Het zou kunnen dat de ander gelijk heeft - François Levrau

Het zou kunnen dat de ander gelijk heeft - François Levrau

Naar aanleiding van het onderzoek dat De Standaard deed naar de politieke voorkeur van academici wordt nu gesproken over de rol die ideologie in de wetenschap of aan de universiteit speelt. Bevinden academici zich eerder ter linkerzijde dan wel ter rechterzijde van het politieke spectrum? Dat onderzoek is op zich natuurlijk interessant, maar eigenlijk doet de ideologische voorkeur van een academicus er niet zoveel toe. Het gaat erover of academici (al dan niet latent) hun ideologie aan de studenten verkopen, maar ook of studenten vandaag kritisch genoeg zijn om te begrijpen dat hen een bepaalde ideologie wordt aangepraat die zij dan nogal slaafs zouden aannemen. Stilstaan bij de eigen positie van waaruit men denkt, spreekt en ontvangt is cruciaal. Weten dat men ontvankelijker is voor x dan voor y en daar dan ook mee aan de slag gaan, is een opdracht. Mensen zijn immers gewoonlijk nogal mak wanneer het erop aankomt de eigen overtuigingen te bevragen. Het is te gezellig in de (mentale) kamer waar men vertoeft en men voelt er dan ook niet altijd veel voor om de eigen nestwarmte te verlaten. Nochtans is dat dus wat men best doet: zichzelf confronteren met de mening van anderen teneinde de eigen positie bij te schaven, te versterken of ja… op te geven. Dat geldt voor iedereen. In een tijd van polarisering en profilering is het zich kwetsbaar opstellen echter moeilijker dan ooit.

Botsende breinen vs. botsende buiken

Mochten discussies enkel en alleen kenniskwesties zijn, dan zouden de meningen met de tijd en volgens de wet van het voortschrijdend inzicht, sneller en sterker naar elkaar toegroeien. Wat we echter zien is dat er vaak in plaats van toenemende convergentie sprake is van toenemende polarisatie. Niet dat dit betekent dat er altijd zomaar een waarheid is, maar bij sommige discussies kan men zich toch moeilijk van de indruk ontdoen dat er niet zozeer een verschil in feitenkennis aan de grondslag ligt, maar eerder een vorm van ego-zwakte. Mensen blijven in dat geval (en dus soms tegen beter weten in) vasthouden aan de eigen standpunten en overtuigingen. Daarmee wordt de grondslag van menig dispuut bepaald door de onwil om de eigen tekorten te erkennen en door het gebrek aan redelijkheid, waarmee ik bedoel dat men de mogelijkheid miskent dat de ander gelijk zou kunnen hebben of toch minstens een perspectief zou kunnen inbrengen dat het overwegen waard is. Zo beschouwd zijn disputen vaak niet het gevolg van ‘botsende breinen’ – botsende breinen zijn vruchtbaar voor het vinden van de waarheid! – maar van ‘botsende buiken’ die niks van doen hebben met een faire zoektocht naar de waarheid, maar er slechts op uit zijn het eigen ego op te blazen met de kwalijke gassen van het narcisme die ver van de waarheid doen afdrijven.

Wie beweert dat in deze tijd de polarisatie schering en inslag is, die geeft aan dat men thans niet meer zo bekommerd is om ‘de waarheid’, maar eerder bezig is met het veilig stellen van het eigengereide gelijk (ten koste van de waarheid). De vrees is dus dat de werkelijkheid niet grondig, maar slechts gedeeltelijk en volgens de dictaten van de onderbuik wordt bekeken, geanalyseerd en voorgesteld. Het is inderdaad vaak de onderbuik die bepaalt dat we x geloven en y verwerpen en die ervoor zorgt dat we dan naderhand naarstig op zoek gaan naar argumenten pro x en argumenten contra y. Datgene wat dan niet strookt met het eigengereide gelijk wordt (al dan niet bewust) genegeerd, miskend of opgeladen met allerhande (onverwerkte) innerlijke spanningen. Het is daarom van belang zichzelf te ondervragen. Wie dat niet doet en wie dus de vraag over de positie van waaruit men denkt, spreekt en ontvangt aan zich laat voorbij gaan, is niet alleen onverdraagzaam naar de ander toe (want de ander wordt a priori weggezet als ‘fout’), maar ook naar zichzelf (want men verdraagt de mogelijkheid niet dat men zelf ‘fout’ zat).

Voorbij de wet van behoud van illusie

Wat nodig is, is de vormgeving van een (publieke) sfeer waar mensen elkaar kunnen ontmoeten en waar ze zonder schroom of dwang kunnen praten, discussiëren en kunnen toegeven dat ze fout zijn of iets van de ander hebben geleerd. Alleen in een dergelijke ‘collegiale/amicale sfeer’ kan het voortschrijdend inzicht, zonder schaamte of narcistische kwetsuur, komaf maken met wat ‘de wet van het behoud van de eigen illusie’ zou kunnen worden genoemd. Dat veronderstelt een houding waarbij men het eigen oordeel soms wat opschort en waarbij men ook reflecteert over de verborgen motivaties (annex buikgevoelens die de rede als slaaf aan zich binden). Mensen leren met andere woorden best open te staan voor kritiek en dus om niet voortdurend krampachtig ‘de eigen waarheid’ af te dekken met een afwerend parapluutje. Wat dat betreft moeten ze elkaar als ‘compagnon de route’ behandelen. Sterker nog, omdat de ander veelal beter in staat is om de eigen tekorten bloot te leggen, moet men die ander net wat vaker de spreekwoordelijke hand schudden. Als de waarheid immers centraal staat, dan praat men best zo onbevangen mogelijk met zo veel mogelijk mensen en dan legt men best het eigen perspectief aan zoveel mogelijk mensen voor. In dat geval wordt een eigen standpunt of perspectief verdedigd, maar niet als een dogma gekoesterd. Of nog, men presenteert het eigen standpunt als een steen waarop men anderen laat slaan, in de hoop dat de steen inderdaad een diamant verbergt. Als de steen echter door de kritiek zou verpulveren, dan moet men met die narcistische kwetsuur kunnen omgaan. Net daarom is de aanwezigheid van die ‘amicale/collegiale’ sfeer nodig, het voorkomt dat mensen gezichtsverlies lijden en de steen voor een diamant blijven zien.

Het zou kunnen dat de ander gelijk heeft

De ‘waarheid’ is vaak te complex en te genuanceerd om die te capteren met wat de buik ons in de zwart-witte, links-rechtse, wij-zij egotermen doet geloven. Op de vraag van Rüdiger Safranski hoe Hans-Georg Gadamer zijn hermeneutische filosofie in één kernzin zou samenvatten, antwoordde Gadamer (toen 90 jaar) veelbetekenend: “Het zou kunnen dat de ander gelijk heeft”, waarmee hij niet alleen de uitgangspositie voor elke zinvolle dialoog heeft beschreven, maar ook de houding op basis waarvan de waarheid kan worden benaderd. Dat hij daarmee ook het devies heeft verklankt voor een samenleving die wat minder polariserend is, moeten we blijven ervaren als de schittering van een diamant wanneer die voor het eerst van onder de aarde wordt gehaald.

François Levrau is Dr. Sociale Wetenschappen, verbonden aan Centrum Pieter Gillis (UAntwerpen)

Print Friendly and PDF
Artikel 38 in het klaslokaal - Martin Harlaar

Artikel 38 in het klaslokaal - Martin Harlaar

Hoofddoek; daar gaan we weer... - Philipp Bekaert

Hoofddoek; daar gaan we weer... - Philipp Bekaert