Contra Fidem - Nick De Clippel
Religie en de liberale democratie zijn een kibbelend paar. De onmin gaat van het afwijzen van de seculiere samenleving tot strovuurtjes rond hoofddoeken. Maar wat bedoelt men precies als men het heeft over ‘religie’? Religie en geloof zijn alvast geen synoniemen. Religies zijn complexe systemen die zich vormen rond geloof, welke term betekent dat men bepaalde proposities gelooft, ook als daar geen zinnig bewijs voor bestaat en zelfs als de feiten dat geloof tegenspreken. Een gelovige hanteert doorgaans dezelfde waarheidscriteria als iedereen, maar als het over geloof gaat, vertrouwt men op een onwaarschijnlijk verhaal dat meestal zijn oorsprong heeft in een ver verleden. Geloof heeft als bijkomend essentieel kenmerk wat ik onaanspreekbaarheid noem: “dat is nu eenmaal wat ik geloof” volstaat om alle verdere bedenkingen weg te wuiven. Religies hebben zowel positieve als negatieve aspecten, maar de geloofskern maakt het moeilijk gelovigen op de negatieve aspecten aan te spreken, omdat praktijken vastgekoppeld worden aan wat onaanspreekbaar is. Die hardnekkigheid heeft een oorsprong en een doel.
In de natuur zijn overleven en voortplanten de belangrijkste drijfveren. De menselijke species heeft zich bovendien als groepsdier ontwikkeld. Evolutionaire voordelen hebben ervoor gezorgd dat de groep de derde belangrijkste determinant werd van menselijk gedrag. Een groep doet per definitie aan exclusie. Dat is haar bestaansreden. Groepsleden herkennen elkaar aan uiterlijke kenmerken zoals taal, een tulband, een voetbaltruitje … Maar uiterlijkheden kunnen ook door niet-leden gebruikt worden en garanderen slechts een oppervlakkig engagement. Exclusiever zijn diepe overtuigingen die enkel gelden binnen de groep. Zo’n overtuiging is daarom nooit dat de zon opgaat in het oosten, want dat is voor iedereen zonneklaar. Dan beter iets in de trant van: ooit komt de verlosser die werd geboren uit een maagd. Geloof gaat per definitie over iets dat niet waar is.
De sterkte van de groep wordt primair gesmeed in de familie. De affectieve band en het grote vertrouwen binnen het gezin garanderen dat kinderen doen en geloven wat moet van de groep. Buitenshuis maken secundaire socialisatie en instructie het werk af. Noteer dat elke religie van instructie een strijdpunt heeft gemaakt. Onze eigen eerste kloosterscholen lazen enkel religieuze teksten, het eerste wat de taliban deden, was madrassa’s opzetten …
Geloof refereert doorgaans aan omvangrijke ‘supergroepen’, maar het gedrag daarvan verschilt niet van dat van paleolithische stammen. Ondanks dat gegeven is er sinds de oertijd iets fundamenteels veranderd: door interactie evolueerden groepen van gesloten naar open. Samenwerking zorgde voor vrijheid, vrede en vooruitgang. Wie daar niet aan meedeed koos voor geborgenheid en een sterke identiteit, maar ook voor orthodoxie en segregatie.
Veel van de liberale idealen krijgen pas nu, in de multidiverse samenleving, hun echte stresstest. Ondanks Rawls, Habermas e.a. zoekt de seculiere samenleving nog steeds naar de juiste omgang met charedim, boerkini’s of religieus erfgoed.
De belangrijkste strategie van de liberale democratie is in dezer het principe van de neutrale staat. Die laat elke burger vrij beslissen hoe zin en richting aan het eigen leven te geven, maar heeft zelf geen levensbeschouwelijk standpunt. Dat klinkt goed, maar helaas is de staat niet helemaal en soms helemaal niet neutraal. Waarom polygamie niet mag en het homohuwelijk wel, is voor gelovigen absoluut niet neutraal. Neutraliteit slaagt er ook niet in overtuigingen te counteren die nadelig zijn voor vrijheid en gelijkheid. Beleid kan zich immers enkel beroepen op de kracht van het argument en de pragmatiek. Tegenover aangeboren groepsgedrag zijn dat vrij krachteloze wapens.
Maar hoe dan ingrijpen zonder de neutraliteit geweld aan te doen? Hoe vrijheid en gelijke kansen voor iedereen garanderen zonder in te grijpen? Hoe laveren tussen de Scylla van te weinig en de Charybdis van te veel? Door de doctrinaire neutraliteit mag de liberaal immers enkel pamfletten uitdelen waar niets op staat. Nochtans was de leuze van de Verlichting niet: neutralité, égalité, fraternité. Neutraliteit is niet het doel, maar een middel om vrijheid en gelijkheid alle kans te geven. “Nous les forcerons à être libre” is als ander uiterste geen goed alternatief. Een liberale overtuiging moeten leiden, niet dwingen.
Maar hoe leid je mensen die vanuit een onaanspreekbaar geloof niet te verleiden zijn tot pakweg de gelijkheid van man en vrouw of een open toekomst voor het kind, terwijl de fundamentele diversiteit van vandaag alleen maar leefbaar blijft als alle burgers bereid zijn minstens problematische geloofsovertuigingen in vraag te stellen. Hoe vermijden dat een onredelijke kern haar potentieel behoudt om redelijke argumenten te negeren waardoor geloof een legitimatie blijft voor daden en attitudes die een juiste samenleving bemoeilijken.
De mogelijkheden zijn beperkt, maar de staat heeft wel degelijk een bevoorrechte manier om de liberale democratie actief te promoten en dat is door significant in te zetten op onderwijs, maar dan op echt neutraal onderwijs. Onderwijs is de zwaar onderschatte hefboom waar op een geschoolde manier aan alle (!) burgers, autochtoon en allochtoon, uitleg gegeven kan worden over de feiten rond religie, geloof en samenleving. Wat de overheid met een plichtvak over religie en democratie zou opleggen is bovendien neutraal genoeg, want er wordt geen enkele levensbeschouwing opgedrongen. Er wordt enkel werk gemaakt van de open geest en de open groepen die noodzakelijk zijn voor de open society. Er worden in zo’n vak enkel dingen verteld die feitelijk zijn met de nuance die bij elke wetenschappelijke hypothese hoort. Waarheid vertellen is iets dat de liberaal op zich moet durven nemen om disruptief relativisme en/of religieus aangedreven segregatie af te blokken. Een logische consequentie is dat regulier onderwijs dan niet verder inzet op (de facto) verplicht religieus onderwijs, zoals vandaag het geval is. Geloofsonderricht blijft een vrijheid voor wie dat wil, maar buiten het verplichte curriculum.
De staat zorgt m.a.w. voor een onderwijs waarin geloof niet langer een geprivilegieerde positie heeft.
Noteer dat islam, christendom, boeddhisme en alle andere religies in hetzelfde bedje ziek zijn. Het is niet zo dat één religie zich geviseerd mag voelen. Ook de autochtone christelijke credo’s moeten in vraag gesteld worden. Argumenten tegen geloof mogen niet selectief toegepast worden.
Anderzijds is het wel degelijk zo dat de West-Europese ‘leidcultuur’ niet langer op geloof steunt, maar veeleer op een religieuze vaagheid die refereert aan een gedeelde cultuur en geschiedenis, en zich zonder onaanspreekbare kern beter leent tot tolerantie en diversiteit dan meer orthodoxe levensbeschouwingen.
Dominique De Clippel
De auteur deed onderzoek naar de plaats van religie in het onderwijs.