenvoudige poppenkastvoorstelling blijkt de belangstelling van baby’s meer uit te gaan naar het karakter dat helpt dan het karakter dat tegenwerkt.[iv] We hebben klaarblijkelijk een aangeboren interesse voor hulpvaardigheid.
De basisingrediënten van moraal (empathie en wederkerigheid) zitten ‘ingebakken’ in de mens. Thuis leren kinderen van kleins af aan dat de morele topping van hun ouders de beste topping is, of zelfs de Enig Ware. Dat er onder deze topping een morele taartbodem zit, leren ze thuis niet of nauwelijks. Kerndoel 38 van het basisonderwijs wil dat leerlingen iets over elkaars topping leren. Dat is mooi, maar is het niet aan het onderwijs om de leerlingen ook duidelijk te maken, dat er geen taart kan bestaan zonder taartbodem?
Martin Harlaar is historicus
[i] https://www.vraagislam.nl/het-onwaarneembare/satan/
[ii] Charles Darwin, geciteerd in Frans de Waal: Een tijd voor empathie (2017, 15e druk, p.19)
[iii] Frans de Waal, De bonobo en de tien geboden: Moraal is ouder dan de mens (2013 5e druk, p. 14-15)
[iv] Zie bv. https://www.nytimes.com/video/magazine/1247467772000/can-babies-tell-right-from-wrong.html